nauwkeurig onderzocht: het mannetje wordt 6 à 10 millim, lang, terwijl het wijfje van 12 tot 18 millim. kan bereiken.
De inrichting van het zuigtoestel is zeer eigenaardig: aan het stompe vooreinde van het lichaam bestaat een bekervormige indeuking, die met kleine, harde stekeltjes is bezet.
Met den mond zuigt de worm zich aan den darmwand van den waard vast en door middel van de bovengenoemde stekeltjes slaagt de worm er in een of ander bloedvat te verwonden, zoodat hij in staat wordt gesteld bloed te zuigen.
De eieren zijn zeer klein, eirond, dunwandig, 0.05 mil. lang; zij worden met de uitwerpselen van den mensch naar buiten gedreven; uit deze eieren komen larven te voorschijn, die zich binnen een omhulling kunnen insluiten (enkysteeren) en dan maanden lang hare levenskracht behouden, wanneer zij slechts in een vochtige omgeving verblijven. - Indien zulk een larve op een of andere wijze in den mond en vandaar in het darmkanaal van den mensch terecht komt, dan verdwijnt de omhulling en de worm zet zich vast en groeit dan tot de hooger opgegeven grootte aan; de volwassen wormen zijn vooral in het bovenste gedeelte van den blinden darm te vinden, tusschen de plooien van het slijmvlies.
Deze wormen zuigen dus en blijven nooit lang achtereen op dezelfde plaats; daardoor verliest de lijder, die zulke wormen herbergt, niet alleen bloed rechtstreeks door het zuigen, maar ook onrechtstreeks misschien nog veel meer door het nabloeden der wonden. Daardoor ontstaat, als een eerste gevolg van de werking dezer wormen, een soort van bloedarmoede, waarmede slechte spijsvertering, algemeene lichaamszwakte en onvermogen om te werken kan gepaard gaan. De lijders hebben een bleeke kleur en doffe oogen en zien er zwak uit.