| |
| |
[pagina LXXXI]
[p. LXXXI] | |
Verslag over de buitengewone algemeene vergadering van het Willems-Fonds gehouden te Antwerpen in de trouwzaal ten stadhuize op 25 Mei 1896.
Om 10 ½ uren neemt het Algemeen Bestuur plaats aan het bureau en duidt den heer A.C. Van der Cruyssen aan om de vergadering te leiden.
Nadat de zitting geopend is, doet de heer J. Vercoullie, Algemeen secretaris, de naamafroeping der afgevaardigden, waarop de volgende heeren antwoorden:
Afdeeling Antwerpen: Max Rooses, A.C. Van der Cruyssen, Flor. Van der Ven en Is. Van Doosselaere. |
Afdeeling Boom: Th. Lamot. |
Afdeeling Brugge: H. Macqué en Jul. Sabbe. |
Afdeeling Brussel: A. Goffin, Edm. Hendrikx, E.H. T'sjoen en P. Vogelaere. |
Afdeeling Contich: Flor. Van Gulick. |
Afdeeling Gent: P. Geiregat, H. Meert, G.D. Minnaert, G. Semey, G. Staes en J. Vercoullie. |
Afdeeling Leuven: Al. Graulus. |
Afdeeling Lier: Fr. De Weert. |
Afdeeling Lokeren: L. De Buysscher. |
Afdeeling Nieupoort: P. De Swarte, A. Van Baeckel en G. Van de Sompel. |
Afdeeling Oostende: Jul. Frederichs. |
Afdeeling St-Nikolaas: P.L. Hamendt. |
Afdeeling Tongeren: Paul Neven en Arth. Demarteau. |
Afdeeling Utrecht: F.R. Coers. |
| |
| |
[pagina LXXXII]
[p. LXXXII] | |
I. Voorstel om in het Tijdschrift belletristische bijdragen (novellen, gedichten enz.) op te nemen.
De heer A.C. Van der Cruyssen, d.d. voorzitter. Over die zaak is op de laalste Algemeene Vergadering breedvoerig gehandeld en in het Tijdschrift van het Willems-Fonds zelf 2e afl., blz. XXVI-XXX) werd ze uitvoerig besproken.
De heer J. Vercoullie, secretaris. Ik meen dat de heeren afgevaardigden zich wel zullen herinneren, hoe deze vraag ter sprake kwam in October 1.1. en de vergadering toen op het onverwachts besliste, hoegenaamd geene belletristische bijdragen op te nemen, noch romans, noch gedichten, Het Algemeen Bestuur is evenwel van een ander gevoelen. Ook staat dit oordeel in verband met brieven ons toegekomen uit Utrecht en Brugge. Verder is de zaak ruimschoots toegelicht geworden in de tweede aflevering. Iedereen heeft aldaar het voor en tegen kunnen lezen.
De heer F.R. Coers (Utrecht). Ik ben er voor, dat belletristische stukken in het Tijdschrift eene ruime plaats zouden innemen. Wij hebben het verlangen uitgedrukt om geplaatst te zien worden echte letterkundige werken, met waarde naar vorm en inhoud, werken die luid bewijzen, dat onze taal kan zingen, welluidend, sierlijk spelen, eene taal is vol van poëzie. Letterkundige producten worden door ons zeer gewenscht. Daarnevens, dunkt me, wordt een comité noodzakelijk om een ernstig toezicht op de ingezonden stukken uit te oefenen.
De heer A.C. Van der Cruyssen, d.d. vzt. De Afdeeling Utrecht verlangt dus, dat in geval het voorstel doorgaat, er ook een comité gevormd worde, gelast met het onderzoek der ingezonden stukken en dat deze maar eerst na goedkeuring in het Tijdschrift zouden kunnen opgenomen worden.
De heer J. Sabbe (Brugge). Algemeen hebben wij een wensch hooren uitdrukken ten gunste der belletristische bijdragen, vooral door dames, die, naar ons inzien, toch ook wel iets aan het Tijdschrift mogen hebben en er schier niet van genieten kunnen, zoolang er geen uitspanningslectuur in voorkomt. De eenen beweren, dat er geen goed geschikte bijdragen voorhanden zijn. Anderen vreezen overstelpt te worden met allerlei middelmatige producten, beneden peil. | |
[pagina LXXXIII]
[p. LXXXIII] | |
Het Tijdschrift dient een trouwe weergave te zijn van onze volledige ontwikkeling, niet alleen op wetenschappelijk gebied. Bijdragen over wetenschap kunnen van zeer groot belang zijn; wij behoeven echter de letterkundige ontwikkeling daarnaast. Er zijn heel fraaie voortbrengselen op dat gebied. Er is sedert eenigen tijd een groote vooruitganggedaan geworden. Wij bekennen volgaarne, dat de taak van het comité van het Algemeen Bestuur, gelast met het nazicht en de goedkeuring der ingezonden stukken kiesch zal wezen. Niettemin drukken wij er op om streng te zijn; alzoo slechts zal een overrompeling van middelmatige gewrochten voorkomen worden.
