Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 27
(2005)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Taalbeheersing– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mirna Pit
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. InleidingIn 1997 verscheen in dit tijdschrift een bijdrage van twee Utrechtse collega's en mijzelf over het gebruik van de drie causale verbindingswoorden want, omdat en doordat (Pit, Pander Maat en Sanders 1997). Met ons onderzoek beoogden we met behulp van corpusanalyses een verklarende notie te vinden voor de gebruiksverschillen tussen deze woorden. Diverse, aanvankelijk veelbelovende noties (zoals het onderscheid tussen inhoudelijke en epistemische coherentierelaties) werden betrokken in het onderzoek, maar met name de gebruiksverschillen tussen want en omdat bleken daarmee moeilijk te beschrijven. Uiteindelijke concludeerden we dat we een verklaring van de distributie van deze connectieven wellicht moesten zoeken in de richting van de begrippen perspectief en subjectiviteit. Uit één van de corpusanalyses bleek namelijk dat de distributie van want en omdat samenhangt met het voorkomen van een tweetal subjectiviteitsindicatoren, namelijk passieven (als indicator van een lage subjectiviteit/perspectivering van een personage) en citaten (als indicator van een hoge subjectiviteit/perspectivering van een personage). Zo kwam omdat in vergelijking met want vaker voor in zinnen als (1) waarin de passiefconstructie ervoor zorgt dat het perspectief juist niet ligt bij de participant die verantwoordelijk is voor de causaliteit die uitgedrukt wordt in de relatie (‘de FIA’). En want werd juist vaker gevonden in zinnen als (2), waarin die verantwoordelijke participant (‘ds. Maliepaard’) direct aan het woord wordt gelaten, met als gevolg een hoge mate van perspectivering van deze participant. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De conclusie van ons artikel luidde dan ook als volgt (p. 250): ‘Samengevat, toekomstig onderzoek zal zich moeten richten op conceptuele uitwerking en empirische ondersteuning van het onderscheid tussen subjectieve en meer objectieve relationele omgevingen. Deze eerste verkenning van dat relationele onderscheid duidt er op dat deze richting een vruchtbare weg kan zijn in de uiteindelijke verklaring van de distributie van de connectieven in een theorie over coherentierelaties.’ Welnu, dat is wat de afgelopen jaren gebeurd is. Niet alleen voor de zogenaamde achterwaarts causale connectieven (die voorafgaan aan een reden, oorzaak of argument), maar ook voor de voorwaartse, zoals dus, daarom en daardoor (Pander Maat & Degand 2001, Pander Maat & Sanders 2000, Pander Maat & Sanders 2001). In dit artikel zal ik voornamelijk ingaan op het eerste voornemen van destijds: een conceptuele uitwerking van het onderscheid tussen subjectieve en meer objectieve relationele omgevingen. Die uitwerking bleek een complexe en veelzijdige verzameling tekstuele indicatoren van subjectiviteit op te leveren, die wellicht ook andere toepassingsmogelijkheden kan krijgen dan alleen in het onderzoek naar connectieven. Ook voor tekstwetenschappers die andere tekstuele verschijnselen in verband proberen te brengen met subjectiviteit en perspectief kan dit analysemodel wellicht een goed aanknopingspunt bieden. Daarnaast zal ik in kort bestek antwoord geven op de vraag of subjectiviteit daadwerkelijk die vruchtbare weg voor het onderzoek naar want, omdat en doordat is gebleken; ik zal kort ingaan op de resultaten van verdere corpusanalyses die uitgevoerd zijn op basis van het ontwikkelde subjectiviteitsmodel. Voor een uitgebreidere beschrijving daarvan verwijs ik naar Pit (2003).
Het artikel is als volgt opgebouwd. In paragraaf 2 staat het begrip subjectiviteit centraal. Op grond van twee opvattingen over subjectiviteit zal ik een definitie van het begrip subjectiviteit opstellen die het uitgangspunt vormt voor verdere analyses. In paragraaf 3 wordt besproken hoe de causale relaties die gemarkeerd worden door want, doordat en omdat geanalyseerd kunnen worden in termen van subjectiviteit. De vraag die beantwoord wordt, is: wie of wat is eigenlijk subjectief of objectief in een causale relatie? In de daaropvolgende paragraaf wordt het begrip subjectiviteit geoperationaliseerd in concrete tekstkenmerken. Dit resulteert in een analyse-instrument waarmee honderden causale relaties in verschillende corpora geanalyseerd zijn. Enkele van de resultaten daarvan zal ik in paragraaf 5 bespreken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. SubjectiviteitIn het gewone taalgebruik heeft de term subjectief bepaald geen positieve bijklank. Als we een tekst subjectief noemen, bedoelen we dat de spreker de werkelijkheid alleen maar van- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit zijn eigen perspectief beschrijft, en andere meningen buiten beschouwing laat. Of dat de spreker met onvoldoende afstand naar die werkelijkheid kijkt, te weinig distantie in acht neemt. In de taalwetenschap is het begrip subjectiviteit lange tijd ook niet erg populair geweest. Volgens Lyons (1982) is dit te wijten aan het voornamelijk Angelsaksische idee dat taal in wezen een instrument is om inhoud uit te drukken, dat wil zeggen, om te verwijzen naar zaken in de talige of buitentalige context. Echter, naast deze referentiële functie van taal dient volgens Lyons ook de expressieve functie van taal onderkend te worden. Taal is ook een middel voor taalgebruikers om zichzelf uit te drukken. En een spreker drukt zichzelf niet alleen maar uit door te verwijzen naar zaken uit de werkelijkheid, maar ook op andere manieren, zoals zal blijken uit dit onderzoek naar subjectiviteit en causale connectieven. In de laatste 15 jaar is er met name in de cognitieve linguïstiek een grote belangstelling voor het begrip subjectiviteit ontstaan. Duidelijk is geworden dat subjectiviteit - het vermogen van taalgebruikers om zichzelf uit te drukken en om het perspectief van anderen in te nemen - ten grondslag ligt aan een heel scala aan taalkundige verschijnselen (zie Stein & Wright 1995). Verder wordt in (cognitief georiënteerde) theorieën over verhalende teksten aan perspectief en subjectiviteit natuurlijk ook veel aandacht besteed. Het is vanuit deze cognitief georiënteerde perspectieven op taal en tekst dat ik het begrip subjectiviteit zal trachten te omschrijven. Twee opvattingen over subjectiviteit en perspectief zijn daarin dominant. In de eerste plaats wordt subjectiviteit wel omschreven als het op de voorgrond treden van de spreker in de talige uitdrukking. In de tweede plaats wordt subjectiviteit ook wel gelijkgesteld aan perspectief: een personage wordt subjectiever naarmate zijn/haar perspectief meer wordt ingenomen. De eerste opvatting over subjectiviteit, de sprekerssubjectiviteit, ontstaat als het bewustzijn van de spreker deel gaat uitmaken van de talige expressie. Volgens Lyons (1995) kunnen tot dat bewustzijn (de ‘self’ van de spreker) de cognitie, gevoelens, attitudes, intenties van de spreker gerekend worden, maar ook aspecten als de tijd en plaats van spreken. Op het moment dat de spreker deze aspecten van zijn bewustzijn in een talige uiting tot uitdrukking brengt, ontstaat (een bepaalde mate van) subjectiviteit. In dit opzicht is een uiting als (3) subjectiever dan een uiting als (4).
