Tusschen Leie en Schelde door Cyriel Buysse, 185 blz., Amst., Vennootschap ‘Letteren en Kunst’, z.j. (1904).
Deze nieuwe bundel van C.B. bevat vier dorpsvertellingen: 1. De Steunpilaren der ‘Ope van Vrede’; 2. Het roomwitte Koetje; 3. De Bedevaart naar St. Cornelius-ten-Hove; 4. Paatros. Op goede gronden heeft hij die vereenigd onder den gemeenschappelijken titel: Tusschen Leie en Schelde, want door hun lokale kleur behooren die novellen werkelijk tot de aangeduide streek.
Zoowel voor karakterteekening als voor vinding en ontwikkeling der stof, is nr 1 een puik stukje: de notabelen van het dorp - de steunpilaren der oude herberg ‘de Ope van Vrede’ - zijn flink geborsteld; ze leven vóor onze oogen en zijn dadelijk herkenbaar. Sietje, evenwel, het herbergmeisje, is kleurloos.
Een even boeiend, landelijk tafereeltje, doch minder verdienstelijk als intrige en wat romantisch getint, is het nummer twee: de brave vellenplooter Cleve geraakt in 't bezit van het zoo vaak gewenschte ‘Roomwitte Koetje’, maar eilaas! ten prijze van het leven van zijn Pierken. Deze novelle, evenals de volgende, onderscheidt zich door haar voortreffelijke natuurbeschrijvingen; het blijkt hier nogmaals dat C.B. zeer ontvankelijk is voor natuurindrukken en die uitstekend weet te vertolken.
Zijn beide nummers, vooral het tweede, reine dorpsvertellingen, die een moeder aan haar dochter ter lezing mag geven, zulks kan niet gezeid worden van de twee andere. In de bedevaart van nr 3 ziet een bedorven buitenjongen enkel een gunstige gelegenheid om, bij avond, met zijn onervaren liefje langs de koornvelden en eenzame wegen te kunnen drentelen en zijn geile lusten te voldoen. Dit stukje, ook in folkloristisch opzicht merkwaardig, schildert op een treffende wijze de verschillende stadiën, die het godsdienstig gevoel