De eerste bijdrage in dit themanummer richt zich op wat wij de laatste decennia als de ‘klassieke’ registratiewijze van lees-en schrijfprocessen zijn gaan beschouwen: de hardopdenkmethode. Maaike van den Haak, Menno de Jong en Peter Jan Schellens verkennen in hun artikel Hardopdenkprotocollen en gebruikersonderzoek: Volledigheid en reactiviteit van de synchrone hardopdenkmethode de grenzen van die methode. De methode wordt in het door hen gerapporteerde onderzoek in de eerste plaats gebruikt als een manier om problemen op te sporen die gebruikers van een website ondervinden bij het uitvoeren van taken. De gebruikers worden aan het werk gezet met taken waarvoor zij tekst op de webpagina moeten lezen, verwerken en omzetten in acties (elicitatie). Die acties worden in dit geval geregistreerd met video, maar dat zou ook met een log-programma zoals Camtasia uitgevoerd kunnen worden. De registratie maakt het mogelijk het proces terug te spelen en de gebruiker om post-hoccommentaar te vragen, in aanvulling op het hardopdenken tijdens de taakuitvoering.
In het artikel wordt nadrukkelijk het probleem van reactiviteit aan de orde gesteld. Wat is de invloed van de proefleider en diens interactie met de proefpersoon? Wat is de invloed van de specifieke website die gebruikt wordt om het taalgedrag op te roepen? Wat is de invloed van het verbaliseren zelf, als dit tijdens het feitelijk gebruik van de website plaatsvindt? Leidt de registratiemethode zelf, het hardopdenken, hier niet tot vermeende gebruiksproblemen, die dus artefacten van de toegepaste registratiemethode zijn? De vragen die Van den Haak en haar collega's aansnijden voor de hardopdenkmethode gelden in feite voor elke registratiemethode, dus ook voor de methoden die in de volgende artikelen in dit themanummer worden gepresenteerd.
Luuk van Waes en Mariëlle Leijten presenteren een tweede registratie-instrument, speciaal bedoeld om schrijfprocessen vast te leggen en te analyseren. Ze beschrijven het programma Inputlog, waarmee het gedrag wordt vastgelegd van schrijvers die gebruikmaken van de computer als schrijf-of dicteerinstrument. Elke toetsaanslag of elk ingesproken woord wordt geregistreerd en het geheel wordt voorbewerkt voor analyse. Ook hier kan het geregistreerde schrijfproces teruggespeeld worden, zodat de schrijver in tweede instantie commentaar kan leveren op zijn eigen gedrag. De auteurs illustreren het gebruik van Inputlog met een studie van revisiegedrag, maar natuurlijk kan het programma ook dienen om de protocollen van hardopdenkende schrijvers of dicteerders te voorzien van een zeer gedetailleerde procesregistratie. Aan het eind van hun artikel doen Van Waes en Leijten de suggestie om een programma als Inputlog te combineren met oogbewegingregistratie. Niet alleen kunnen we dan nog veel preciezer vaststellen hoe schrijvers de geproduceerde tekst nu eigenlijk herlezen tijdens het reviseren, het is tegelijkertijd een vorm van triangulatie. Daarbij kunnen we bijvoorbeeld de pauzetijden analyseren die Van Waes en Leijten meten tijdens de foutdetectie van de reviserende schrijver: kijkt de reviseerder daarin ook daadwerkelijk naar de fout, of is hij in feite ook nog met andere delen van de tekst bezig?
In het derde artikel richt Reinier Cozijn zich specifiek op oogbewegingregistratie. Verschillende Nederlandse universiteiten hebben recent dergelijke apparatuur aangeschaft. Cozijns artikel bevat een duidelijke uitleg over wat oogbewegingregistratie nu eigenlijk inhoudt. De oogbewegingen worden gebruikt als indicatie van (cognitieve) processen van taalverwerking en -productie. Elicitatie vindt plaats door experimenteel materiaal, bijvoorbeeld teksten, plaatjes of websites, via een beeldscherm aan te bieden. De nieuwste generaties apparatuur maken het mogelijk het bewegingspatroon en de blikrichting terug te tonen op het computerscherm, over het aangeboden experimenteel materiaal heen. Cozijn illustreert