De heer M. Rooses (Antwerpen). Zooals gebleken is, zijn er een paar Afdeelingen, welke vragen dat belletristische producten in het Tijdschrift zouden opgenomen worden en men heeft er zooeven hooren bijvoegen, dat door het Algemeen Bestuur dezelfde gedachten worden gedeeld. Welke zijn dan eigenlijk de bepaalde beweegredenen, die het Algemeen Bestuur kan aanvoeren, om op dit oogenblik te volharden in zijn meening? Op de laatste Algemeene Vergadering heb ik mijne beschouwingen uiteengezet en ik verklaar ronduit dat sinds dien mijne zienswijze niet veranderd is. Ik ben echter ook van oordeel, dat we niet aan het Algemeen Bestuur een richting mogen opdringen, die met zijne overtuiging niet overeenkomt. Gaarne zou ik dus vernemen of het Algemeen Bestuur het zelf wel eens is om bedoelde veranderingen te wenschen,
De heer A.C. Van der Cruyssen, d. d. vzt. Ziehier hoe het Algemeen Bestuur deze quaestie heeft beschouwd. Het is niet eensgezind, en ieder blijft vrij in zijn meening. Ik geloof dat het oogenblik niet gekomen is om op ons vorig besluit terug te komen. De meerderheid is van oordeel dat, zooals de heer J. Vercoullie, algemeen secretaris, daareven deed uitschijnen, het wenschelijk zou zijn belletristische bijdragen op te nemen. Zulks was de toestand vóór de laatste Algemeene Vergadering en die is niet gewijzigd, ondanks het besluit gestemd in die vergadering.
De heer J. Vercoullie, secretaris. Het Algemeen Bestuur is in overgroote meerderheid voor de opname der belletrie. Wij zijn niet overtuigd geworden door de redenen op de laatste Algemeene Vergadering gegeven, en, te oordeelen naar | |
[pagina LXXXIV]
[p. LXXXIV] | |
berichten van alle zijden ingewonnen, is het Tijdschrift slechts voor weinig leden genietbaar. Wij mogen immers niet uit het oog verliezen, dat vele lieden afgeschrikt worden door een uitsluitend wetenschappelijke lectuur.
Met een afwisseling van wetenschappelijke artikels en letterkundige bijdragen wordt ook beter ons doel bereikt; wij trekken de belangstellenden aan en vormen lezers. Men drukt de vrees uit dat wij zouden overstelpt worden met bijdragen en ook dat het voor het Algemeen Bestuur zeer moeilijk zal wezen een keus te doen. Verder, dat we de auteurs der afgekeurde stukken zullen krenken. Maar, zijn dan de wetenschappelijke bijdragen alle meesterstukken en moeten er daar nooit geen afgekeurd worden? De meerderheid van het Algemeen Bestuur is overtuigd, dat het een aanzienlijke verbetering zou zijn voor het Tijdschrift. Het mag niet uitsluitend zijn, maar het moet medewerken tot onze volkomen intellectueele ontwikkeling, de wetenschappelijke, de artistieke en ook de litteraire.
De heer M. Rooses. Er blijft me niets over dan te herhalen wat ik zooeven zeide. Immers, al onze uitgaven van boeken zijn in tegenspraak met de richting, die men aan het Tijdschrijft wil geven. Verder is het Tijdschrift reeds zoo bekrompen van omvang, dat wanneer er een eenigszins uitgebreid artikel in voorkomt, er bijna geen plaats meer overblijft voor bijdragen van anderen aard. Het Tijdschrift bestaat slechts sedert zes maanden. Het is dus nog in zijn proeftijd. Ik zou wenschen dat men wacht tot op het einde van den jaargang om iets te veranderen. Dan zullen we veel klaarder zien in de toestanden en zullen in gemoede, in volle overtuiging een besluit kunnen nemen.
