Hollander. Het verhaal wordt gevormd door zijn observaties, overpeinzingen en herinneringen, welke laatste zowel zijn misdadige carrière als gelezen Nederlandse jongensboeken omvat. Deze man heeft rustig de moord op zijn collega in de misdaad, Bud, beraamd en laten uitvoeren, heeft daarvan geen ander besef dan van een ‘job well done’, maar is ontroostbaar en diep verontwaardigd omdat zijn vrouw bij zijn terugkeer zijn hond blijkt te hebben doodgeschoten tengevolge van een inderdaad zeer slecht gefundeerde verdenking van hondsdolheid. Ytze 't Hoen (zo heet hij) houdt van dieren, maar heeft een hekel aan marmeladesporen in de boter. Hij is een illustratie van een theorie, die trouwens elke dag door politieke ontwikkelingen wordt geïllustreerd, dat een gevoel voor proporties aan de menselijke aard geheel vreemd is. Maar toch zal wel geen lezer zich aan de indruk kunnen onttrekken dat de hond Hecky inderdaad een waardevoller individu was dan de gangster Bud, al is Ytze niet de persoon om dat te beoordelen. Maar wij veroordelen hem weer niet als hij zijn vrouw in de steek laat, nadat hij zijn pony in veiligheid gebracht heeft bij de buren. Deze hebben weer een dochter, genaamd June, die aan Ytze's psyche nog het facet van ‘zuiverheidsideaal’ toevoegt. Hij denkt eraan om haar te ontvoeren, maar of dat nu een stap terug of een stap vooruit is op de door hem ingeslagen weg, hij doet het niet. Hij neemt afscheid van haar, waarbij hij haar de welgemeende raad geeft nooit Marihuana te roken, tegen de belangen van vroegere collegae. Juist voor zijn vertrek ontvangt hij de jaarlijkse brief van zijn vader; een prachtig stijlbloempje.
In dit verhaal vindt men ook weer de merkwaardig competente beschrijving van allerlei onalledaagse plaatsen in Amerika, waarschijnlijk authentiek. In ieder geval bestaat het plaatsje Nederland, Colorado, waar de misdadigers metterwoon gevestigd zijn.
Het middenstuk van het boek heb ik voor het laatst bewaard, omdat dat voor mij het hoogtepunt is. Het is niet geschreven als een verhaal. Het is een volslagen dossier van ‘les amours de’ (zoals men dat zo onjuist benoemt) Wolfgang en Helga. De gehele episode is verteld, onder het aspect van verschillende tijden, met ongeveer alle complicaties, irrelevanties, absurditeiten en onaangenaamheden die deze zaken meebrengen. Onderweg worden vele privéopinies en -grapjes gelucht, maar alles vormt een geheel. Het geeft een verslag van leven met Helga, van leven denkend aan Helga, en het geheel is doortrokken van wat men eigenlijk alleen hartstocht noemen kan, welke zijpaden de hoofdpersoon Wolf ook komt te bewandelen. Nergens wordt, behalve in de meest enthousiaste momenten, Helga door Wolf voorgesteld als een volmaakt wezen, maar toch is het hele verhaal een hymne aan Helga. Het is een van de meest zuivere ‘liefdesverhalen’ die ik ken, en tegelijk een van de meest heldere en illusieloze. Helga is een Cressida, maar Wolf is geen Troilus.
In tegenstelling tot die van de andere verhalen, zal hier de omgeving aan de meeste lezers vertrouwd zijn. ‘Uit en thuis’ speelt voornamelijk in Amsterdam, onder lieden die zich bezighouden met wat men cultuur pleegt te noemen. Nu kennen wij allen de roman van de litteraire kantoorbediende, zoals die in de laatste jaren al zo vaak geschreven is; over de jongeman die zo graag de kunst, meestal de poëzie, beoefent, maar daarin bar gehinderd en gestoord wordt door zijn onvermijdelijk ‘dagelijks leven’ (laat ik hier bijvoegen dat dit geen laatdunkende veroordeling van de status van kantoorbediende is, maar wel van een houding tegenover de dingen van de ‘geest’ die niet fundamenteel verschilt van die van de in zijn vrije tijd moreel herbewapenende grootindustrieel). Hierin is dit verhaal verfrissend anders. Wolf en zijn vrienden vertonen geen jankerige verering voor de zaken des geestes, maar vermogen deze geheel natuurlijk in hun dagelijks leven op te nemen, of het nu de muziek, de litteratuur of de even exacte als obscure wetenschap der logistiek betreft. Deze houding heeft nergens iets programmatisch, hoogstens zou men de terloopse beschrijving van een feestje, waar Wolf en enige anderen principiële beoefenaars van de litteratuur ontmoeten, als tendentieus kunnen beschouwen.
Ik hoop natuurlijk, dat dit verhaal een grote belangstelling krijgt, maar er is een soort belangstelling die ik vrees; ik ben bang dat men erover zal gaan speculeren of Helga, Wolf en anderen, voorbeelden zijn van jonge mensen van deze tijd, zoals practisch iedereen doet die, heel begrijpelijk overigens, van geen andere tijd iets afweet dan zijn eigen. Dan krijgt men niet alleen het stupide gelamenteer waar b.v. ‘Bonjour tristesse’ aanleiding toe heeft gegeven, maar ook het zinneloze gejuich dat de auteur zo ‘in zijn tijd staat’, een eis van discipline en egalisatie die bij velen op een onverklaarbare manier gepaard gaat met sympathie voor experimenten in de litteratuur. Een schrijver dient personen te kunnen voorstellen die menselijk zijn, en deze kunnen in alle tijden voorkomen. Het is een belediging voor een schrijver zowel als voor zijn figuren, als anderen met de laatsten een tendentieuze poppenkast gaan spelen.
Naast bijzonder geslaagde passages, vindt men er ook, waar de zinnen hem enigszins uit de hand zijn gelopen. Hiermee bedoel ik niet de vele flauwe mopjes die in zijn tekst staan. Deze geven de verhalen niet alleen een groteske speelsheid, maar verhogen ook de intimiteit en directheid van dit proza. Het zijn immers dit soort grapjes die men denkt en niet vertelt.
Eric Terduyn
Samen uit, Samen thuis
G.A. v. Oorschot, A'dam