In een uiting als voorbeeld (3) liggen de normen van de spreker over mooie en minder mooie steden besloten, terwijl dat in voorbeeld (4) niet het geval is. Een hoorder kan deze uiting niet interpreteren zonder die normen in zijn interpretatie te betrekken. Met andere woorden, de (subjectieve) normen van de spreker maken deel uit van de betekenis van de uiting. Iets vergelijkbaars doet zich voor in voorbeeld (5) waar de epistemische modificerende uitdrukking ‘waarschijnlijk’ de houding van de spreker uitdrukt ten aanzien van de betrouwbaarheid van de informatie.
Door het evaluatieve karakter van uitdrukkingen als (3) en (5) moet de hoorder bij de interpretatie van de uiting de spreker wel als referentiepunt in de uitdrukking meenemen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Doordat aspecten van het bewustzijn van de spreker deel uitmaken van de betekenis van de uitdrukking, wordt de subjectiviteit van deze uitdrukkingen verhoogd (zie voor vergelijkbare omschrijvingen van dit type subjectiviteit Sanders & Spooren 1997, Pander Maat 2003 en Langacker 1990).
De tweede benadering van subjectiviteit is afkomstig uit theorieën over narratieve teksten (Sanders 1994, Duchan, Bruder & Hewitt 1995). Deze opvatting betreft voornamelijk derde personen in een tekst: schrijver en lezer nemen in meer of in mindere mate het perspectief in van de personages in het verhaal. Aansluitend bij de vorige opvatting over subjectiviteit zou je kunnen zeggen dat perspectivering optreedt wanneer de conceptuele inhoud wordt geconceptualiseerd vanuit een ander perspectief dan die van de feitelijke auteur. Hoe sterker dat perspectief is, hoe subjectiever het personage is. Zo is in (6) het perspectief van Leers sterker dan in (7); in (8) is het perspectief van Leers zelfs minimaal.
In (8) worden op geen enkele manier de woorden en gedachten van Leers weergeven. In (6) en (7) gebeurt dat wel: in (6) worden de woorden van het personage direct weergegeven, terwijl dat in (7) op een indirecte manier gebeurt. Volgens Sanders (1994) is het perspectief van Leers in (6) sterker dan in (7) omdat het geciteerde personage hier zowel verantwoordelijk is voor de inhoud van de uiting als voor de verwoording ervan. In (7) daarentegen kan het personage wel verantwoordelijk worden gehouden voor de inhoud maar niet voor de precieze verwoording, waarvoor de auteur verantwoordelijk is. In de optiek van Sanders leidt verhoogde verantwoordelijkheid voor verwoording en/of inhoud tot een versterking van het perspectief en daarmee tot een hogere mate van subjectiviteit van de geciteerde personages. Op andere manieren om de gedachten en woorden van derde personen weer te geven kom ik terug in paragraaf 4. Aan beide opvattingen van subjectiviteit ligt het idee ten grondslag dat sprekers en personages zichzelf in meer of in mindere mate kunnen uitdrukken. Volgens de eerste opvatting van subjectiviteit treedt die zelf-expressie op als het bewustzijn van een spreker deel gaat uitmaken van de betekenis van een uiting (dat wil zeggen, een referentiepunt wordt in de uitdrukking); volgens de tweede opvatting is sprake van zelf-expressie als de woorden en gedachten van een personage worden weergegeven. In zekere zin is de tweede vorm van subjectiviteit een voorwaarde voor de eerste: het bewustzijn van een personage kan geen deel gaan uitmaken van de betekenis van een uiting als deze niet eerst spreker wordt, dat wil zeggen, als zijn perspectief niet (in zekere mate) wordt ingenomen. Andersom is de eerste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vorm van subjectiviteit geen voorwaarde voor de tweede: een personage kan heel goed aan het woord zijn, zonder dat deze ook deel van de betekenis van de uiting wordt. Vergelijk:
Volgens de eerste opvatting van subjectiviteit is het citaat in (9) geen subjectieve uiting, net zomin als (4) dat is. Aan de andere kant willen we, in overeenstemming met de tweede opvatting van subjectiviteit wel een onderscheid kunnen maken tussen (9) en (10). Uit het voorgaande valt af te leiden dat een participant alleen subjectief kan zijn volgens de eerste opvatting van subjectiviteit, indien het perspectief van die participant wordt ingenomen. Als die participant de feitelijke spreker is, wordt per definitie zijn perspectief ingenomen. Als die participant een derde persoon is, dan zal de spreker het perspectief van dit personage moeten innemen door diens woorden en/of gedachten weer te geven. Deze integratie van beide typen subjectiviteit vormt het uitgangspunt voor het te ontwikkelen analysemodel. Daarbij wordt een graduele opvatting van subjectiviteit gehanteerd: een participant kan, afhankelijk van de mate waarin bovenstaande verschijnselen optreden, in meer of in mindere mate subjectief zijn. Op basis van deze interpretatie van het begrip subjectiviteit wordt in paragraaf 4 een analyse-instrument ontwikkeld waarmee de subjectiviteit van causale relaties bepaald kan worden. In de volgende paragraaf zal ik eerst kort ingaan op het onderzoek naar connectieven en causale relaties en met name op de vraag op welk aspect van de causale relatie de subjectiviteitsanalyse betrekking zal moeten hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Causale connectievenAls we, met het oog op onze doelstelling de distributie van achterwaarts causale connectieven te verklaren, bovenstaande omschrijving van subjectiviteit gaan toepassen op causale relaties, dan zal duidelijk moeten worden wiens mate van subjectiviteit in die causale relatie van invloed is op de keuze voor het connectief, dat wil zeggen: welke participant in de causale relatie is de subjectiviteitsdrager die bepalend is voor de keuze van het connectief? In de analyse van 1997 is deze subjectiviteitsdrager omschreven als ‘de verantwoordelijke voor het causale verband’. Aangezien het hier een heel specifiek type achterwaarts causale relaties betrof (namelijk causale relaties met een handelende, derdepersoons participant), is deze omschrijving niet houdbaar voor uitgebreidere analyses die op elk type achterwaarts causale relatie betrekking moeten kunnen hebben. Een beter aanknopingspunt biedt een analyse van de energie en de krachten die ten grondslag liggen aan de causaliteit in het causale verband (zoals in Talmy 1988). In elke causale relatie is een participant (een persoon of object) aan te wijzen bij wie de causaliteit zich feitelijk voltrekt. Het is deze participant op wie de causale kracht (beschreven in de tweede zin van het causale verband, als het een achterwaarts causale relatie betreft) feitelijk ‘aangrijpt’.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In (11) wordt er een oorzakelijk verband beschreven tussen het feit dat de boter in de koelkast is gezet en het feit dat de boter hard is geworden. ‘De boter’ is hier het ‘aangrijpingspunt’: het is de boter die een verandering ondergaat (hij is hard geworden) onder invloed van iemands handeling. In (12) wordt in de tweede zin een reden beschreven voor het feit dat Jaap de boter in de koelkast heeft gezet. Hier is ‘Jaap’ het aangrijpingspunt. Die heeft op grond van de overweging dat de boter kan gaan smelten, besloten de boter in de koelkast te zetten. In (13) is de spreker het aangrijpingspunt. Op grond van zijn waarneming, beschreven in de tweede zin, trekt de spreker de conclusie dat de toegesprokene vergeten is de boter in de koelkast te zetten Deze participanten, die ik in het vervolg ‘causaal-primaire participanten’, of kortweg ‘cp's’, noem, vormen het scharnierpunt van de causaliteit in de causale relatie. In het verdere onderzoek naar de gebruiksverschillen tussen de connectieven zal de hypothese getoetst worden dat de subjectiviteit van deze participant samenhangt met de keuze voor het ene of andere connectief. Meer specifiek staat de hypothese centraal dat de gemiddelde subjectiviteit van de cp in relaties met want en aangezien hoger is dan de gemiddelde subjectiviteit van de cp in relaties met omdat en doordat, waarbij de subjectiviteit van cp's in relaties met omdat gemiddeld hoger zal zijn dan die van cp's in relaties met doordat.Ga naar eind1 Deze hypothese zal getoetst worden in een serie corpusanalyses. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. TekstkenmerkenOm de mate van subjectiviteit van de causaal-primaire participant te kunnen bepalen zal de tamelijk abstracte omschrijving van subjectiviteit in paragraaf 2 geconcretiseerd moeten worden in een set tastbare tekstkenmerken. In overeenstemming met de omschrijving van subjectiviteit uit paragraaf 2 zal elk kenmerk terug te voeren zijn op één van de twee genoemde facetten van subjectiviteit, namelijk (a) de mate waarin het bewustzijn van de cp een referentiepunt is in de betekenis van de uiting en (b) de mate waarin het perspectief van de cp wordt ingenomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.1 Rol van de cp.Het eerste subjectiviteitskenmerk betreft de rol die de cp vervult in de causale relatie. In voorbeeld (14) bestaat die rol er alleen maar in dat de cp (de spreker, ‘ik’) de causale kracht passief ondergaat. Zijn/haar wil of overtuigingen zijn niet betrokken in de causaliteit, daarom is zijn mate van zelfexpressie minimaal. In (15) is de wil van de cp wel betrokken in de causaliteit. De cp (de ‘hij’) voert een intentionele handeling uit gebaseerd op de reden die uitgedrukt wordt in het tweede deel van de relatie. Op impliciete wijze wordt zo iets van de opvattingen van de uitvoerder van de handeling onthuld: kennelijk hanteert de uitvoerder de opvatting dat de heilzame werking van melk op je botten een goede reden is om veel melk te drinken. In voorbeeld (16) zijn evenzeer de opvattingen van de cp betrokken in het causale verband: de cp hanteert de opvatting dat je uit het feit dat de boter is gesmolten, mag concluderen dat de toegesprokene vergeten is de boter in de koelkast te zetten. Op impliciete wijze laat de beschrijving van de handeling en de motivatie daarvoor iets | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zien van de daaraan ten grondslag liggende opvattingen en overtuigingen van de handelende persoon. In (15), waarin de cp de rol van ‘agens’ vervult en in (16), waarin de cp als ‘beoordelaar’ optreedt, is de cp dus subjectiever dan in (14), waarin de cp als ‘niet-agens’ fungeert (N.B. cp's worden onderstreept in het eerste segment van de causale relatie).
