Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 26
(2004)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Taalbeheersing– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 278]
| ||||||||
Henrike Jansen
| ||||||||
1. InleidingEen aantal jaren geleden daagde het Franse Syndicat de dèfense de l'Epoisses twee kaas- producenten voor de rechter, omdat ze - in de ogen van het Syndicaat - onrechtmatig de productnaam ‘Epoisses’ aan door hen geproduceerde kaas hadden gegeven. Het Syndicaat deed in zijn aanklacht een beroep op de Europese Verordening nr. 2081/92, waarin allerlei kazen worden genoemd waarvan de naam op Europees niveau beschermd is.Ga naar eind1 Ook de Franse kaas ‘Epoisses de Bourgogne’ wordt in deze verordening genoemd. Dat betekent dat alleen kaas die aan bepaalde kwaliteitseisen voldoet deze naam mag dragen. Dat de kaas van de twee kaasproducenten niet aan die kwaliteitseisen voldeed, stond niet ter discussie. Wat deze zaak evenwel lastig maakte, was dat de kaasproducenten hun kaas ‘Epoisses’ hadden genoemd, en niet ‘Epoisses de Bourgogne’, zoals de beschermde naam in de Verordening luidde. Nu is het zo dat de Verordening niet alleen een lijst bevatte met namen van kazen die beschermd zijn, maar ook een voetnoot waarin een paar namen worden uitgezonderd van de bescherming, omdat de lidstaten hadden aangegeven voor deze namen geen bescherming te vragen. In deze voetnoot worden onder andere camembert en chabichou genoemd. Deze kazen zijn mét oorsprongsbenaming wel beschermd, namelijk als ‘Camembert de Normandie’ en ‘Chabichou du Poitou’, maar dus niet als enkele naam. Het Syndicaat leidde uit deze voetnoot af dat de enkele naam ‘Epoisses’ wel beschermd is. Deze wordt immers niet in de voetnoot genoemd als een van de kaasnamen waarvoor geen | ||||||||
[pagina 279]
| ||||||||
bescherming is gevraagd. Het Syndicaat verwees in zijn argumentatie naar de verhouding tussen de lijst en de voetnoot, en leidde daar a contrario uit af dat de enkele naam ‘Epoisses’ wel beschermd is: Daarop [op de lijst met beschermde producten, HJ] staan met name: Epoisses de Bourgogne, Camembert de Normandie en Chabichou du Poitou. Met betrekking tot bij voorbeeld laatstgenoemde twee kaassoorten wordt in een voetnoot uitdrukkelijk vermeld, dat geen bescherming van de woorden chabichou en camembert wordt gevraagd. A contrario betekent dit dus, dat het deel ‘Epoisses’ van de benaming ‘Epoisses de Bourgogne’ als zodanig beschermd is.Ga naar eind2 De argumentatie waarvan het Syndicaat gebruik maakt, heet a contrario-argumentatie. Om precies te zijn is hier sprake van systematische a contrario-argumentatie: argumentatie waarmee uit het systeem van een bepaalde wettelijke regeling wordt afgeleid dat het concrete geval (de enkele naam ‘Epoisses’) niet onder de regel valt (in casu de voetnoot, waarin wordt opgesomd welke namen niet beschermd zijn). Dat deze argumentatie niet zomaar deugdelijk is, zal duidelijk zijn. Het is gevaarlijk om aan het zwijgen van een wettelijke regeling over een bepaald geval een bewuste bedoeling met betrekking tot dat concrete geval af te leiden. Het is immers niet uit te sluiten dat men bij het opstellen van de regeling het concrete geval over het hoofd heeft gezien. In deze bijdrage ga ik na welke overwegingen kunnen worden gemaakt bij de beoordeling van de deugdelijkheid van de argumentatie van het Syndicaat. Ik maak daarvoor gebruik van het analyse- en beoordelingsinstrumentarium voor systematische a contrario-argumen- tatie dat ik in mijn dissertatie heb gepresenteerd (Jansen 2003). Op grond van een reconstructie van de argumentatie zal ik betogen dat voor de beoordeling van deze argumentatie drie kritische vragen van belang zijn. Tevens zal ik laten zien hoe de overwegingen van de Europese rechter in deze zaak gedeeltelijk verklaarbaar zijn uit mijn analyse en voor een ander gedeelte uit het strategische gebruik van de a contrario-argumentatie door het Syndicaat. Allereerst zal ik echter a contrario-argumentatie in het algemene kader van de juridische interpretatieproblematiek plaatsen. Daarom begin ik met het verduidelijken van de rechtstoepassingscontext waarin dergelijke interpretatiekwesties voorkomen. | ||||||||
