zichtig zodat er niets breken kon, over te brengen in deze brief. Het is jammer dat ik er zelf altijd te duidelijk vóór zou komen te staan, ‘met mijn eigenwijze gezicht’. Dat was niet de bedoeling. Het ging om het beetje nevel boven de rivier, die stilstond als een kanaal; een van de merkwaardigheden van de Seine is dat zij bijna altijd stil lijkt te staan of in de verkeerde richting stroomt. De bolle lampen van de kaden en op de Pont des Invalides werden in dat gladde water weerspiegeld. Een van de schepen langs de kade beneden is een groot woonschip van de Touring Club de France, ingericht als een café met een bar. Er zat alleen een groepje om één van de tafels. Ik dacht dat het misschien een bestuursvergadering was, maar terwijl ik voorbijliep werd er met het licht geknipperd, op de manier die in café's gebruikelijk is wanneer de gérant wenst dat zijn gasten op zullen hoepelen; het leek mij geen manier om op te treden tegen een bestuur, en het zal dus geen bestuursvergadering geweest zijn. Er zat ook nog een vrouw alleen aan de bar; ik kon alleen het deel tussen middenrif en voeten van haar zien.
Het was dus allemaal heel vredig, en ik vroeg mij vriendelijk af wat ik eigenlijk in die stad uitvoerde, als ik er niet beroemd kon worden of mijn fortuin kon maken. Het antwoord was natuurlijk geruststellend. Een van de meer dan levensgrote leeuwen van de Pont Alexandre III zag er uit alsof hij mijn vriend had kunnen zijn als het leven anders gelopen was; ik dacht een beetje aan andere stenen leeuwen die ik gezien heb.
Op de Place de la Concorde liep het mooie leventje af. Ik houd niet van dat grote platte plein met al zijn lantarens en fonteinen, en de auto's die voor elkaar langs steken en ieder ogenblik botsingen kunnen maken. Nauwelijks was ik de brug tegenover de Assemblée over, of ik nam bus 63 naar St.-Germain-des-Prés. Die rijdt dan de Boulevard St.-Germain af, het stuk dat vervelend is om te lopen 's avonds, lawaaiig van het verkeer en toch tamelijk donker. In de bus gaat het vlug, want hoe later op de avond, hoe sneller bussen. Het oude type zoals dat van lijn 63 bonkt en rammelt, daardoor lijkt het nog harder te gaan; het zal niet meer zijn dan veertig kilometer per uur.
Van St.-Germain-des-Prés is het nog maar een kwartier lopen naar huis, voor een deel langs de Jardin du Luxembourg. Op het lage stenen muurtje dat het hoge ijzeren hek van het park draagt, zitten vaak katten. Als zij iemand zien aankomen springen zij soms het park in, tussen de struiken of juist op een van de paden, waar zij langzaam met hun staart zwaaiend blijven staan. Deze keer was er een witte kat waar ik het goed mee kon vinden. Wij gaven elkaar wat tikken met de poten.
Dat was dus een aardige wandeling, onderbroken door een busritje. Hoewel men soms niet tevreden is als men alleen door de stad wandelt, is men het soms juist ten zeerste. Dat is tenminste mijn ervaring. Een ander zal daar misschien anders over denken.
Dit alles neemt niet weg dat Parijs meestal de ambitie van zijn wandelaars uitdaagt. Alle grote steden kunnen dat, door de suggestie misschien dat er zoveel te leven valt dat men zijn trage vervelende zelf zou kunnen vergeten. In Parijs wordt het wat sterker door de stimulans die zoveel charmante vrouwen geven, en doordat men er vaak vervallen oude vrouwen ziet die betekenen dat de tijd maar kort is; het wordt weer wat zwakker doordat het eigenlijk niet nodig lijkt aan de eisen die Parijs stelt te voldoen. Het is geen wonder dat het een buitenlander onnodig lijkt, die in de marge staat en bij voorbaat geëxcuseerd is als hij er blijft. Niettemin verbeeld ik mij dat in de goede tijd van de glorie, de grandeur en de hoffelijkheid, waar wij nog steeds zoveel over horen, een soortgelijke buitenlander sterker geanimeerd zou zijn, zelfs in zijn marge. Hij zou dan misschien niet Parijs willen veroveren, met zijn ravissante persoonlijkheid of met een overstelpend toneelstuk, maar hij zou aangemoedigd worden om te ontwikkelen wat hij in zichzelf aan elementen van grandeur of van intelligentie of hoffelijkheid vond. Misschien is dat alleen een illusie. Ons vermogen om het verleden in illusies uit te beelden is onuitputtelijk. Als het er een is, dan in ieder geval een goed-Franse. In de gangbare Franse voorstelling is de natie vergelijkbaar met een vuur verstikt door de sintels, dat weer op zal vlammen als iemand of enkelen de moed vinden om er van harte in te rakelen. Toen het vuur nog niet verstikt was, moet het beter verwarmd hebben. De buitenlander kan de verstikking makkelijk erkennen, en heeft vaak ook een hoge voorstelling van het oude vuur; maar hij heeft niet gauw dezelfde verwachting van wat er met poken te bereiken is. Zijn visie is betrouwbaarder, want minder onder de invloed van zijn verlangen naar nieuwe vlammen; het is ook minder betrouwbaar, want hij kan niet in zichzelf de gefrustreerde kracht van Frankrijk opmeten. Helaas heeft hij gelijk als hij
zegt dat de Fransen daar ook maar een fractie van bevoegdheid toe hebben. Zij zijn misschien in de positie van de concierge in lonesco's toneelstuk Les Chaises, die altijd geweten had dat hij een groot redenaar was en bovendien over het geheim van de wereld beschikte; toen al de stoelen bijeengebracht waren, was één keelklank de hele toespraak.
In ieder geval zijn veel vreemdelingen, vooral de oppassend opgevoede uit het noorden, geneigd om te denken dat de gefrustreerde kracht niets meer zou opleveren, en dat de Fransen beter zouden doen met zich de levenswijs van een nette middenstandsnatie eigen te maken. De expeditie naar Suez was Frankrijks keelklank. (- O, maar dat die mislukt is was de schuld van de Engelsen. Het Albion is nog altijd perfide. Nu heeft het weer wapens geleverd aan de Tunesiërs, die ze dadelijk zullen doorgeven aan de Algerijnen. -) Een heel aantal van die buitenlandse francologen: Lüthy, Schoenbrunn, Werth, heeft de laatste jaren aan Frankrijk in geschrifte zijn feilen getoond. Objectief is er moeilijk enige zin aan dat soort werken toe te kennen; ik kan mij geen Fransman voorstellen die op zijn zaak zou willen passen omdat Lüthy gezegd heeft dat het nergens op lijkt zoals het gaat, noch een Zwitser die er iets anders uit putten zou dan een tamelijk onfrisse voldoening. De auteurs zijn daarentegen subjectief heel goed te begrijpen. Zij zijn geprikkeld doordat de Franse legende niet op de practijk van toepassing is, doordat de Fransen dat wel dadelijk toegeven maar naar een mysterieuze essentie verwijzen waaruit een nieuwe grootheid zal ontstaan, en ook niet willen weten dat de Franse situatie niet meer zo is dat de conclusies die er uit getrokken worden zich aan de hele wereld als geavanceerd zullen voordoen; en zij winden zich er onder het schrijven over op omdat zij al vermoeden dat geen Fransman toch iets anders uit hun ophelderingen af zal leiden dan dat zij eigenlijk niet van Frankrijk houden.