Schrijven
Er zijn schrijvers die in twintig bladzijden kunnen uitdrukken, wat mij op z'n minst twee regels kost.
Ik heb tegen romans geen enkel bezwaar omdat het mij juist lijkt, dat dingen die mij niet interesseren breedvoerig gezegd worden.
Het onbegrijpelijkst drukken zich die mensen uit voor wie de taal slechts dient om zich begrijpelijk uit te drukken.
Een professor in de literatuur is van mening dat mijn aforismen slechts de omkering van zegswijzen zijn. Dat is volkomen juist; alleen heeft hij niet begrepen, dat bij de omkering van zegswijzen er meer uitkomt dan bij herhaling. Daardoor steekt een aforisme gunstig af bij een professor in de literatuur bij wie er niets uitkomt, of ik hem omkeer of niet.
Er moest eigenlijk een soort geestelijke lift bestaan om iemand de afschuwelijke vermoeienissen te besparen die met de afdaling naar het niveau van de huidige literatuur gepaard gaan. Wanneer ik weer bij mezelf aankom, kan ik geen pap meer zeggen.
Oorspronkelijk opgeleid voor het zakenleven, wijdde hij zich later inderdaad aan de literatuur.
Toen ik onlangs aan een van onze jonge schrijvers werd voorgesteld, had ik hem vóór ik het wist gevraagd bij welke bank hij schreef.
Men tikte de heer H. op de vingers omdat hij een slechte zin had geschreven. Terecht want het bleek een goede zin van Jean-Paul te zijn.
Duitse literaten: de lauweren waarvan de een droomt, beroven de andere van zijn nachtrust. Een ander droomt dat door zijn lauweren weer een ander niet kan slapen en deze slaapt niet omdat de andere van lauweren droomt.
Wanneer men van een Duitse schrijver zegt, dat hij bij de Fransen in de leer is geweest, is het pas de hoogste lof wanneer het niet waar is.
Een snob is onbetrouwbaar. Het werk dat hij prijst kan goed zijn.
Een citaten-snob ontglipte bij het graf: ‘De mortuis nil admirari’.
Journalisten schrijven, omdat zij niets te zeggen hebben en ze hebben niets te zeggen, omdat ze schrijven.
Een recensent die bij de passende woorden altijd een oordeel vindt.
Satiren die de censuur begrijpt, worden terecht verboden.
Mijn lezers en ik leven in de beste verstandhouding. Zij horen niet wat ik zeg en ik zeg niet wat zij zouden willen horen.
Sorrento, Aug.: Ik heb nu sedert twee weken geen woord Duits gehoord en geen woord Italiaans begrepen. Zo kun je met de mensen leven, alles loopt vlot en elk opwindend misverstand is uitgesloten.
Waar haal ik in godsnaam alle tijd vandaan om zoveel niet te lezen.
's Nachts aan mijn schrijftafel in een vergevorderd stadium van geestelijk genot, zou ik de aanwezigheid van een vrouw hinderlijker vinden dan een germanist die mijn slaapkamer binnenkomt.
Ik ben op een gedachte gekomen, maar ik moet zeven centen zoeken. Ik raak de gedachte kwijt, maar ik vind zeven centen. De gedachte is alweer in de nabijheid; ik moet hem nog even zoeken. De conducteur wacht: ik moet één cent zoeken; daar heb ik hem al. Neen, het is een knoop. Het volk kijkt vol belangstelling toe. Daar is hij alweer weg, de gedachte. De conducteur is er nog. Ik moet hem een cent geven, maar ik heb alleen maar een gulden. Mijn jas is open, het weer is vochtig koud en ik sta in de tocht, ik zal griep krijgen en niet kunnen werken. Ik moet even overleggen. Zal ik laten wisselen of mij concentreren? Als ik mijn gulden laat wisselen, dan weet ik hoe dat gaat: een vuile hand drukt kopergeld in de mijne en strooit er dan nikkel overheen. Ik doe mijn jas dicht. Nu zal de gedachte direct wel weer terugkomen. De conducteur wendt zich minachtend af en belt. Weg is ie, de gedachte.
De gedachte daagde de taal uit: van het ene woord kwam het ander.