Overigens is de rol van de cp in het laatste voorbeeld subjectiever dan die van de cp in (15). In (15) wordt een waarneembaar causaal verband in de werkelijkheid beschreven (de overweging dat melk goed is voor je botten, resulteert in de feitelijke handeling van de ‘hij’). Hoewel de causaliteit zijn oorsprong heeft in de kennis en opvattingen van de cp, is de feitelijke handeling die daar het gevolg van is een waarneembare actie in de werkelijkheid. In (16) daarentegen is de gerepresenteerde causaliteit uitsluitend een mentaal proces. Redeneren en je mening geven zijn te beschouwen als de ultieme vorm van zelf-expressie. Daarom is de rol van de cp in (16) subjectiever dan in (15). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2 Aard van de cp.Niet alleen zijn rol zorgt ervoor dat de cp in (16) subjectiever is dan in (15), maar ook zijn aard. In (16) is de cp de spreker terwijl de cp in (15) een derde persoon is. De aard van de cp hangt niet noodzakelijkerwijs samen met de rollen van de cp's in die relaties. Ook een derde persoon kan beoordelaar zijn (zoals de eerstgenoemde ‘hij’ in (17)), en een spreker agens (zoals de ‘ik’ in (18)).
De mate van zelfexpressie die mogelijk is bij derde personen is altijd afhankelijk van de feitelijke spreker/schrijver. Het is de spreker die de zeggenschap heeft over de zelf-expressie van de derde persoon, en uiteindelijk zal de laatste dus nooit de mate van zelfexpressie van de spreker kunnen evenaren.Ga naar eind2 Een aanwijzing dat taalgebruikers deze hiërarchische relatie tussen spreker en derde persoon inderdaad aannemen, vinden we bij de weergave van gedachten van derde personen. Uit een perspectiefanalyse van een bijbelverhaal en nieuwsberichten in Sanders (1994) blijkt dat gedachten nooit direct worden weergegeven (Hij dacht: ‘Ik ga naar huis.’), maar door middel van de indirecte gedachte (Hij bedacht dat hij naar huis zou gaan). Met andere woorden, het lijkt erop dat sprekers beperkingen ervaren bij het weergeven van gedachten van derde personen. Short (1982) beweert dat dat komt doordat gedachten, in tegenstelling tot woorden, niet observeerbaar zijn. De spreker kan natuurlijk wel zijn toevlucht nemen tot de (vrije) indirecte gedachte, maar in dat type weergave is de feitelijke spreker zelf nadrukkelijk aanwezig en wordt het perspectief van de derde persoon niet volledig ingenomen (zie ook hieronder). Kennelijk ervaren taalgebruikers dat zij beperkt zijn in de mate waarin zij het perspectief van een derde persoon kunnen innemen. Niet-animate cp's, zoals ‘de boter’ in het onderstaande voorbeeld, zijn het minst subjectief. De mogelijkheden om het perspectief van objecten en concepten in te nemen zijn zeer beperkt, evenals hun mogelijkheden tot zelf-expressie (zie ook Zubin & Hewitt 1995). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zo lijkt het bijzonder moeilijk het perspectief van ‘de boter’ (de object-cp) in (11) in te nemen.
Met andere woorden, op een schaal van feitelijke sprekers, via derde personen naar objecten en concepten is de eerste categorie (feitelijke sprekers) het meest en de laatste categorie (objecten en concepten) het minst subjectief. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.3 Weergave van cp-personagetekst.Wanneer een schrijver of spreker in zijn tekst andere personages opvoert, heeft hij de keuze of hij hun gedachten en woorden wil weergeven. In de voorbeelden(19), (20) en (21) gebeurt dat wel (met behulp van de directe rede, de vrije indirecte rede en de indirecte rede respectievelijk), in (22) en (23) gebeurt dat niet.Ga naar eind3
Hoe directer de woorden en gedachten worden weergegeven, hoe sterker het perspectief van de derde persoon wordt ingenomen, zo is al eerder betoogd. In dit onderzoek wordt daarom aangenomen dat als de gedachten en woorden van de cp in de directe rede of de vrije indirecte rede worden weergegeven, de cp subjectiever is dan wanneer dat in de indirecte rede gebeurt.Ga naar eind4 Als de woorden en gedachten niet worden weergegeven, is sprake van rapportage, zoals in (22) en (23). In dat geval is sprake van maximale objectiviteit. Overigens kan binnen dit type weergave een onderscheid gemaakte worden tussen objectieve rapportage en impliciete perspectieven. In het laatste geval wordt het personage (de cp) opgevoerd als een actief bewustzijn, zoals in (22); de emotie die zij ervaart veronderstelt de aanwezigheid van een denkend wezen wier bewustzijn betrokken is in het causale verband. In (23), een geval van zuivere rapportage, is er geen sprake van een actief bewustzijn dat betrokken is in het causale verband. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.4 Aanwezigheid van de cp.In de volgende twee voorbeelden is de cp in beide gevallen de spreker zelf, die als ‘beoordelaar’ optreedt.
