Ein mythus des zwanzigsten jahrhunderts
Jan Romein, De Eeuw van Azië. E.J. Brill, Leiden, 1956.
De Amsterdamse historicus Prof. Dr. Jan Romein is langzamerhand zelf een historisch verschijnsel geworden. Een verschijnsel dus dat verward en verwarrend is, in sommige opzichten interessant, in andere, althans voor de moeizame speurder, zelfs actueel, maar dat als geheel toch onherroepelijk is verouderd. Het moet, voorzover ik dat als leek kan beoordelen, omstreeks 1920 worden gedateerd. Kenmerken: een wazig geloof in de wereldvrede, de zekerheid dat deze door het Communisme (van 1920) zal worden gevestigd, de agressie tegen Europeanen, die nu eenmaal geen Russen zijn, en de liefde voor Chinezen, die dan ook geen Europeanen zijn.
Sedert 1920 heeft de wereldsituatie zich enigszins gewijzigd en oppervlakkig gezien, zijn de opinies van Romein - volgens de wetten van wat men misschien een algemeen menselijk patroon zou kunnen noemen - meegeëvolueerd. In Europa werd Duitsland, dat omstreeks 1920 wit leek te worden, sedert de opkomst van Hitler zo zwart dat het ook nu, 12 jaar na de dood van de genoemde gek, nog niet mag worden witgewassen - iets waartoe deze geleerde overigens toch uitstekend in staat is. In Azië werd Tsjang Kai Tsjek, die aanvankelijk met enthousiasme werd begroet, van wit zwart, sedert hij van communisant in fascist ontaardde. Il n'y a qu'un pas. Mao Tse Toeng een wat versere generaal, staat nog maar aan het begin van deze kringloop: hij is verblindend wit.
De op- en ondergaande sterrebeelden in de kosmos van huize Romein draaien echter om één constant gegeven. Zoals de subtiliteiten van het Christelijk geloof niet zijn te begrijpen wanneer men niet voor een ogenblik aanneemt dat Vader, Zoon en H. Geest bestaan, één zijn en tegelijkertijd drie in getal, goddelijk en gelijk, maar toch alleen in de Zoon vlees geworden, zo blijven de inzichten van Romein volstrekt onbegrijpelijk voor wie niet voor de duur van zijn boek als werkhypothese aanvaardt dat het Communisme is, wat het in 1920 misschien wel was en tegenwoordig nog zegt te zijn: het vehikel van Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap, samengesteld volgens de regels van kerkvader Marx.
Dit geloof wordt nergens expliciet geformuleerd. Een progressieve gelovige deelt ons gewoonlijk zelden mee dat hij gelovig is - een mededeling die het theoretisch gesprek toch aanzienlijk zou vergemakkelijken en in dringende gevallen, bekorten. Zo ook een moderne Communisant: hij uit zich over alles en nog wat, maar zonder dat men verneemt, uit naam van welk dogma hij spreekt. Beiden noemen hun optreden ‘objectief’ (Romein bijv. gebruikt dit woord herhaaldelijk), terwijl de ongelovige toehoorder het eenvoudige gevoel krijgt dat hij wordt opgelicht.
Laat men het materiaal van het hierbesproken boek, dat men, zoals de auteur zelf meedeelt, ook in Keesing's Historisch Archief kan aantreffen, buiten beschouwing, dan blijft er een reeks oordelen over die alleen op grond van de genoemde veronderstelling verklaarbaar zijn. Met lette bijvoorbeeld nauwkeurig op Romeins kwalificaties van de verschillende legerscharen die op bijna iedere bladzijde ten tonele worden gevoerd. Niet, zoals men van deze pacifistische schrijver zou kunnen verwachten, om ons van de oorlog afkerig te maken. Want al zou men zich niet gaarne aansluiten bij de Japanse soldaten die in 1937 door hun ‘militairistische’ superieuren China werden ‘binnengedreven’ - de gedachte alleen al aan het in 1945 ‘steeds groeiende vrijwilligersleger’ van Mao doet het hart van de lezer sneller slaan. Over de bekende Chinese gewoonte zich bij de winnende partij aan te sluiten, geen woord. - Ook in Korea wordt niet zomaar door dienstplichtigen tegen dienstplichtigen gevochten. Integendeel, hier strijdt zelfs ‘een heel Chinees vrijwilligersleger’ tegen ‘transporten uit de USA’.
Dergelijke trekjes hangen in de visie van Romein samen met het Algemeen Menselijk Patroon (AMP). Dit Patroon, dat niets te maken heeft met het Amsterdams Peil (AP), wordt niettemin alleen in Amsterdam nauwkeurig in kaart gebracht, en wel door Romein zelf. ‘Deze gang van zaken geeft stof tot overdenking’, zou men met de auteur kunnen zeggen. Want het AMP wordt uitsluitend door Azië vertegenwoordigd, terwijl het AP, het woord zegt het al, als een voorbeeld zal moeten worden beschouwd van de ‘afwijking van het AMP’ die door Europa wordt gepresenteerd.
Het conflict tussen het AMP en zijn afwijking, waarachter Romein zich zo gaarne verschuilt wanneer hij de handen op critieke momenten in de schoot wil laten rusten, leidt goddank tot een positief resultaat. Wij hebben hier namelijk te maken met de reeds lang verouderde Hegeliaanse eenheid der tegendelen. ‘Toen het Westen in het Oosten inbrak dacht het slechts aan zichzelf; het Oosten deed niet anders, toen het het Westen weerde. Geen van beiden voorzag, dat het resultaat van hun conflict de eenwording van de wereld zou zijn.’
Dat was dan ook moeilijk te voorzien