| |
| |
[pagina t.o. 51]
[p. t.o. 51] | |
DESIDEER DE VREESE.
| |
| |
| |
Desideer De Vreese.
Den 24 April ll. overleed te Antwerpen, in den ouderdom van bijna 71 jaar, de Heer Desideer De Vreese, Eere-Hoofdinspecteur van het lager onderwijs, Ridder in de Leopoldsorde, vereerd met het Burgerlijk kruis van eerste klasse. Hij was een der oudste en meest verkleefde leden van het Willems-fonds. Geen gelegenheid liet hij voorbijgaan, zonder, met woorden en daden, zijn belangstelling voor die nuttige instelling te laten blijken. Toen wij, in 1877, het initiatief namen, om in Kortrijk een afdeeling van het W.F. in het leven te roepen, was de Heer De Vreese de eerste en de oprechtste om ons aan te moedigen. Zonder overdrijven mogen wij verklaren, dat hij een groot aandeel heeft bijgedragen, om de afdeeling in de Guldensporenstad te doen wortel schieten. In de gezellige bijeenkomsten, die, in de eerste jaren van het bestaan der afdeeling, om de veertien dagen plaats grepen, vervulde hij gaarne de spreekbeurt, en zijne onderwerpen waren bij voorkeur van letterkundigen aard. Die vergaderingen werden belegd voor de leden van het W.F., die zich in het spreken wilden oefenen, en maakten alzoo een soort van Debating Society uit.
De Heer De Vreese heeft ook aan de Muzen geofferd. Zijne dichterlijke voortbrengselen zijn niet talrijk, wel is waar; en hoog steeg hij niet op den Parnassus; maar zijne stukjes wekken op, om te streven naar een edel doel. Zij werden zonder aanmatiging geschreven, zooals hij zelf getuigt, en ‘meestal, in het veelgelezen weekblad De Stem der Vlaamsche Landbouwers, opgenomen, om den leeslust onder de goede buitenlieden te prikkelen, de liefde voor hun heilzaam en hoogst nuttig beroep te vermeerderen, en hen te overtuigen, dat het nederige boerenbedrijf door ieder weldenkend mensch wordt vereerd, als de mildste bronne van rijkdom en welvaart voor de Belgische natie.’
| |
| |
Al zijne gedichten werden uitgegeven, te Thielt in 1864; en vormen, onder den titel Veldbloemen, een bundel van 120 blz. Ettelijke stukken spreken van zijn vlaamschgezinde gevoelens, en zijn warme liefde voor onze moedertaal. Zoo zingt hij in De Jongens van Harelbeke:
‘'t Zijn moedige Vlamingen, fier op dien naam,
En fier op de grootheid der ouden.
Zij willen hun roem en hunne edele faam
Als heilige panden behouden.
Met armen van staal, en een boezem van vuur
Bewaken zij veilig die panden zoo duur,
Waar roofzuchtige aadlaars naar klauwden.’
De Vreese verleende zijn gewaardeerde medewerking aan De Toekomst, bestuurd door Frans De Cort; een tijdschrift, dat zich mocht beroemen op belangrijke bijdragen van ter Gouw, Van Dale, Dr Heye, Leopold, Dr Kern en Dr De Jager, uit Noord-Nederland; van Dautzenberg, Guido Gezelle, Hansen, De Potter, Max Rooses, Sleeckx en andere Zuidnederlandsche letterkundigen.
Heel natuurlijk vindt men het, en niet zonder reden, dat een man, die geroepen is om anderen, op taalkundig gebied, te leiden en voor te gaan, zelf die taal machtig zij; dat hij niet slechts, in die taal, uitstekend de pen, maar ook beschaafd en keurig het woord voere. En nochtans was het vroeger haast een zeldzaamheid, dat een schoolopziener zich in het Nederlandsch wist uit te drukken, zonder zijn Antwerpsch, Brabantsch, Oost- of Westvlaamsch dialect te verraden; zonder zich aan erge taalketterijen schuldig te maken.
