Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 6
(1901)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–
[pagina 364]
| |
Den Heer Minister van Landbouw en Schoone Kunsten, Brussel.Hooggeachte Heer Minister,
Toen het Staatsblad de voorwaarden van den prijskamp voor de betrekking van leeraar voor fluit in het Gentsche Conservatorium afgekondigd had, waren wij in een schrijven van 20 Juni 11. zoo vrij U te vragen om schikkingen te nemen voor de van de candidaten te eischen taalkennis, zoodat voortaan geen leeraars aan het Gentsche conservatorium zouden aangesteld worden, die het Nederlandsch niet machtig zijn. Tot onze spijt moeten wij vaststellen: 1. dat Uw Departement met dit ons schrijven geen rekening hield; ja zelfs 2. dat, tegen het advies van de Besturende Commissie in, tot leeraar van fluit iemand werd aangesteld die in de proeven van den kampstrijd bewezen heeft door zijn onkunde van het Nederlandsch niet in staat te zijn om zijn ambt waar te nemen; en eindelijk 3. dat de in hel Staatsblad van 8-9 September 11. afgekondigde voorwaarden van den prijskamp voor de betrekkingen van leeraar voor viool en basviool nog steeds geen bepaling bevatten nopens de taalkennis die de candidaten moeten bezitten. Wij achten het onzen plicht tegen deze feiten krachtig verzet aan te teekenen, en luid de hoop uit te drukken dat ze weldra weer zullen goed gemaakt worden, omdat wij van oordeel zijn dat degenen die door het Middelbestuur aangesteld worden om een ambt bij de Vlamingen te bekleeden, in staat moeten zijn om aan de Vlamingen hunne diensten te bewijzen, en dat het Middelbestuur zelf het voorbeeld moet geven van den eerbied voor de rechten en de belangen der Vlaamsche bevolking. Wij verblijven met eerbied, Hooggeachte Heer Minister, Uw nederige dienaren, Namens het Algemeen Bestuur van het Willems-Fonds: G.D. Minnaert, Voorzitter. J. Vercoullie, Secretaris-Schatmeester. Gent, 20 September 1901. | |
[pagina 365]
| |
Den Heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs, Brussel.Hooggeachte Heer Minister, Wij hadden reeds in een schrijven van 19 April 1.1. het genoegen vast te stellen, dat hel U beliefd heeft aan ons schrijven van 31 Augustus 1899 over de beschaafde uitspraak onzer taal in hel Lager Onderwijs een welwillend gevolg te geven, nl. met de behandeling van dit onderwerp voor te schrijven in de onderwijzersconferenties. Nu echter vernemen we dat sommige conferenties Uwe voorschriften en de strekking van ons schrijven misopgevat hebben, zoodat ze gemeend hebben zelf de beschaafde uitspraak te moeten bepalen, wat aanleiding gegeven heeft tot het doen doorgaan van dialectische en andere eigenaardigheden voor beschaafd Nederlandsch. Zoo werd in een Westvlaamsche conferentie besloten de Brabantsch-Antwerpsche uitspraak der korte i en u als zijnde de beschaafde te volgen, en in een Oostvlaamsche, een verschil te maken tusschen auw en ouw (blauw en vrouw) en de gemaakte uitspraak meis-je, huis je aan te nemen (in plaats van mei-sje, hui-sje, met Fransche ch). Tegen deze gevaren had ons schrijven nochtans gewaarschuwd. De norma der beschaafde uitspraak bestaat; er kan dus geen spraak van zijn, om ze nog op te maken, en het werk der conferenties kan, voor die zaak, alleen hierin bestaan dat ze aan de onderwijzers leeren: 1) waar die norma te vinden is, 2) hoe ze zich die kunnen eigen maken, 3) op welke wijze ze aan de schoolkinderen kan medegedeeld worden. Wij durven betrouwen dat het U behage het begonnen werk te voltooien met in dezen zin voorschriften voor de conferenties te doen opmaken. Wij verblijven met eerbiedige hoogachting, Mijnheer de Minister, Uw nederige dienaren, Namens het Algemeen Bestuur van het Willems-Fonds: G.D. Minnaert, Voorzitter. J. Vercoullie, Secretaris-Schatbewaarder. Gent, 20 September 1901. |
|