De heer A.C. Van der Cruyssen, d. d. vzt. In mijnen persoonlijken naam doe ik het voorstel om de proefneming te laten voortduren tot het einde van het jaar en de bepaalde beslissing uit te stellen tot op de gewone Algemeene Vergadering te Gent.
De heer J, Frederichs (Oostende). Het 2e punt der dagorde om in het Tijdschrift bijdragen op te nemen, die overloopen van het eene nummer naar het ander, staat in nauw verband met het eerste. Men vraagt belletrie voor het volk. Maar welke? Het volk leest graag romans van langen adem. Om gedichtjes of | |
[pagina LXXXV]
[p. LXXXV] | |
korte, overigens meestendeels middelmatige novelletjes zal het zich weinig bekreunen. Welnu, zullen wij feuilletons opnemen in ons Tijdschrift? Me dunkt dat deze vraag hier eerst dient beantwoord te worden.
In elk geval blijft het Algemeen Bestuur nog altijd vrij om romans uit te geven in afzonderlijke boekdeelen, zooals reeds gedaan werd.
De heer J. Vercoullie. secretaris. Men denkt dat wij aan een proefneming van zes maanden niet genoeg hebben en men stelt voor nog zes maanden te wachten. Ik geloof dat iedereen voldoende ingelicht is; ook kan het voor niemand meer eene verrassing heeten, dat vandaag dit voorstel op de dagorde staat. Sedert meer dan veertien dagen is de dagorde overal medegedeeld geworden. Iedereen is dus volkomen en intijds verwittigd geweest. Ik geloof dat er in het Tijdschrift ruimte genoeg is - het telt 64 blz. compressen druk - om veelzijdiger te worden. Men zou overigens de voorkeur kunnen geven aan de letterkundige bijdragen, die een strekking hebben. Ik stel dus voor om niet te verdagen, maar onmiddellijk over te gaan tot de stemming.
Wat betreft het voorstel van Brugge, het staat in verband met een bericht uit het Tijdschrift, zeggende dat voor het berekenen van het honorarium te beginnen met de zevende aflevering niet meer dan 16 bladzijden zouden in rekening komen en dat er verder altijd een afzonderlijk besluit van het Algemeen Bestuur zou noodig zijn om lange bijdragen op te nemen, die van de eene afl. naar de andere overloopen. De lange bijdragen zijn dus niet uitgesloten, als ze maar degelijk zijn. Maar het Algemeen Bestuur verlangt afwisseling en geeft daarom de voorkeur aan korte artikels.
De heer J. Sabbe. Het is dus goed verstaan, dat het Algemeen Bestuur zich niet enkel bepalen zal bij stukken van ten hoogste 16 bladzijden en al de overige uitsluiten. Er zijn onderwerpen die niet in een maximum bestek van 16 blz. kunnen behandeld worden.
De heer A. C. Van der Cruyssen, d.d. vzt. Zoo werd het bedoeld.
De heer E. T'Sjoen (Brussel). Te Gent reeds trad ik vooruit om de belletrie in het Tijdschrift te doen opnemen en wat sinds- | |
[pagina LXXXVI]
[p. LXXXVI] | |
dien met de uitgave is gebeurd heeft mij niet van zienswijze doen veranderen, 't Was immers te voorzien, dat er langs alle kanten klachten zouden zijn opgerezen, want aan vele leden en hunne huisgenooten boezemen de bijdragen in het Tijdschrift weinig belang in; ja overal wordt geklaagd wegens die zuiver wetenschappelijke, al te droge strekking. De heer M. Rooses vreest dat het Bestuur zou worden overstelpt met gedichten, novellen, schetsen, enz. Welnu, het Algemeen Bestuur mag zich buitengewoon streng toonen. Alleen wat bijzonder goed is, zal geplaatst worden en, wees er zeker van, niemand zal zich gekrenkt gevoelen als zijne bijdrage niet kan verschijnen. Wat men ook zegge, de fraaie letteren liggen toch ook op den weg van het Willems-Fonds. Zoo dacht ook het Algemeen Bestuur, toen het voor eenige jaren letterkundige mengelingen bij het Jaarboek gaf. Wat nu het overloopen betreft van het eene nummer naar het ander, aan deze quaestie heeft het Algemeen Bestuur een voldoende oplossing gegeven. Dan kunnen romans opgenomen worden, over verschillende afleveringen verdeeld. Zoo is immers tegenwoordigde smaak van't publiek, en wie zou durven beweren dat daar niet moet mede afgerekend worden en dat het publiek juist maar alleen moet slikken wat wij schoon en goed vinden. Met den heer M. Rooses komt mij de omvang van het Tijdschrift te bekrompen voor. Te Gent werd reeds de wensch uitgedrukt het Tijdschrift in wat grooler formaat te doen verschijnen. Geen enkel ander Tijdschrift komt zoo uit. Het schijnt me dan ook dat het minder stof bevat dan ander tijdschriften van dien aard, als b.v. het Belfort.