In het eerste geval wordt niet expliciet verwezen naar de cp, in het tweede geval wel (‘Ik denk’). De spreker/auteur heeft de keuze of hij het oordeel van de beoordelaars-cp markeert met behulp van een perspectiefconstructie waarin expliciet wordt verwezen naar die cp, of niet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In dit onderzoek wordt aangenomen dat een expliciete cp objectiever is dan een impliciete cp. Het argument daarvoor is ontleend aan Langackers analyse van voorbeelden als (26) en (27) (Langacker 1985):
Stel dat deze uitingen worden gedaan in een telefoongesprek door een spreker die haar gesprekspartner beschrijft wat ze om zich heen ziet. In (27) maakt ze daarbij expliciet dat de sneeuw om haar heen is. In (26) blijft dit referentiepunt impliciet, maar de hoorder zal dit referentiepunt vanzelf in de interpretatie meenemen. Volgens Langacker laat de spreker in (26) dit referentiepunt achterwege doordat ze volkomen in beslag wordt genomen door wat ze ziet. In (27) echter neemt de spreker een zekere afstand tot zichzelf. Door het referentiepunt expliciet te maken wordt zijzelf een object binnen de uiting en daarmee ‘waarneembaar’. In die zin is de spreker in (27) dus objectiever dan in (26). Dezelfde analyse gaat op voor de voorbeelden in (24) en (25). In (24) wordt niet expliciet verwezen naar de spreker (die hier de cp is), hoewel duidelijk is dat het oordeel, de conclusie, aan hem/haar moet worden toegeschreven. In (25) wordt die subjectieve rol van de spreker-cp met behulp van de constructie ‘Ik denk’ expliciet gemaakt. Die subjectiviteit wordt daarmee observeerbaar, objectiveerbaar. Analoog aan de voorbeelden (26) en (27) is de cp in (24) dus minder objectief dan in (25). Wellicht lijkt deze analyse in eerste instantie tamelijk tegenintuïtief: een perspectiefmarkeerder leidt dus tot een verlaagde graad van subjectiviteit. Echter, deze relatie tussen subjectiviteit en implicietheid gaat alleen op voor die gevallen waarin sprake is van sprekerssubjectiviteit. Dat is in bovenstaande voorbeelden steeds het geval. In een zin als de onderstaande blijft de spreker eveneens impliciet, maar is ook geen sprake van sprekerssubjectiviteit, dat wil zeggen, het bewustzijn van de spreker maakt geen deel uit van de betekenis van de uiting (zie paragraaf 2).
Dit geval wijkt af van een voorbeeld als (26) doordat in dit geval de spreker niet zozeer totaal in beslag wordt genomen door de situatie maar veeleer zich feitelijk distantieert van de beschreven situatie. Met andere woorden, de implicietheid van de spreker is hier het gevolg van de afwezigheid van de spreker als referentiepunt in de betekenis van de uiting. In een dergelijk geval leidt de implicietheid niet tot een subjectievere spreker. Toegepast op onze analyse van causale relaties, betekent dat dat dit tekstkenmerk alleen van toepassing is op spreker-cp's met een subjectieve rol, zoals het geval is in de voorbeelden (24) en (25). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.5 Verwijzing naar de cp.Overigens zijn er verschillende manieren waarop naar de cp verwezen kan worden, vergelijk (17) en (28):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In (28) wordt met een zelfstandig naamwoord verwezen naar de cp, terwijl dat in (17) met een persoonlijk voornaamwoord gebeurt. In dit onderzoek wordt aangenomen dat een cp waarnaar verwezen wordt met een zelfstandig naamwoord of een eigennaam objectiever is dan een cp waarnaar verwezen wordt met een persoonlijk voornaamwoord. Ook deze aanname is (onder anderen) ontleend aan het werk van Langacker (1990). Volgens Langacker zijn klanken (net als objecten) observeerbare dingen. In overeenstemming met de analyse hierboven, neemt hij verder aan dat observeerbaarheid leidt tot objectiviteit. En dus geldt: hoe meer klank, hoe meer objectiviteit. Omdat een woord als ‘de kok’ fonologisch zwaarder is dan een woord als ‘hij’, is de cp in (28) objectiever dan in (17). In een studie van Hewitt (1995) wordt overigens empirische ondersteuning voor deze analyse gevonden. Uit haar onderzoek naar de relatie tussen referentiële expressies en de subjectiviteit van een personage in een verhaal, blijkt dat naar subjectieve personages (dat wil zeggen, personages van wie de woorden en gedachten worden weergegeven) significant vaker wordt verwezen met een pronomen dan met een eigennaam of zelfstandig naamwoord. Naar personages van wie de woorden en gedachten niet worden weergegeven in het verhaal wordt net zo vaak verwezen met een pronomen als met een zelfstandig naamwoord of eigennaam. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.6 Polariteit van het predikaat.Negatie kan in sommige gevallen eveneens beschouwd worden als een indicator van subjectiviteit. Volgens een analyse van Verhagen (2000) in de traditie van de ‘mental space theory’, roept een negatief geformuleerde zin als (29) verschillende perspectieven op. Naast het perspectief van de spreker die beweert dat de ‘ze’ niet zwanger is, roept deze uiting namelijk ook het perspectief op van een virtuele gesprekspartner volgens wie de vrouw in kwestie wel zwanger is. Met andere woorden: de spreker ontkent hier de tegengestelde bewering en zal die ontkenning waarschijnlijk niet uiten in een context waar de tegengestelde (affirmatieve) bewering niet aan de orde is.