De Vreese sprak een zuivere taal, zonder daarom een purist te zijn; en hield er van, dat de leeraar niet enkel, in zijn taalonderricht, maar in alle lessen, door het nakomen van het programma gevorderd, de leerlingen aan
| |
| |
een beschaafde taal gewende. Toen hij, onder de wet van 1842, als kantonnale inspecteur werkzaam was in het ressort Meenen, waar algemeen zoo'n erbarmelijk patois wordt gesproken, zond hij aan zijn onderwijzers een zeer gepast schrijven, waarin hij hun onder andere op het harte drukte:
‘De goede en zuivere uitspraak der taal is iets, waar de onderwijzer zich ernstig en aanhoudend moet op toeleggen, en waaraan hij zijne leerlingen zorgvuldig hoeft te gewennen. Een fraaie en nauwkeurige spraak veredelt het gemoed en loutert het verstand der kinderen. Leeren dezen in de school goed, niet dan goed spreken, dan zullen langzamerhand de wangeluiden en woor lverbasteringen verdwijnen, en eindelijk geheel vervangen worden, door de vloeiende vormen en harmonievolle klanken der beschaafde spraak. Zulks kan de school alleen teweegbrengen.’
***
Tijdens zijn verblijf te Kortrijk, ijverde De Vreese voor de Weldadigheid, het Onderwijs en de Vlaamsche aangelegenheden, een verheven drievoudig doel, dat hem dierbaar was bovenal. Uitstekende diensten heeft hij bewezen aan de Maatschappij van onderlingen bijstand ‘Broederlijke Weldadigheid’; aan het ‘Comiteit tot aanmoediging van het Volksonderwijs’; en de Tooneelmaatschappij ‘De Kruisbroeder’, in gemelde stad.
De Broederlijke Weldadigheid beoogde niet enkel de verbetering van de stoffelijke belangen harer leden, zooals dit het geval is met de vele mutualiteiten, welke hier te lande, in de laatste jaren, onder allerlei titels tot stand kwamen; zij behartigde tevens hunne zedelijke en verstandelijke opleiding. Zij bezat namelijk een rijke bibliotheek, die door hare leden druk werd bezocht; en richtte daarbij, dank zij De Vreese's invloed en verstandige medewerking, wedstrijden in van de nuttigste leervakken, waaraan de
| |
| |
volwassen kinderen, broeders en zusters der werkende leden mochten deelnemen. 't Was ter gelegenheid van het instellen dezer prijskampen, dat wij in eenige verzen aan de Broederlijke Weldadigheid lof toezwaaiden:
.... Gij hieldt U niet tevrêen,
Waar nood en bleeke honger woedden,
Uw hulp en troost zoo kwistig om u heen
Te dauwen; maar Gij boodt
En braakt daarbij het brood,
Dat hoofd en hart moet voeden.’
In 1864 vormde zich te Kortrijk een Comiteit, dat zich ten doel stelde het volksonderwijs te begunstigen, door het uitdeelen van kleedingstukken en boeken aan de behoeftige leerlingen; dat later een vrije, wereldlijke school voor meisjes tot stand bracht en recht hield, totdat in 1880, aldaar het officieel onderwijs voor meisjes werd ingericht.
Kortrijk, een stad van meer dan 30000 inwoners, had, vóór dien tijd, geen enkele gemeenteschool voor meisjes bezeten, en het volk was genoodzaakt zijn kinderen aan vrije scholen toe te vertrouwen, waarvan sommige, in meer dan een opzicht, veel te wenschen overlieten.
In den kring van dat Comiteit, was De Vreese alweer de raadsman; de stuurman, die in menige omstandigheid, behendig, tusschen de klippen doorzeilend, het gewenschte doel wist te bereiken.
***
De Koninklijke Maatschappij De Kruisbroeders, die in haar schild voert: de beoefening der Vlaamsche Tooneelen letterkunde, het geven van vertooningen, en het uitschrijven van tooneel- en letterkundige prijskampen, is de aloude Kamer van Rhetorica, die reeds in de XIV eeuw vertooningen gaf van godsdienstigen aard; die, onder de
| |
| |
Fransche overheersching, na de omwenteling van 1789, erg verflauwde, maar dank zij de ijverige bemoeiing van dichter Jan Hofman, krachtig herleefde, en heden nog bestaat. Geruimen tijd was De Vreese Onder-Voorzitter van de Kruisbroeders, en wist hen met verstand en doorzicht te leiden op den doornigen weg der kunst.
***
De teraardebestelling van den Heer De Vreese had plaats op het gemeentekerkhof te Antwerpen, waar Conscience rust, met wien hij te Kortrijk innig was bevriend; van wien hij zoo hartelijk wist te vertellen, en wiens Siska van Roosemaal hij, in een zijner gedichtjes, zoo geestig heeft naverteld.
