voor lijden, zien lijden en doen lijden, wil, kȧn niet van haar los, en door de minachting waaraan hij in zijne omgeving bloot staat, door het in gevaar brengen van zijne toekomst, door de wroeging waaraan hij lijdt, voelt en beseft hij ‘dat hij, de rijkbegaafde en door opvoeding ontwikkelde, gestraft wordt voor zijn niet eerbiedigen van de rechten der onverdiende armoede en endergeschiktheid.’ Misschien zou hij haar wel huwen, maar dan kan hij niet meer deelnemen ‘aan dat intellectuëel leven, hetwelk voor hem eene zóó innige behoefte en, na zijne toch vernederende gemeenzaamheid met zijne minnares, nog zijn laatste toevlucht en zijn eenige zedelijke herschepping’ is. Dan verschijnt op zijn levensweg zijne nicht Raymonde, lief, goed, verstandig, die hij leert achten, die hem schrijft, terwijl hij in Duitschland een congres bij woont van crimineele anthropologie, die hem bemint kortom, - en aan wie hij een huwelijk voorstelt - tijdens een uitstapje - na lange, pijnlijke aarzelingen: een navrante strijd tusschen ‘de spontane en edelmoedige gevoelens van zijn hart’ en ‘'t schrikkelijk phantoom der toekomst.’
Toch verwijt hij zich meer die daad, en - nog denzelfden avond keert hij, onder een voorwendsel, naar Duitschland terug, nadat hij van Lucie de herhaling heeft gehoord van hare vrees dat zij, ten tweede male, moeder worden zal. Hij herleeft ‘het somber tijdperk van smarten en vernederingen, toen haar eerste kind moest komen, het kind dat gestorven was’; en hij voelt dat hij ‘al de schaamte, al het lijden, dat hij toen had uitgestaan, geen tweede maal (zal) kunnen beleven.’
Reeds den vorigen dag heeft hij haar gezegd, ‘als met een schok van afschuw: Het is niet mogelijk. Dat moet veranderen, het moet, het moet!’...
En 't verandert. Een telegram roept hem aan hare stervenssponde. Tijdens zijne afwezigheid heeft zij, om zijnentwille, ‘op een onbehendige, ongelukkige wijze’ iets gedaan dat zijn vriend, dokter Hody, hem in 't oor fluistert, iets dat hij weer met een schok van afschuw verneemt, ‘en zij heeft zich erg, zeer, zeer erg gekwetst.’ Zij sterft. En ‘in een langen, smartvollen brief aan Raymonde, waarin hij haar de gansche sombere tragedie vertelt’, schrijft hij dat hij