De aanwezigheid van meerdere perspectieven is te beschouwen als een indicator van argumentatief taalgebruik. Met het oproepen van een ander perspectief bevestigt de spreker zijn eigen perspectief, zijn eigen subjectiviteit. In dit onderzoek gaan we er dan ook van uit dat negatie-operatoren de subjectiviteit van de cp verhogen (mits de negatie kan worden toegeschreven aan de cp, dat wil zeggen, mits de cp spreker is). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.7 Passief/actief predikaat.In ons eerder besproken onderzoek van 1997 is reeds het voorkomen van een passiefconstructie als indicator van de graad van subjectiviteit van de handelende participant opgenomen. De keuze voor een passieve of een actieve constructie wordt ook in dit onderzoek beschouwd als een indicatie van de graad van subjectiviteit van de agens-cp. In een zin als (30) waarin de (eventueel impliciete) agens-cp niet in subjectpositie staat, wordt de cp naar de achtergrond verdrongen en ligt het perspectief duidelijk niet bij de cp. In (31) daarentegen wordt de handeling van de cp wel beschreven vanuit het perspectief van de cp (vgl. Cornelis 1997).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het perspectief van een agens-cp die in de subject positie staat is sterker dan het perspectief van een agens-cp in een passiefconstructie. De eerste is dan ook subjectiever dan de laatste. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.8 Werkwoordstijd van het predikaat.Het laatste tekstkenmerk betreft de werkwoordstijd van het predikaat waar de cp deel van uitmaakt. Volgens Fleischmans theorie over werkwoordstijden in narratieve teksten fungeert werkwoordstijd als een middel voor de schrijver om de distantie tussen hem/haarzelf en de beschreven gebeurtenissen, plaatsen en vooral personages in het verhaal aan te duiden (Fleischman 1990). Met behulp van de werkwoordstijd kan de schrijver dus de sterkte van het perspectief van de personages variëren. De verleden tijd zet de cp op een grotere afstand van het ‘hier en nu’, waardoor de sterkte van het perspectief afneemt (zie voorbeeld (32)). Hoe verder de gebeurtenis is gesitueerd van het moment van spreken, hoe moeilijker het is het perspectief van de cp in te nemen. De tegenwoordige tijd, daarentegen, versterkt juist het perspectief van de cp (zie voorbeeld (33)).
De voltooid verleden tijd wordt gebruikt om een gebeurtenis vóór een bepaald moment in het verleden te plaatsen. In vergelijking met de verleden tijd wordt de cp en de gebeurtenis waarin hij deelneemt bij gebruik van de voltooid verleden tijd dus nog verder van het moment van spreken geplaatst, waarmee de sterkte van het perspectief nog verder afneemt (zie voorbeeld (34)).
De toekomende tijd valt net als de verleden tijd niet samen met het moment van spreken. De toekomst wordt echter vaak direct geassocieerd met onzekerheid en verwachtingen (Lyons, 1995). Vanwege deze subjectieve modaliteit wordt de toekomende tijd wel als een subjectieve werkwoordstijd beschouwd. Overigens is dit tekstkenmerk alleen toepasbaar in die gevallen waarin de cp expliciet genoemd wordt in een predikaat dat een handeling of gebeurtenis beschrijft waarin de cp betrokken is. De werkwoordstijd van de persoonsvorm in (het eerste segment van) een zin als (35) (‘moet’) wordt dus niet in de analyse betrokken (vergelijk dit voorbeeld met de voorbeelden (32) en (33)).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.9 Overzicht van de variabelen.In onderstaande tabel zijn alle acht tekstkenmerken en hun mogelijke waarden weergegeven. Wanneer een causale relatie geanalyseerd wordt met behulp van deze tekstvariabelen, zou een indicatie verkregen moeten worden van de graad van subjectiviteit van de cp. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tabel 1: Overzicht subjectiviteitsvariabelen en hun waarden
Eerder in deze paragraaf werd gesteld dat elke variabele gebaseerd is op een van beide facetten van subjectiviteit die onderscheiden zijn in paragraaf 2, namelijk. sprekerssubjectiviteit en perspectief. Het is met name de eerste variabele, de rol van de cp, die het eerste aspect vertegenwoordigt: de ene rol impliceert een grotere betrokkenheid van het bewustzijn van de cp in de causale relatie dan de andere rol. De overige variabelen hebben voornamelijk betrekking op de mate van perspectivering van de cp. Subjectievere waarden van deze variabelen impliceren een hogere mate van perspectivering van de cp dan andere. Duidelijk is dat de variabelen niet onafhankelijk van elkaar zijn. Zo zal een beoordelaarscp dikwijls aan het woord zijn, en minder vaak gerapporteerd worden. Zo'n cp zal tegelijkertijd ook meestal een persoon zijn, terwijl we onder niet-agens-cp's vaker objecten zullen aantreffen. Dat is niet verbazingwekkend, want alle tekstkenmerken zijn terug te voeren op één onderliggend concept, namelijk subjectiviteit. Zolang onder twee tekstvariabelen variatie mogelijk is en de ene variabele niet in zijn geheel afhankelijk is van de andere, is het gerechtvaardigd (en noodzakelijk) in een analyse beide variabelen te betrekken. Ten slotte is het belangrijk op te merken dat sommige variabelen alleen van toepassing zijn op een specifieke subset van cp's. De variabele passief/actief is bijvoorbeeld alleen relevant voor agens-cp's en de variabele weergave is alleen relevant voor derde persoons- en object-cp's. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. AnalyseIn kort bestek zal ik hier ingaan op de wijze waarop het analyse-instrument dat in de vorige paragraaf is gepresenteerd toegepast is op de analyse van achterwaarts causale relaties. Daarna geef ik een kort overzicht van de resultaten die corpusanalyses hebben opgeleverd ter verklaring van de distributie van de causale connectieven want, omdat, aangezien en doordat. Uit twee corpora, een krantencorpus (De Volkskrant) en een narratief corpus (bestaande uit literaire romans, triviaalliteratuur en jeugdromans), zijn van elk connectief 50 tot 100 willekeurige voorkomens geselecteerd, afhankelijk van de hoeveelheid beschikbare voorko- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mens. Een belangrijk selectiecriterium betrof de onderlinge uitwisselbaarheid van de connectievn; de structurele kenmerken van de relatie mochten de substitutie van het ene door het andere connectief niet onmogelijk maken. Onderzocht werd immers in hoeverre de keuze van het connectief bepaald wordt door de subjectiviteit van de cp en niet door structurele kenmerken van de context. Elk voorkomen van het connectief werd geanalyseerd aan de hand van de acht variabelen uit het analysemodel. De waarde die aan elke variabele (indien van toepassing) werd toegekend, werd gebaseerd op een analyse van de twee segmenten van de causale relatie,Ga naar eind5 of op de bredere context, waarbij uiteraard de bijdrage van het connectief aan de interpretatie van de causale relatie buiten beschouwing bleef. De analyse werd verricht door mijzelf, maar in geval van twijfel werd een tweede beoordelaar om een oordeel gevraagd en volgde een discussie tot consensus werd bereikt. Met behulp van de voorbeelden (36) en (37) wordt geïllustreerd hoe de analyse in zijn werk ging (de geanalyseerde causale verbanden zijn gecursiveerd).
