program zullen moeten zijn. Zij heeft behalve de hernationalisatie van de ijzer- en staalindustrie en het vrachtvervoer langs de weg, ‘nationalisatie’ als grondpijler van haar program prijsgegeven en er een vage formulering voor in de plaats gesteld die alles of niets kan betekenen.
Het inflatieproces blijft gestadig voortgaan zonder dat iemand zich er eigenlijk veel om bekommert. Kanselier Thorneycroft scheen begin juli plotseling alarm te slaan, maar ontdekte een week later dat het welbeschouwd met Engelands bestel toch niet zo somber gesteld was. ‘Inflatie is gelijk de zonde,’ zeide onlangs de Economist, ‘iedereen is er tegen en toch gaat het door.’ Het personeel der ‘particuliere’ busdiensten in de provincie kreeg - mede dank zij een geslaagde staking - van het arbitragecollege voor industriële geschillen een niet onaanzienlijke loonsverhoging en het ziet er naar uit of het komende jaarcongres der Engelse vakverenigingen iedere rest van beperking in loonaanspraken prijs zal geven. Van haar kant is de regering stellig van plan om, tegen het advies van de vakbonden in - die niets moeten hebben van wat maar in de verste verte op een nationale loonpolitiek zou kunnen lijken - voort te gaan met de oprichting van een nieuw onafhankelijk adviescollege, dat zich van tijd tot tijd zal moeten uitspreken over de verwante kwesties van kosten, prijzen en inkomens. Grotere spanningen in het sociale vlak lijken dus niet uitgesloten te zijn.
De eerste ministers van het Gemenebest kwamen en gingen en produceerden hun gebruikelijke vage communiqué; zij moeten, naar men zegt, een goed deel van hun tijd gebruikt hebben om op hoofse wijze met elkaar van mening te verschillen. Men kan over discussies, die zo weinig tastbaar resultaat opleveren, natuurlijk de schouders ophalen, doch hoe broos en uitgehold het gemenebestverband logisch ook moge schijnen, op een of andere wijze bestaan blijft het bonte gezelschap, waar nu zowel Ghana als Zuid-Afrika zitting in hebben en waar het, alle sombere voorspellingen ten spijt, nog steeds zo moeilijk is om in het openbaar ruzie te maken. Doch, tenzij alle aanwijzingen bedriegen, blijft de Engelse regering ernstig van plan door
te gaan met haar politiek van aansluiting bij de vastelandse Europese gemeenschappelijke markt in de vorm van een ruimer vrijhandelsgebied; en zij zegt de verdere ontwikkeling van dit thema als prioriteit te prefereren boven de door de nieuwe Canadese premier Diefenbaker gewenste modernisering van het preferentiële handelsstelsel van het Gemenebest. Volgens de laatste berichten moet op hoog ambtelijk niveau - maar nog niet in de publieke opinie - steeds duidelijker beseft worden dat de tot dusver ingenomen positie om de landbouwproducten radicaal van de vrijhandelszône uit te sluiten in de praktijk der komende onderhandelingen onhoudbaar zal blijken te zijn. De jonge minister Reginald Maudling (een van Butler's ‘backroom boys’ van uit de tijd toen de conservatieven nog in oppositie waren) heeft van Macmillan de speciale taak gekregen de Engelse positie in die komende onderhandelingen te coördineren.
Duncan Sandys' nieuwe defensiepolitiek van welbewuste concentratie op het kernwapen - over welks grondstellingen wij in een vorige brief iets trachtten te zeggen - moet, nu men van de door de noodzaak van het bezuinigingsethos geheiligde aanvaarding van het beginsel tot de praktijk van de gedeeltelijke afbraak
van het ‘conventionele’ militaire apparaat is overgegaan, enige weken geleden achter de muren der betrokken departementen en in het illuster gezelschap van de chefs van leger-, vloot- en luchtmachtstaven enigszins in moeilijkheden zijn geraakt. Volgens de
Observer, die deze kat eind juli de bellen aanbond, zou er ook in het kabinet zelf ernstig verschil van mening zijn ontstaan, hetwelk vervolgens door de ministers met ferme nadruk verontwaardigd werd ontkend, hetwelk weer bij de gewone staatsburger de indruk achterlaat dat er vermoedelijk van die onenigheid toch wel het een en ander waar zal zijn. Het zou ook eigenlijk al te vreemd zijn geweest als de in Engeland nog altijd zo grondig in de leidende bevolkingslagen verankerde en vergroeide ‘services’-belangen zich niet op een bepaald punt schrap zouden hebben gezet. Hoe sterk deze positie nog altijd is werd voor een buitenstaander onlangs op welhaast koddige wijze geïllustreerd door de enorme geheimzinnigheid en plechtigheid waarmee de beslissing inzake het amalgameren van een aantal leger-regimenten werd voorbereid, aan de betrokkenen werd medegedeeld en tenslotte wereldkundig gemaakt. Het resultaat van deze botsingen en gevechten achter de schermen zal vermoedelijk een nieuw compromis zijn tussen de bezuinigingsdrang van de ‘Treasury’ en de begrijpelijke vasthoudendheid van de chefs van de staven. Doch waar de zuivere politici zich het meest het hoofd over breken, is de puzzle wat men zal moeten doen als het cijfer van 375.000 man beroepspersoneel waaruit Sandys' nieuwe strijdkrachten zullen bestaan eens niet bereikt wordt. Het logisch antwoord ligt al bij voorbaat gereed: men zal dan alsnog tot een of andere vorm van dienstplicht (vermoedelijk als aanvulling in de vorm van een selectief stelsel) moeten terugkeren. Maar wat te doen als het met de recrutering zó slecht blijft gaan, dat dit een beslissing wordt die nog door deze
conservatieve regering genomen moet worden - en niet, gelijk de bedoeling was, door de volgende regering (die heel goed een Labourregering zou kunnen zijn) na de algemene verkiezingen?
Daalt men af van de gehoorzame kroniek van wat objectief, belangrijk en gewichtig is tot de dingen die werkelijk verrassend en warmbloedig nieuws wa-