Tweede deel.
|
7. | Memlinc's marsch, voor orkest H. Waelput. |
8. | Melodiën: a) Mijn liefje, wils du rozen A. Wybo. |
| b) De ghetrouwe minnare Id. id. |
| te zingen door den heer Aug. Van Gheluwe. |
9. | De Wind, cantate van Em Hiel. Leo Van Gheluwe. |
| (Prijskamp van Rome van 1865), voor soli, gemengd koor en orkest. (300 uitvoerders). |
Zoo een programma op een onberispelijke wijze uitgevoerd onder de meesterlijke leiding van A. Wybo ten aanhoore van een tajrijk en uitgelezen publiek, mag een gebeurtenis heeten niet alleen in de geschiedenis van het Willems-Fonds, niet alleen in de kunstgeschiedenis van Brugge, maar ook in de geschiedenis van de Vlaamsche kunst. Den lof der kunstenaren die de verschillende nummers van het programma componeerden, moeten we niet meer maken, maar in de plaats moeten we onvoorwaardelijk den lof maken der vertolkers van hun gewrochten, den lof der instrumentisten, der koren en der solisten Mei. L. Van Ouvtsel en M.A. Van Gheluwe.
Eere dan aan het Willems-Fonds te Brugge, dat onder de leiding van zijn onvermoeibaren en vrijgevigen Voorzitter Baron R. de Vrière, dit festival, een opvatting van den vindingrijken, alles aandurvenden Julius Sabbe, heeft ingericht. Eere aan de uitstekende schare Brugsche kunstenaren die, allen deelachtig van de kunstbezieling van Leo Van Gheluwe en van de vaardigheid van A. Wybo, hun toehoorders door spel en zang betooverden!
Ook toen na het festival talrijke Willemsfondsers in gezellige vergadering bijeenzaten werd deze indruk vertolkt door Prof. J. Vercoullie van Gent, die met Prof. J. Frederichs van Oostende afgevaardigd was door het Algemeen Bestuur bij het Brugsche feest. Spreker achtte zich gelukkig in naam van het Algemeen Bestuur het Brugsche Willems-Fonds geluk te wenschen over het heerlijk werk dat het had verricht, en in persoonlijken naam te bedanken voor het kunstgenot dat hij had gesmaakt.