Algemeen Bestuur van het Willems-fonds
Den Heer Minister van Spoorwegen, Posten en Telegrafen, Brussel.
Hooggeachte Heer Minister,
Den 30 September 1904 waren wij zoo vrij U het volgende verzoekschrift te zenden:
‘De Brusselsche afdeeling van een maatschappij, die, onder voorwendsel van de kennis van het Fransch in Vlaanderen te verspreiden, er op uit is om alle gelegenheden uit te zoeken en desnoods uit te vinden ten einde het gebruik van de landstaal in Vlaamsch België te bestrijden, heeft bij U verzet aangeteekend tegen de plaats, die het Nederlandsch in Brussel en voorsteden bekleedt bij de mededeelingen van Uw Bestuur aan het publiek. Zij steunt daarbij op wetten en verordeningen die de rechterlijke aangelegenheden betreffen, en ziet over het hoofd dat het hier een toepassing geldt van de wet van 22 Mei 1878 over het gebruik van het Nederlandsch in bestuurszaken.’
‘Deze wet maakt wel in haar art. 2 § 1 een uitzondering voor Brussel wat de briefwisseling van de beambten met het publiek betreft, maar zegt uitdrukkelijk in $ 2 dat als het berichten en mededeelingen van de beambten tot het publiek geldt, voor het arrondissement Brussel de bepalingen te volgen zijn van art. 1 betrekkelijk de provincies West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen, Antwerpen, Limburg en het arrondissement Leuven.’
‘Wij zijn dan ook gelukkig te mogen vaststellen dat in dat opzicht de wet door Uw Bestuur toegepast wordt en drukken de hoop uit dat het zich niet zal laten misleiden door de verwarring, welke voormelde maatschappij wil doen ontstaan, maar zich voort zal richten naar de wet die hier alleen van toepassing is.’