Bij zijn laatste rustplaats, voerden het woord de Heer Weyler, als tolk van het onderwijzend personeel der gemeentescholen der stad Antwerpen, de Heer Bastijns, oud-onderwijzer, te Lilloo; en steller dezes, die zich uitdrukte als volgt:
In naam van de officieele schoolinspectie van het Hoofdressort Antwerpen, is mij de last opgedragen hulde te brengen aan de nagedachtenis van den man, wiens stoffelijk omhulsel mij hier ter ruste komen leggen; maar ik heb er tevens behoefte aan, ook als bijzondere vriend, bij dit droevig afscheid, mijn harte te laten spreken.
In het rijk der kunsten en wetenschappen, op het veld der fraaie letteren, op het gebied van opvoeding en onderwijs, heb ik al menigen vriend zien heengaan; deze, in den vollen bloei der jaren; gene, in den winter van het leven; maar, als ik mij herinner, welken indruk het afsterven van zoovele vrienden op mijn gemoed teweegbracht, dan moet ik bekennen, dat geen doodmare mij ooit zoo zwaar heeft getroffen, als verleden Zondag, die van den goeden, vaderlijken Heer De Vreese.
| |
| |
Ik geloof mij niet te vergissen, als ik zeg, dat aan dit diepe smartgevoel, bij het verscheiden van dezen man, ten grondslag ligt: zijn innemend voorkomen, dat vertrouwen en genegenheid wekte; zijn minzame omgang; zijn bedaard overleg in alles; zijn goedheid en vroedheid in de raadgevingen, die hij niemand ontzeide, en die hem, bij de onderwijzers, den vereerenden titel van Vader De Vreese hadden verworven.
Nagenoeg 40 jaar, heeft de aflijvige zijn beste krachten gewijd aan de opleiding van de kinderen des volks; achtereenvolgens, als hoofdonderwijzer te Thielt, als Bestuurder der gemeenteschool te Kortrijk, als inspecteur van het lager onderwijs.
Als onderwijzer stond hij, in Vlaanderen, hoog aangeschreven. Hij hield zich overtuigd, dat de opvoeder bestendig naar zelfvolmaking moet streven, om aan de opvoeding en de verbetering van anderen met vrucht te kunnen arbeiden; dat de onderwijzer moet beoogen den triomf van het goede over het booze, de verlichting en de verheffing van zijn geslacht.
Dank zij zijn bevoegdheid als leeraar, zijn waarde als mensch, zijn wijs beleid, zijn verstand en doorzicht, maar bovenal zijn tact, om met zijn meerderen en zijn minderen behoorlijk om te gaan, werd hij, in 1869, aangesteld als schoolinspecteur voor het 5de gebied in West-Vlaanderen. In die hoedanigheid, besteedde de Heer De Vreese zijn kunde, zijn belezenheid en ondervinding ten bate van het onderwijs, en stortte hij de gaven uit van zijn harte, tot welzijn van den onderwijzer. Zoo wist hij de warmste sympathie te veroveren van allen, die hij in zijnen werkkring mocht ontmoeten. Ook werd zijn vertrek, tien jaar later, in het ressort Meenen, algemeen betreurd.
In 1879 werd de Heer De Vreese bevorderd tot hoofdinspecteur van het belangrijke schoolressort Antwerpen. Het werk, dat hij als leeraar, als kantonnale inspecteur
| |
| |
in Vlaanderen zoo gelukkig had aangevangen, zoude hij, in het ressort Antwerpen, op een veel ruimer gebied, voortzetten met verjongden moed, met denzelfden tact, met dezelfde hartelijkheid.
Hoe ridderlijk, en tevens hoe vaderlijk goed de Heer De Vreese zich, in zijne nieuwe betrekking heeft weten te gedragen, dat kunnen velen getuigen, die hier rond zijn laatste rustplaats zijn geschaard; dat mogen verklaren de 63 gemeenten van het ressort, en allermeest de groote gemeente Antwerpen; maar dat weten vooral de honderden onderwijzers en onderwijzeressen, wier stoffelijke en zedelijke belangen hij verdedigde tegen onverschilligheid, minachting of kwaden wil; en die hij een riem onder het hart wist te steken, wanneer zij gebukt gingen onder kommer en verdriet.
Ofschoon de Heer De Vreese het ambt van hoofdinspecteur bekleedde in het belangrijkste schoolressort van het land, bleef hij niettemin onderwijzer nevens den onderwijzer, een gulhartige leidsman, een vertrouwde vriend voor zijn minderen. Zijn komst in de school was een blijde verassing; een zonnestraal, die er warmte bracht en leven. Met vreugd werd hij er verbeid, met eerbied en liefde ontvangen.