In dit voorbeeld is de cp de schrijver van de ingezonden brief. Deze heeft de rol van beoordelaar: hij/zij acht de aanpassing van het huis destijds een bittere noodzaak, en het argument wordt gevormd door de toenmalige lichamelijke conditie van de spreker. De spreker refereert niet expliciet naar zichzelf met behulp van een perspectiefconstructie (vgl. Ik acht dit een bittere noodzaak). Volgens de eerste vier variabelen uit het analysemodel is de cp dus in hoge mate subjectief: hij is beoordelaar, spreker en impliciet. Van de overige variabelen is alleen de variabele polariteit van toepassing; aangezien van negatie in het eerste segment geen sprake is, wordt de subjectiviteit van de cp niet verder verhoogd. Het volgende voorbeeld is afkomstig uit een jeugdroman uit het narratieve corpus.
In dit voorbeeld is de cp minder subjectief dan in het vorige voorbeeld. De cp is ‘oom Dirk’, een derde persoon, in de rol van agens: hij besluit de paarden aan te sporen op grond van het feit dat hij zich graag bij de groep wil aansluiten. Verder komt hij niet aan het woord, maar wordt hij gerapporteerd door een ander personage in de roman; er is sprake van een impliciet perspectief. De handeling wordt beschreven in de verleden tijd, er wordt naar hem verwezen met een eigennaam en de polariteit van het predikaat in het eerste segment is affirmatief. Alleen de actieve vorm van het predikaat in het eerste segment (in plaats van een passief) representeert een subjectieve waarde. Over het geheel genomen is deze cp echter duidelijk objectiever dan de cp in voorbeeld (36). Op deze wijze is elk voorkomen van de vier connectieven geanalyseerd. Dat leverde voor elke variabele een dataset op, aan de hand waarvan de verschillen tussen de connectieven zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
af te leiden. Ik bespreek hier een selectie van significante resultaten.Ga naar eind6 Voor exacte frequenties en een uitgebreide bespreking van de resultaten en analyses, verwijs ik naar Pit (2003).
De resultaten blijken in hoge mate de hypothesen te bevestigen. De cp in relaties met want en aangezien is gemiddeld subjectiever dan de cp in relaties met omdat en doordat, terwijl de subjectiviteit van de cp in relaties met omdat gemiddeld hoger is dan de subjectiviteit van de cp in relaties met doordat. In de eerste plaats blijkt de cp in relaties met doordat nooit een subjectievere rol in te nemen dan die van niet-agens. De cp in relaties met omdat blijkt echter allerlei typen rollen te kunnen vervullen; hij is niet-agens, agens en beoordelaar. Ook de cp in relaties met want en aangezien is niet beperkt tot één type rol, maar hij bevindt zich wel vaker aan de subjectieve kant van het spectrum: in het merendeel van de gevallen is de cp beoordelaar. Ook de aard van de cp legde verschillen tussen de connectieven bloot. Beperken we ons tot niet-agens-cp's in het narratieve corpus, dan blijkt dat die in relaties met doordat vaker object zijn dan in relaties met omdat en want. Bij beoordelaars-cp's in het krantencorpus werd een verschil gevonden tussen omdat en aangezien: deze zijn bij omdat vaker derde persoon dan de feitelijke spreker, terwijl bij aangezien precies het omgekeerde het geval is. Bij de variabele weergave in het krantencorpus werden resultaten gevonden die een bevestiging vormden van de analyse uit 1997. In relaties met want wordt de derdepersoons beoordelaars-cp vaker direct aangehaald dan in relaties met omdat. In het narratieve corpus werd een verschil aangetroffen onder derdepersoons niet-agens-cp's: deze cp's werden in relaties met omdat vaker aangetroffen met een impliciet perspectief dan in relaties met doordat. Verder bleken in beide corpora beoordelaars-cp's in relaties met want vaker impliciet te blijven dan in relaties met omdat. Wat betreft de overige variabelen bleek voor de relevante subsets van cp's dat
In alle gevallen zijn de gevonden verschillen in de verwachte richting: de cp in relaties met doordat heeft minder subjectieve waarden dan de cp in relaties met omdat, en die laatste heeft weer minder subjectieve waarden dan de cp in relaties met want en aangezien. Uit dit overzicht blijkt dat alleen de variabele ‘verwijzing’ geen significante verschillen blootlegde tussen de connectieven. Voor de verschillen tussen want, omdat, doordat en aangezien bleek deze variabele voor deze corpora dus irrelevant, maar in vergelijkbare analyses die ik voor de Duitse en Franse equivalenten van deze connectieven uitgevoerd heb, discrimineerde dit tekstkenmerk wel tussen de connectieven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Conclusie en discussieHet analyse-instrument dat ontwikkeld is om de subjectiviteit van de causaal-primaire participant in causale relaties te bepalen heeft verschillen in de distributie van de achterwaarts causale connectieven want, omdat, doordat en aangezien aangetoond die nog niet eerder waren geconstateerd. Dat is mooi voor het onderzoek naar het gebruik van deze connectieven, maar het is ook van belang voor verder onderzoek naar subjectiviteit in relatie tot andere talige verschijnselen. Uiteraard kunnen de resultaten van de corpusanalyses geen validatie vormen voor het ontwikkelde analyse-instrument. Anderzijds blijkt uit de analyse dat vrijwel elke variabele verschillen tussen twee of meer connectieven in dezelfde richting aan het licht brengt, wat erop duidt dat alle tekstkenmerken afgeleiden zijn van één enkel concept, subjectiviteit. Verdere toepassing van het instrument vereist natuurlijk wel enige aanpassing. Dit instrument is specifiek ontwikkeld voor de analyse van causale relaties. Wanneer het instrument voor andere doeleinden gebruikt wordt, dient eerst bepaald te worden van welke participant de mate van subjectiviteit vastgesteld moet worden en onder welke condities (dat wil zeggen, in welke contexten) een bepaalde variabele relevant is voor die mate van subjectiviteit. Tot slot zou ik willen beargumenteren dat de set van variabelen voor een dergelijke toepassing met één variabele uitgebreid kan worden, namelijk de variabele ‘connectief’. Dat wil zeggen, ook het connectief zelf kan als indicator van de mate van subjectiviteit van de cp aangemerkt worden. Een relevante vraag die je naar aanleiding van de corpusanalyses kan stellen is: wordt de keuze voor het ene of het andere connectief alleen bepaald door de context (hetgeen je zou kunnen concluderen op grond van de gevonden correlaties tussen context en connectief) of voegt het connectief zelf ook nog een betekenisaspect in termen van subjectiviteit toe, naast het causale aspect uiteraard?Ga naar eind7 Om twee redenen kan deze laatste vraag bevestigend beantwoord worden. In de eerste plaats leveren de volgende voorbeelden een indicatie dat de connectieven zelf bijdragen aan de subjectiviteit van de cp.