De heer J. Mulder (Antwerpen). Ik zie die groote behoefte aan belletrie niet in, noch voor onze leden, noch voor hun huisgezin. Wie van belletrie houdt, verschaffe zich een tijdschrift, dat speciaal aan zijne wenschen en verlangens voldoet. Er zijn er meer dan genoeg van die soort.
De heer F. Van Cuycic (Antwerpen). Persoonlijk ben ik niet zeer ingenomen met de belletrie, doch leg me neer bij den wensch van de meerderheid. Ik kan echter in de zienswijze niet deelen, dat de letterkundige bijdragen moeten een strekking hebben. Want de kunstwaarde vermindert naarmate de strekking krachtiger uitkomt. Men moet ook de bijdragen opnemen die het verdienen alleen om hunne kunstwaarde.
| |
[pagina LXXXVII]
[p. LXXXVII] | |
De heer G. Staes (Gent). De Afdeelingen Utrecht en Brugge, vele leden en de groote meerderheid van het Algemeen Bestuur zelf, zijn voor het opnemen der belletrie. Degenen die er tegen zijn, beoordeelen al de leden van het Villems-Fonds naar de omgeving, waarin zij zich onmiddellijk bevinden en misschien, van hun standpunt uitgaande, kan dat beweren grond hebben. Doch men moet afrekenen met de groote meerderheid der leden van het Willems-Fonds en vooral met die uit de kleine plaatsen. De groote steden beweren, dat er genoeg, reeds te veel belletrie is. In hunne omgeving ja, daar twijfel ik geen oogenblik aan. Maar voor de andere leden dan! Hoeveel van de kleine Afdeelingen hebben, zooals wij, benevens ons Tijdschrift nog een half dozijn andere te te hunner beschikking, waarin meer belletrie voorkomt of welke er zich gansch aan toewijden? Ik ben er van overtuigd dat, als wij aan die vele leden niet beginnen belletrie te geven, zij er zullen koopen van die soort aan één centime, vermits zij door ons zullen verplicht zijn altijd wetenschap te lezen en wij hen beletten kennis van belletrie te nemen.
De heer Melis (Antwerpen). Ik denk te moeten doen opmerken, dat onder de leden van het Willems-Fonds zich bevinden kleermakers, landbouwers en andere lieden uit de werkende klasse. Nu, velen onder hen hebben slechts een lager onderwijs genoten. Hoe wil men nu dat zulke menschen, welke het Willems-Fonds zich voorstelt te verheffen, te veredelen door de taal, iets meedragen, verteren van hetgene wij hun aanbieden? Daarom zou ik verzoeken af te zien van de zuiver wetenschappelijke artikels, want op die wijs blijven al die leden verstoken van onze uitgaven en al de moeite, die wij ons getroosten, zal nooit vruchten geven. Van lieverlede zullen zij zich werpen op de lectuur van 2 en 5 centiemen en hun genoegen zoeken in die soort van goedkoope belletrie, welke tegenwoordig alles overstroomt. Ik sluit mij aan bij het voorstel om ook de belletrie op te nemen met een streng toezicht, want 't spreekt van zelf dat van het koren al het kaf moet gescheiden worden.
De heer M. Rooses. Ik beklaag het mij niet, dat ik die quaestie heb opgeworpen. Ik heb echter niet het inzicht deze beraadslaging door nieuwe bewijsvoeringen te verlengen, maar te doen uitschijnen, dat hier toch zoovele ketterijen | |
[pagina LXXXVIII]
[p. LXXXVIII] | |
gezegd zijn geworden, zoovele dingen, welke ik als niet strookend met de waarheid aanzie. Ik ben er voor om alle beslissing uit te stellen: wij zijn nog niet in de gelegenheid om goed te bepalen wat het Tijdschrift geven kan. Van een ander kant moet de Algemeene Vergadering ook niet het Algemeen Bestuur en het comité van toezicht aan banden leggen. Aan de leden, die beweren, dat er zonder belletrie geen stof genoeg is, wil ik mededeelen, dat eenige maanden geleden, ik aan den Algemeenen Secretaris vroeg om een artikel, een stuk, waarvan ik den hoogsten dunk heb, dat een goed figuur in het Tijdschrift zou maken, te plaatsen, namelijk een redevoering van den heer Franck, een jong advocaat van de balie van Antwerpen, en hij mij antwoordde geene enkele bijdrage meer te kunnen aannemen vóór Juli. Wel een bewijs, dat er hoegenaamd geen gebrek aan stof was en men tusschen het goede maar te kiezen heeft.