De leeraar hoorde hem aan met belangstelling, en de kinderen hingen hem aan zijn lippen; want hij kon vertellen, gemoedelijk als een Goeverneur, boeiend als een Andersen. En overal en altijd was hij welkom; want hij zag eerst de licht- en dan de schaduwzijde; eerst het goede, dat toch overal te vinden is; en dan de vlekjes; en deze wist hij onder het oog te brengen, zonder iemand te kwetsen; zoodanig, dat zijn wenken altijd in dank werden ontvangen, en gaarne nageleefd.
Groote waarde hechtte hij aan de opvoeding van het harte. Ik weet niet, of hij ooit het Leeken-Brevier van
| |
| |
Leopold Schefer had gelezen; maar de woorden van den Duitschen dichter stonden in zijn wapen gegrift:
Der Unerzogne ist der einzig Arme;
Der wohlerzogne ist der einzig Reiche.
Liefde wekt wederliefde. In de schoolwereld telde de Heer De Vreese geen vijanden; en geen gelegenheid deed er zich voor, of het leger, dat hij aanvoerde, onthaalde hem op de warmste betuiging van erkentelijkheid.
Toen hij namelijk in 1893 vereerd werd met het Burgerlijk kruis van eerste klasse, voor de goede en trouwe diensten, die hij, gedurende meer dan 35 jaar, aan het lager onderwijs had bewezen, was hij het voorwerp der meest vleiende manifestatie van wege zijn onderhoorigen, hier, en in mijn ressort.
Het is een zeldzaamheid, dat iemand, gedurende het vierde eener eeuw, onafgebroken, en immer met frisschen moed, als inspecteur op het gebied van opvoeding en onderwijs, werkzaam blijft. Zulk een feit dient wel, op waardige wijze gevierd, en met gulden letters aangeteekend in de annalen van het volksonderwijs. Zoo dachten de inrichters van de aandoenlijke plechtigheid, die, in 1894, in de feestzaal van het Koninklijk Athenaeum alhier plaats greep, en waaraan het onderwijzend personeel van Antwerpens gemeentescholen deelnam, uit eer en plicht, met hart en ziel.
De held van het feest was de Heer De Vreese.
De Heer Goyvaerts, schoolbestuurder, trad op als woordvoerder voor het onderwijzend personeel der stad; de Heer schepen Desguin sprak, namens het gemeentebestuur van Antwerpen; Juf. Loppens, bestuurster der Middelbare meisjesschool Nr 1, gaf lezing van het adres, dat den jubilaris werd aangeboden, en de Heer Burgemeester Van Rijswijck richtte tot hem deze vleiende woorden:
| |
| |
‘Ik kan niet nalaten, U mijn oprechte hulde aan te bieden; mijne gelukwenschen over een lange, uitstekend vervulde loopbaan; mijne dankbaarheid voor het vele, dat gij deedt, ten voordeele van het officieel onderwijs; en de betuiging mijner waardeering voor U, als mensch en als pedagoog.’
Zoo, en anders nog, werd den Heer De Vreese hulde gebracht voor zijn edel streven, werd hem dank gezegd vooral het goede, dat hij stichtte. Die algemeene blijken van hartelijke genegenheid moeten hem wel een troost zijn geweest, toen hij, in 1895, zijn ambt van Hoofdinspecteur moest neerleggen; en die troost is hem zeker bijgebleven, tot het einde zijner dagen.
Ik kende den Heer De Vreese reeds voor 30 jaar; en van 1885 tot op den dag van zijn aftreden, ben ik alhier zijn medewerker geweest, op het gebied der school. Ik heb hem werkzaam gezien in Vlaanderen, werkzaam in Antwerpen; ginder en hier, is hij door de wereld gegaan, als de zaaier, die het goede zaad strooide met milde grepen in de voren, was en bleef hij mij een vertrouwde vriend, die de warmste gevoelens van sympathie nalaat in mijn hart, en gewis in de harten van velen.
Zijn afsterven is een overgroot verlies voor zijne vrouw en kinderen, die hem vereerden en beminden als een godheid; voor allen, die hem hebben gekend. Maar zijn nagedachtenis zal in zegening blijven in den kring der zijnen, waar hij heeft geloofd, gehoopt en bemind; onder zijn vrienden en ambtgenooten, die hem een warm hart toedroegen; bij allen, die hem als ambtenaar, als schoolman, als mensch hadden leeren kennen en hoogschatten.
Hij ruste in vrede!
Jacob Stinissen.
Antwerpen, April 1904.
|
|