Als moedertaalspreker van het Nederlands heb ik ten aanzien van de voorbeelden met want en aangezien een voorkeur voor de interpretatie waarin de spreker concludeert dat de toegesprokene de boter niet in de koelkast heeft gelegd, op grond van het feit dat de boter is gesmolten. Deze interpretatie levert een subjectieve cp op: deze is beoordelaar, spreker en impliciet. In het voorbeeld met omdat ligt deze interpretatie minder voor de hand. Hier lijkt een interpretatie waarin de omdat - zin een reden inluidt voor het feit dat de toegesprokene de boter niet in de koelkast heeft gelegd, meer voor de hand te liggen. Deze interpretatie levert een objectievere cp op dan de vorige; in dit geval is de cp namelijk niet de spreker, maar de toegesprokene (‘je’), die niet als beoordelaar fungeert, maar als agens. De sturende werking van de connectieven zou dan hierin kunnen liggen dat omdat de interpretatie in een meer objectieve richting stuurt (een objectievere cp genereert) terwijl want en aangezien de interpretatie in de subjectieve richting sturen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naast dit op tamelijk persoonlijke intuïties gebaseerde argument, is er nog een ander argument om aan te nemen dat want en aangezien een subjectieve bijdrage leveren aan het causale verband en omdat een meer objectieve. De corpusanalyses hebben een correlatie aangetoond tussen het voorkomen van een bepaald connectief en de mate van subjectiviteit van de cp van het causale verband. De vraag is of deze correlatie iets kan zeggen over de bijdrage van het connectief aan de subjectiviteit van de cp. Theoretisch is het mogelijk dat een connectief dat in het algemeen voorkomt met tamelijk objectieve cp's een subjectieve bijdrage levert aan het causale verband. Dat wil zeggen, het connectief hoeft niet noodzakelijkerwijs een positief-correlerende relatie te onderhouden met de waarden van de overige tekstkenmerken. Toch is dat niet waarschijnlijk, en wel omdat taallerende kinderen de betekenissen van de connectieven moeten kunnen leren. Om de betekenis van bijvoorbeeld het woord want te leren, heeft het kind uitsluitend de (eventueel ook buitentalige) context tot zijn beschikking. Zo leert een kind dat een connectief als omdat tussen causaal gerelateerde gebeurtenissen voorkomt. Uiteindelijk zal het daaruit afleiden dat dit connectief gebruikt kan worden om causale interpretaties af te dwingen. Hetzelfde gaat op voor het andere betekenisaspect van het connectief, de mate van subjectiviteit van het causale verband. Wanneer het taallerende kind een connectief als bijvoorbeeld want vrijwel uitsluitend in subjectieve contexten tegenkomt, dan kan het uiteindelijk niet anders dan concluderen dat, áls want een bijdrage levert aan de subjectiviteit van het causale verband, dat in subjectieve richting is. We kunnen dus concluderen dat de connectieven een bijdrage leveren aan de subjectiviteit van de cp. Voor het analyse-instrument betekent dat dat de connectieven als tekstkenmerk van subjectiviteit kunnen worden toegevoegd. Want en aangezien zijn subjectieve waarden van deze variabele, omdat is minder subjectief, en doordat ten slotte duidt op een objectieve cp. Overigens geldt dit niet alleen voor de Nederlandse achterwaarts causale connectieven. De analyses van Franse en Duitse achterwaarts causale connectieven (respectievelijk parce que, car en puisque, en denn, da en weil) laten zien dat de distributie van deze connectieven eveneens in termen van subjectiviteit beschreven kan worden en volgens de argumentatie hierboven kunnen ook deze connectieven dus beschouwd worden als indicatoren van subjectiviteit (Pit 2003). Overigens is uit vergelijkbare studies gebleken dat Nederlandse en Franse voorwaarts causale connectieven als dus en donc, in vergelijkbare termen beschreven kunnen worden (Pander Maat & Degand 2001, Pander Maat & Sanders 2001). Met dit onderzoek heb ik willen laten zien dat sprekers niet willekeurig kiezen voor het ene of het andere connectief, maar dat die keuze afhankelijk is van de mate waarin zij zichzelf willen uitdrukken of de mate waarin zij een ander zichzelf willen laten uitdrukken. Ik hoop dat verder onderzoek naar het concept subjectiviteit zal laten zien hoe andere talige fenomenen samenhangen met de behoefte van taalgebruikers zich uit te drukken in taal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|