Ja, er is reeds zooveel gezegd over die belletrie, dat men haast niet meer weet, waarop eerst te antwoorden. Zelfs werd opgeworpen dat, indien we geen belletrie opnemen, de vrouwen van kleermakers, de dienstmeiden onzer leden ook niets aan het Tijdschrift zullen hebben. Me dunkt, dat we onze zending gerust wat hooger mogen opvatten. Het Willems-Fonds heeft zich altoos tot doel gesteld, het volk le leeren en niet met een oppervlakkig, voorbijgaand genot te streelen. Er zijn met honderden leerrijke stukken voor ons volk bij de hand: wij hebben maar te kiezen, te rangschikken, te verspreiden; die zullen het publiek meer genot geven dan menige novelle of dichtstuk. Bij mij dus staat de meening vast dat er wat anders dan enkel belletrie aan ons volk moet worden bezorgd en daarvoor ook heb ik volle vertrouwen in de leiders van het Willems-Fonds, in de heeren leden van het Algemeen Bestuur en verwacht meer van hun wijs doorzicht, van hunne rijpe ondervinding dan van al dien sirenen- of keukenmeidenzang, dien wij hier moeten hooren.
De heer F.R. Coers. Ik deel geenszins in de vrees uitgedrukt door den heer M. Rooses omtrent de belletristische voortbrengsels. Het is niet eene keukenmeidentaal, het is een mooie kunst. En wanneer ik gesproken heb van een comité van toezicht, dan bedoel ik daarmee, dat er een strenge controle zou worden uitgeoefend; op kunstgebied is zulks altijd | |
[pagina LXXXIX]
[p. LXXXIX] | |
noodig. Het volk veredelen, dat zal men best bekomen door de belletrie. Iets wat algemeen sympathie verworven heeft, is wel het liederboek van wijlen den heer Snellaert, met zijne mooie belletristische strekking. In die richting zou men zich moeten bewegen. Ik slem ten volle in met al wat door den heer J. Vercoullie is gezegd geworden om de belletrie te verdedigen, maar voeg er nogmaals bij, de belletrie met een streng toezicht. Daarop vestig ik vooral de aandacht. Wij kunnen noch mogen hier het Algemeen Bestuur aan banden leggen.
De heer J. Sabbe. Er is daar zoo even een ongelukkig woord gesproken, maar ook men bleef er niet ver van af te willen beweren, dat ons Tijdschrift enkel zou moeten dienen om landbouwersvrouwen en keukenmeiden te behagen. Zoo versta ik het echter niet. Wij hebben hierbij eene andere strekking. Niet alleen voor de lagere standen der samenleving maar ook voor meer ontwikkelden hebben wij de belletrie noodig. Wij wenschen, dat ook onze beschaafde vrouwen eens eenige van die perels werden aangeboden gelijk er toch zooveel in onze taal voorhanden zijn, en men niet enkel uitsluitend over wetenschap of geschiedenis zou spreken. Een redelijke en harmonische strekking moet onze werking hebben en de taal is het meest practische middel om dit te bereiken en de belletrie hoort daaraan toe; zij moet onze pogingen, ons streven komen volledigen,
De heer A. C. Van der Cruyssen, d.d. vzt. Ik denk dat het punt genoegzaam toegelicht is. Ik zal dus eerst het voorstel tot verdaging in stemming brengen.
De heer J. Sabbe. Ik vrees, dat hetzelfde nog eens zal gebeuren in November.
De heer E. T'Sjoen. Ik zal tegen de verdaging stemmen, want, zoo niet, zouden wij eene dubbele proef aannemen, eene zonder fraaie letteren en eene met fraaie letteren.
De heer M. Rooses. Ik houd me aan het voorstel tot verdaging. De proef worde voortgezet tot het einde van't jaar en een tweede jaar beproeve men te slagen met belletristische bijdragen: dan eerst zullen wij kunnen oordeelen en zien wat te doen overblijft.
| |
| |
De heer A.C. Van der Cruyssen, d.d. vzt. Ik leg het voorstel tot verdaging in stemming.
