De zeer schoone bibliotheek van den heer A.N. Godefroy, rustend architect te Amsterdam, door hem als legaat aan het Rijk aangeboden en waarvan hij de belangrijkste werken reeds in bruikleen afstond voor de bibliotheek van het Rijks-museum, heeft bij dezer dagen in vollen eigendom aan het Rijk doen vergaan.
Het Dordtsche museum ontving uit Engeland een door den meester zelf geschilderd portret van Ary Scheffer, dat tot zijn beter werk moet gerekend worden.
Met het portret van den zanger J. Schmier, door hem zelf geschonken aan het gemeente-museum te Leiden, en door de commissie aanvaard, nog vóór dat het in de sleutelstad aangekomen was, is het museum niet bijzonder gebaat.
De heer C. Verster, conservator van het museum, protesteert tegen het besluit der commissie.
Deze olieverfschildering, zegt hij onder meer, is op en- de op een croûte, een onding, een werk dat terecht hen versterkt, die meepraten van ‘impressionistische’ flodderij, en waaropzij zich dan terdege mogen beroepen.
Het is mijn vaste overtuiging dat, indien meer der gelijk dillettantenwerk zoo maar botweg in de Lakenhal wordt binnengeloodst, deze niet alleen binnen kort te klein zal blijken, maar dat ook de vreemdeling met nog eenigen zin voor kunst bedeeld, spotachtig de lippen zal plooien en fluisterend vragend zich zal laten len: ‘Museum of pakhuis?’
Een waardiger geschenk ontving het museum in de schoone glazen bokaal, waarop het wapen der Duivenbode's is gegraveerd en waarvan de inscriptie luidt: 't Welvaaren van desen Huysen.
***
Het tooneel heeft beduidende verliezen geleden. Twee der oude garde, wier plaatsen moeilijk te vervullen zijn, Mevrouw Stoetz en Jaap Haspels, zijn door den dood aan de kunst ontrukt.