in ere gehouden omdat ze zo'n enorm uitgebreid publiek hebben, en omdat ze, uitsluitend door de waarheid te schrijven, wereldreputaties kunnen maken en breken.
Maar ze hebben hun beperkingen. Ten eerste zijn ze vrijwel allemaal blanke westerlingen, wier eenzijdigheid tegenover Aziatische, Afrikaanse of communistische situaties, onvermijdelijk is. De correspondent van Reuter is bovendien meestal een Brit, die bijvoorbeeld in Afrikaanse koloniale zaken zijn feiten op Britse wijze selecteert. De vertegenwoordiger van Agence France Presse is de employee van een persbureau dat onder regeringstoezicht staat, hetgeen zijn invloed heeft op zijn berichtgeving over de oorlog in Algerije, en alles wat daarmee verbonden is. De correspondenten van de Amerikaanse persbureaus kunnen het niet helpen dat ze zich, wat betreft het communisme onmiskenbaar duidelijker als partisanen gedragen dan hun Europese collega's.
Zo ontstaat de eerste vertekening van de feiten. Iedereen weet hoe onbetrouwbaar getuigenverklaringen betreffende bijvoorbeeld een straatruzie zijn. Toch zijn die getuigen nog neutrale waarnemers. De enkele tientallen blanke westerlingen die een publiek van miljoenen op de hoogte brengen van de gebeurtenissen in de wereldpolitiek, lijden niet alleen aan die psychologische onvolkomenheden, die iedere getuige vertoont. Ze zijn bovendien dikwijls onherroepelijk partij, en worden beïnvloed door hun nationale trots, hun loyaliteit en de manier waarop ze nu eenmaal op hun Franse, Engelse of Amerikaanse school hebben leren denken en waarnemen.
Nu komt hun verslag van bepaalde gebeurtenissen op het telexnet. Het gaat via een paar hoofdkantoren naar de plaatselijke bureaus. Associated Press en United Press International hebben kantoren in Amsterdam, waar vertalers zitten. De verslagen van Reuter en AFP worden bij het ANP in Den Haag vertaald.
De vertaalredacteur vormen de tweede schakel in de verbinding die tenslotte naar de dagbladlezer leidt. Nu zijn vertalers niet altijd de meest intelligente journalisten. Meestal doen ze hun werk redelijk. Maar vooral de bedrijvigheid van sommige vertalers van Amerikaanse bureaus maakt het risico op vergissingen nog onevenredig groot. Wie niet helder schrijft, heeft niet helder gedacht, zei J.A. Dèr Mouw. En wat moet men nu bijvoorbeeld denken van een vertaalredacteur, die de volgende zin produceert:
(Het gaat hier over kunstmatige inseminatie in de veeteelt.)
‘Het is thans mogelijk dat boeren kalveren krijgen van koeien die bevrucht zijn door stieren die reeds enige eeuwen geleden zijn gestorven’ (UPI). Of deze:
‘Er heersen treurige toestanden. Men ziet hoe honderden kinderen in enkele lokalen zitten samengeperst en naar buiten moeten om de wc te bezoeken. Het omgekeerde komt eveneens voor’ (UPI).
Dit zijn nog eenvoudige kwesties, die niets met politiek te maken hebben. Maar wat zal iemand die zulke fouten maakt doen, als hij iets zo ingewikkelds onder handen krijgt als de Hongaarse opstand of de toestand in Kongo. Sommige vertaalredacteuren kunnen zo opgewonden raken, dat ze aan het verslag van de correspondenten ter plaatse zelf bijvoeglijke naamwoorden toevoegen. Ze kunnen Loemoemba met Kasavoeboe, Mollet met Monnet of Robert met Maurice Schuman(n) verwarren, negen spellingen voor de naam Chroesjtsjow geven, of een nul vergeten als het om het bedrag van de Amerikaanse hulp aan het buitenland gaat.
Toch verhindert de gedeeltelijke incompetentie van sommige vertaalredacteuren niet dat ze een factor zijn in de vorming van de publieke opinie.
De Amerikaanse verslagen hebben nu en dan het voordeel dat ze zijn opgebouwd uit korte zinnen. De redacteuren van het ANP, die de berichten van Reuter en AFP vertalen, zijn over het algemeen in exacte zaken redelijk nauwkeurig. Maar ze hebben een andere kwaal. Er bestaat een speciaal soort Nederlands, dat het ANP-dialect is, en dat getypeerd wordt door ellenlange tussenzinnen en opeenhopingen van werkwoorden. Daarmee wordt de waarheid wel geen geweld aangedaan, maar een snel begrip van hetgeen er staat, belemmerd.
De laatste schakel in de verbinding tussen de gebeurtenis, het feit, en de krantenlezer, is de bureauredacteur. Hij moet iemand zijn met grote kennis van politieke zaken, een daarop gegrondveste reserve en scepsis, en een gevoel voor hoofdzaken en helderheid. Hij moet bovendien een eerlijk man zijn, die voor zijn lezers geen preventieve censuur uitoefent, maar het publiek de grootst mogelijke kans laat om zelf te oordelen.
In de praktijk blijkt, dat er inderdaad een aantal van zulke bureauredacteuren is. Maar hoe eerlijk zo'n journalist ook mag zijn, hij kan het niet helpen dat hij toch een zelfstandige factor in de vorming van de publieke opinie wordt. Een rede van Chroesjtsjow, de Gaulle of Eisenhower is altijd te lang om in zijn geheel in de krant te worden gezet. Er moet dus worden gezocht naar de hoofdzaken. Er moet worden geschrapt. Maar wat zijn de hoofdzaken? Het is een ervaringsfeit dat een redacteur van de Telegraaf daarover anders denkt dan zijn collega van het Vrije Volk. Dan moet een bureauredacteur, nadat hij het verslag bewerkt heeft, er een kop boven schrijven - liefst een kop die ‘de nieuws-