Het wordt verworpen met 15 stemmen tegen 14.
Nu blijft er ons over, te stemmen over het voorstel, zooals het hier geformuleerd is op de dagorde der Vergadering.
De heer F. Van Cuyck. Ik acht het noodig nogmaals bepaald te vragen of het Algemeen Bestuur in de meening deelt van een zijner leden, namelijk, dat al de belletristische bijdragen eene duidelijk afgeteekende strekking zullen moeten hebben. Liever zag ik dat er werd aangenomen dat de belletristische producten hoegenaamd geene strekking zullen hebben.
De heer A.C. Van der Cruyssen. d.d. vzt. Toen de heer Secretaris de quaestie nader toegelicht heeft, werd gezegd, dat bijdragen met strekking bij voorkeur zouden kunnen opgenomen worden, maar er is bepaald geene voorwaarde van gemaakt. Wij moeten vertrouwen hebben in het comité van toezicht.
De heer J. Vercouillie. secretaris. Naar aanleiding van deze gedachtenwisseling wil ik enkel doen opmerken dat men de vrijheid van het Algemeen Bestuur en van de Commissie van toezicht wil belemmeren. Het is, dunkt me, voldoende dat ze verantwoordelijk blijven tegenover de Algemeene Vergadering voor hunne daden.
De heer M. Rooses. Daar het voorstel tot verdaging van de hand werd gewezen, schijnt het mij onnoodig te stemmen over het eerste punt der dagorde.
De heer A.C. Van der Cruyssen, d.d. vzt. Verzet zich daar iemand tegen? - Dan is het 1e punt der dagorde aangenomen, en kunnen wij, na hetgeen over het 2de gezeid werd, overgaan tot het 3e:
| |
Uitbreiding van het Tooneelonderwijs in Zuid-Nederland (Afdeeling Antwerpen).
De heer G.D. Minnaert vervangt den heer A.C. Vander Cruyssen als voorzitter.
De heer G. De Lattin (Antwerpen) geeft lezing van een goed gesteld en merkwaardig stuk over het tooneelonderwijs in België. Hij toont aan welke ontoereikende en gebrekkige | |
| |
middelen hier te lande den tooncelist ten dienste staan om zich als kunstenaar te vormen. De redding ware het oprichten eener tooneelschool, en, zoolang dat niet kan, de uitbreiding van het programma der declamatieklasse in de conservatoriën of muziekscholen te Gent, Brussel en Antwerpen. Bedoelde uitbreiding, alsook de inrichting der tooneelschool worden breedvoerig beschreven.
De heer G.D. Minnaert, d.d. vzt. Ik bedank van harte den heer De Lattin voor de belangrijke studie die hij ons zooeven meedeelde. Is er iemand, die ons aangaande dit punt nog verder wil inlichten?
De heer J. Sabbe. Het is het gepaste oogenblik om er op te wijzen, dat in vele scholen en onderwijsgestichten, de lokale uitspraak of tongval overheerscht. De gebrekkige uitspraak in onze onderwijsgestichten is een misbruik, dat alle dagen vastgesteld wordt en het is me dunkt noodzakelijk, dat het Gouvernement zijne ernstige medehulp verleene om dat misbruik tegen te gaan. Zoo wordt in West-Vlaanderen, door toedoen van een hoofdinspecteur en nog al van ambtswege, de bepaalde Brabantsche uitspraak aan de leerlingen in onze scholen opgelegd. Tot zelfs in de middelbare scholen is ze ingedrongen. De leerlingen Van het Athenaeum geven u ten antwoord: wij moeten dat zoo doen: zullen en kunnen, ik en wil, met Brabantsche i en u! Ik vestig de aandacht van het Algemeen Bestuur op dat punt en ik ben er van overtuigd, dat het zijnen invloed zal weten te doen gelden om te verkrijgen, dat ook het Gouvernement de zaak in aanmerking neemt en spoedig geschikte maatregelen voorschrijft.
De heer G.D. Minnaert, d.d.v. De opmerkingen van den heer Sabbe zijn zeer gegrond. Het Algemeen Bestuur zal er rekenschap mede houden. Heeft de heer De Lattin over het onderwerp, met zooveel kunde door hem toegelicht, een bepaald voorstel neer te leggen?
