slechts als systeem beoordeeld worden.
Terwijl Pirandello de volle ernst van dit probleem over zijn publiek uitstortte, constateert Marceau slechts luchtig, dat de zaken zo nu eenmaal liggen. Magis heeft zijn zonden gebiecht met de onbezorgde bravour van de familiemoordenaar uit Kind Hearts and Coronets. Het proces waarin zijn systeem triomfeert, duurt hoogstens een kwartier; dan kan hij weer met een schone lei beginnen, en de bezoekers kunnen zich al dan niet gesticht naar de vestiaire be-geven.
Van de drie auteurs is Marceau nog het meest moralist. Maar ook hij laat de vertrouwde christelijke vertogen over Schuld en Absurditeit achterwege. De geeuw van het nihilisme heeft al die problematiek opgeslokt. Wat overblijft is de landerigheid van het alleen nog maar tegen beter weten in kunnen handelen. Hoe slaat men zich met zo weinig mogelijk kleerscheuren door het leven?
Het antwoord van Magis zowel als van Jim en Paolo schijnt te luiden: door uit de buurt te blijven van het prikkeldraad van het fatsoen. Omzeil de syrenen Aanzien, Liefde en Geluk - zij zitten op de klippen van de moraal, waar zelfs de grootste vrijbuiter vastloopt in een rif van verantwoordelijkheden. Ieder ideaal is een val, opgesteld door de maatschappij om jeugdige losbollen te vangen.
Jim, Paolo en Magis keren zich niet tegen de samenleving, ze wenden zich zelfs niet doelbewust van haar af. Ze staan zonder enig pathos in het leven, en willen er alleen maar het beste van maken. Hun moeilijkheid is de vaagheid van dit ‘beste’. In de practijk komt het neer op het ontduiken van alle beslommeringen van het volwassen burgerdom, een geprolongeerde onmondigheid, die verdacht veel lijkt op het puerilisme, waar Huizinga zo van gruwde.
Zo vormen deze drie schelmen de representanten van een nieuw type: de literaire kwajongen. Als Frits van Egters uit De Avonden, die stiekem de jampot leeglikte, de Jozef Geelman van dit genre vertegenwoordigt, zijn zij de Pietje Bels. Ook Pietje Bel bezat, als we zijn kronikeur mogen geloven, een hart van goud; omdat echter de van hogerhand voorgeschreven pretjes en plichten hem weinig aanstonden, en omdat hij een hekel had aan verveling, zocht hij zijn heil in kattekwaad. Boze opzet was hem vreemd, maar hij voelde meer voor plezier dan voor braafheid, en handelde naar die voorkeur zonder kopzorgen.
Frits van Egters is ondanks al zijn cynisme nog bezield van een heilige ernst. Evenmin als Antoine Roquentin uit La Nausée kan hij genoegen nemen met het ‘Rien. Existé’. Hij kan desnoods nog enig masochistisch behagen scheppen in zo'n constatering, maar hij weet dat hij méér wil, gelijk Roquentin onwillekeurig zo treffend aangaf in de toevoeging ‘rien’. Hij is duidelijk de dupe van een cultuur, die haar leden inprent dat het leven een doel moet hebben, maar die verzuimt een plausibel doel aan te geven. Frits lijdt daaronder, hij strubbelt tegen de platvloersheid van zijn bestaan, hij doet wrang en bitter, en voert weerloos de geniepige opdrachten uit van een wreed en onverbiddelijk superego.
In wezen handelt zijn tegenhanger Paolo Spuibeljaat al even dwangmatig.
La Vierge Rouge
Louise Michel
Balzac
Evenals Jim en Magis ziet deze de maatschappij als een onwrikbaar natuurverschijnsel, zinloos en onaantastbaar, waar hij tegenover staat met een mengeling van onmacht en weerzin. Uit depit hult hij zich in een hooghartige landerigheid, vol minachting voor alles wat naar maatschappelijke inspanning of succes riekt. De landerigheid, die hij deelt met Van Egters, is echt; voor de arrogantie kan hij zich eventueel beroepen op mensen, die even onmaatschappelijk waren als hij, maar minder landerig.
In Paolo, Jim, en Magis is de literaire onmaatschappelijkheid teruggebracht tot het postuur van een intelligente Pietje Bel. Iets belangrijkers of waardevollers bestaat niet meer. Elk element van enthousiasme of extase is verbannen. De onmaatschappelijkheid is even zinloos geworden als de maatschappelijkheid - een kwestie van smaak, meer niet. Het nihilisme heeft weer een kleine vordering gemaakt.
Pierre Loti
Leconte de Lisle