De heer G. De Lattin. Ik heb niet tot doel een bepaald voorstel neer te leggen; ik wil alleen de aandacht der vergadering op den toestand van het tooneelonderwijs vestigen. De eerste stap, welke, mijns dunkens, onmiddellijk kun gedaan worden, is de bestaande school, de declamatieklasse eene grooterc uitbreiding te geven. Door toedoen van het Algemeen Bestuur | |
| |
zou dat misschien kunnen verkregen worden te Gent, te Brussel, enz.
De heer A. Cornette (Antwerpen). Gaarne zouden wij vernemen, wat het Algemeen Bestuur nu doen zal. Wil het de zaak eenvoudig onderzoeken en daarbij blijven of is het van zin te Gent, te Brussel, te Antwerpen stappen aan te wenden, ten voordeele van het tooneelonderwijs? Zal het zich bepalen bij het vragen van eene uitbreiding der declamatieklasse, of zal het trachten een Tooneelschool te bekomen? Onlangs is hier gesticht een Zuidnederlandsche Tooneelbond. Deze, natuurlijk, heeft zich daarmede het eerst bezig gehouden. Ik denk het wenschelijk, dat én langs den Bond én langs het Willems-Fonds er pogingen worden aangewend om ons doel te bereiken. In elk geval zou ik wenschen te weten, wat het Willems-Fonds voornemens is te doen.
De heer G.D. Minnaert, d.d. vzt. Ik ben van gevoelen, dat de hoofdleiding van die zoo gewichtige quaestie moet worden overgelaten aan den Zuidnederlandschen Tooneelbond zelf. Bij hem is de zaak in de eerste goede hand; daar zijn de mannen, die zulke gewichtige vraag met kennis van zaken, kunnen oplossen, en wij van onzen kant zullen medehelpen, en hun flink ter zijde staan.
De heer A. Cornette. Met de stellige verklaringen van den heer Voorzitter hebben wij volkomen vrede en wij hopen, dat het Algemeen Bestuur reeds zal willen beginnen met in Gent aan te dringen, om die uitbreiding te verkrijgen en verder ook te Brugge, waar mogelijk hetzelfde zou kunnen bekomen worden.
De heer F. Van den Bergh (Mechelen). Er zou waarlijk in dien zin iets gedaan moeten worden. Iedereen is overtuigd, dat het noodzakelijk is. In welke mate is er mogelijkheid voor Zuid-Nederland om van de bestaande Tooneelschool in Amsterdam gebruik te maken, en hoe kan nu reeds onmiddellijk met het oog daarop zekere uitbreiding aan de declamatieklasse gegeven worden?
De heer G. De Lattin. In een onzer voorloopige vergaderingen is die quaestie ook opgeworpen geworden. Een voorstel om zich aan te sluiten bij den Noordnederlandschen Tooneelbond werd verworpen. Leerlingen naar Amsterdam zenden | |
[pagina XCIII]
[p. XCIII] | |
kunnen wij niet, omdat ze niet genoeg gevorderd zijn. Wij moeten trachten eerst hier ons onderwijs uit te breiden met het inzicht ze later daarheen te zenden.
De heer A. Cornette. In beantwoording daarvan wil ik er enkel bijvoegen, dat die quaestie is voorbehouden geworden, want in den beginne hebben wij met alle slag van, moeilijkheden rekening te houden.
De heer J. Vercoullie, secretaris. Ik stel voor het vierde punt der dagorde: Toestand der kleine Afdeelingen, te verschuiven tot de naaste Algemeene Vergadering, als wij in het bezit zullen zijn van de verslagen dezer Afdeelingen en over te gaan tot het 5e punt: Het Willems-Fonds en de maatschappelijke vraagstukken.
De heer G.D. Minnaert, d.d. vzt. Indien niemand eenig bezwaar tegen het voorstel van den heer J. Vercoullie heeft, dan verklaar ik het aangenomen en zal ik het woord verleenen aan den heer A. Goffin, die dit 5e punt wenscht te behandelen.
De heer A. Goffin (Brussel) treedt in een reeks belangrijke beschouwingen over de liberale werkliedenbeweging. Hij stelt vast dat reeds in vele steden liberale werkliedenverenigingen ontstaan zijn, te Antwerpen, Gent, Brussel, Tongeren, enz. Het is voor het Willems-Fonds, meent hij, een plicht van vaderlandsliefde zoowel als van liberalisme, om tot deze werklieden te gaan en ze te onderrichten over hun plichten en hun rechten met hun het liberaal programma op politiek en economisch gebied uit te leggen.
De heer G.D. Minnaert, d.d. vzt. Ik breng den heer Goffin mijn welgemeenden dank voor de krachtdadige wijze, waarop hij die belangrijke vraag heeft behandeld. Reeds heeft het Algemeen Bestuur in dezen zin gewerkt, met inachtneming dat wij niet een politieke maatschappij zijn. Wat Gent betreft, sedert drie vier jaar werden talrijke voordrachten op verschillende tijdstippen, in zooveel plaatsen mogelijk gehouden. Als sprekers traden onze bekwaamste leden op ter behandeling van onderscheidene economische vraagstukken. De degelijkste werken over de sociale quaestien van den dag werden aan geringen prijs verspreid en alle bevinden zich ten dienste van 't publiek in onze volksbibliotheken.
| |
| |
De heer A. Goffin. Ik had alleen tot doel er op te wijzen dat de verschillende Afdeelingen in dien zin kunnen werken. Alzoo zullen wij zeker eene algemeene richting hebben en zullen van ons doel niet afzien,
De heer F. Van der Ven (Antwerpen). Hier ter stede zijn we niet stil gebleven. Wij hebben de werkersvereenigingen krachtig ondersteund, met hun zooveel mogelijk sprekers te verschaffen.
De heer F.R. Coers. Eenige opmerkingen zou ik gaarne in ‘t midden brengen, doch ik moet hierbij bekennen, dat ik als Noord-Nederlander niet zoo goed uwe toestanden begrijp. Ik zou willen zien, dat wij het volk oprecht liefhadden om het volk, en dat dit volk daarvan overtuigd werde,'t is de eenige weg tot eene ware democratie. Het geheele, gansche volk moet voor ontwikkeling vatbaar worden gemaakt. Wij moeten geene klassen erkennen. Ook is het onzo bedoeling niet eene partij te kiezen. Wenschelijk zou het zijn, dat langs wetenschappelijken weg het volk kon worden ontwikkeld,
De heer J. Vercoullie, secretaris, Het voorstel komt nagenoeg hierop neer, dat het Willems-Fonds zich zou scharen onder het vaandel eener politieke partij en voor die partij werkzaam zijn. Ons doel echter was steeds door middel van de Nederlandsche taai mede te werken aan de verstandelijke en zedelijke ontwikkeling van het volk, zonder ons bij een bepaalde partij aan te sluiten. Wij kunnen dus niets anders dan wat het Algemeen Bestuur reeds begonnen heeft: werken uitgeven over maatschappelijke vraagstukken; verzoeken dat deze quaestiën in den schoot der Afdeelingen bestudeerd worden; zorgen dat ze behandeld worden in onze volksvoordrachten en dat de werken er over aanwezig zijn in onze bibliotheken. Meer bepaald kunnen wij in de richting, door den heer A, Goffm aangewezen, werkzaam zijn met aan die werkliedenmaatschappijen sprekers te verschaffen en met hun te vragen dat zij hun leden zouden aanzetten om naar onze volksvoordrachten en volksbibliotheken te komen.
De heer G.D. Minnaert, d.d. vzt. Het was een gelukkige gedachte te Brussel om op bepaalde tijden nationale feesten met voordrachten te houden, ook schoolfeesten in te richten en die op te luisteren met vaderlandsche liederen, uit te voeren | |
| |
door de kinderen. Dat zou ook elders moeten beproefd worden, want vaderlandsliefde is schaarsch in België.
De heer F. Swagers (Antwerpen). Te dezer gelegenheid wil ik de aandacht vestigen op een werk, voor een paar jaar verschenen: Sociaal-democratische Toekomstbeelden van Richter. Wel is dit door het Willems-Fonds uitgegeven in een bewerking van den heer P. Geiregat. Maar werken van dien trant zouden op een zeer groot aantal exemplaren moeten getrokken worden en te verkrijgen zijn aan tien of twintig centiemen.
De heer Melis. Deze wensch IS voorkomen, want hier te Antwerpen is een goedkoope uitgave van dit werk in voorbereiding.
De heer F.R. Coers. In deze richting kan ook de puike brochure van Prof. Mac. Leod: Taal en Kennis veel diensten bewijzen. Zij moest ook op breede schaal verspreid worden.
De heer G.D. Minnaert, d.d.v. Met al deze wenken zal rekening gehouden worden.
Daar niemand nog het woord verlangt, bedank ik U allen, sprekers en toehoorders, voor Uw belangstelling in onze zaak. Ik verklaar de zitting gesloten.
Het is 12 3/4 uren.
|
|