2. A contrario-argumentatie en rechtstoepassingIn rechtszaken gaat het om het toepassen van rechtsregels op bepaalde feiten. Er is een eiser of een officier van justitie die een bepaald rechtsgevolg eist op grond van een rechtsregel en er is een gedaagde of verdachte die de toepasselijkheid van de regel bestrijdt. In eenvoudige gevallen gaat rechtstoepassing via modus ponens. Een rechtsregel kan namelijk altijd worden weergegeven als een conditionele zin: als p, dan q (Feteris 1994:16).Ga naar eind3 Bijvoorbeeld: als je te hard rijdt, moet je een boete betalen.Ga naar eind4 P staat voor de rechtsfeitomschrijving: dat gedeelte van de regel waarin is beschreven voor welk type gevallen de regel geldt, in dit geval te hard rijden. Q staat voor de rechtsgevolgbepaling: de consequentie van het voldoen aan de toepassingsvoorwaarde die in de rechtsfeitomschrijving wordt gesteld, in dit geval een boete betalen. Als er een concreet geval is dat onder de rechtsfeitomschrijving valt, dus als Piet te hard heeft gereden, dan geldt het rechtsgevolg voor dat concrete geval: Piet moet een boete | ||||||||
[pagina 280]
| ||||||||
betalen. Wanneer een regel wordt toegepast op bepaalde feiten, heeft dat een standpunt tot gevolg waarin aan de concrete feiten een bepaald rechtsgevolg wordt toegekend. In het recht wordt dat ook wel subsumptie genoemd: de feiten worden onder de regel gesubsumeerd, waardoor het rechtsgevolg uit de regel op de feiten van toepassing is. Helaas is het niet altijd even duidelijk of bepaalde feiten onder een regel vallen en kunnen zich problemen voordoen bij het bepalen van de toepasselijkheid van de regel op bepaalde feiten. In de eerste plaats zijn er bewijsproblemen. Piet kan bijvoorbeeld ontkennen dat hij te hard heeft gereden. Wanneer hij dat doet, ontstaat er een subgeschil over de feiten. Piet kan echter ook erkennen dat hij te hard heeft gereden, maar tegelijkertijd ontkennen dat het verboden is om te hard te rijden. Hij kan de toepasselijkheid van de regel bestrijden door deze op een bepaalde manier te interpreteren. Bijvoorbeeld: stel dat Piet een profwiel- renner is en niet in een auto reed, maar op zijn racefiets met 55 km/u door de bebouwde kom racete. Is de regel dan nog van toepassing?Ga naar eind5 Een dergelijke vraag levert een subgeschil op over de interpretatie van de regel: is deze ook van toepassing op fietsers? A contrario-argumentatie speelt geen rol bij bewijskwesties, maar wel wanneer de toepasselijkheid van de regel op de feiten ter discussie staat. Met a contrario-argumentatie wordt namelijk een interpretatie van de regel gegeven. In de Franse kaas-zaak gaat het dan ook niet om de vraag of de kaas van de twee kaasproducenten wel aan de kwaliteitseisen voldoet, maar om de vraag of de enkele naam ‘Epoisses’ ook beschermd is als de regel bepaalt dat ‘Epoisses de Bourgogne’ beschermd is. Overigens is a contrario-argumentatie natuurlijk niet het enige type argument dat gebruikt kan worden bij de interpretatie van een regel: ook analogie-argumentatie, het beroep op gevolgen en vele andere juridische interpretatieve argumenten kunnen daarbij worden gebruikt. | ||||||||
3. Een analyse- en beoordelingsinstrumentariumIn de literatuur wordt systematische a contrario-argumentatie helemaal niet onderschei- den.Ga naar eind6 De speciale wijze van redeneren die ermee gepaard gaat wordt nergens beschreven. Wel komen er in de voorbeelden die in de literatuur van a contrario-argumentatie worden gegeven gevallen voor die ik als systematische a contrario-argumentatie heb geanalyseerd. Een van die voorbeelden is gebaseerd op een oude regel uit het Burgerlijk Wetboek, uit de regeling over de verplichtingen die het huwelijk met zich meebrengt. De regel waar het om gaat, is een regel die bepaalt dat mannen, wanneer die kostwinner zijn, hun vrouw kostgeld moeten geven (het inmiddels vervallen tweede lid van art. 1:85 BW).Ga naar eind7 Zo'n regel zou tegenwoordig de vraag kunnen oproepen of die verplichting niet ook voor vrouwen geldt. Moeten die, wanneer zij kostwinner zijn, hun man ook kostgeld geven? Wie vindt dat dit zo is, bijvoorbeeld omdat mannen en vrouwen gelijke rechten en plichten hebben, maakt gebruik van analogie-argumentatie. Hier is echter ook a contrario-argumentatie mogelijk, en wel op grond van het systeem van de wet. In alle andere regels uit de regeling over de huwelijkse plichten wordt namelijk gesproken over ‘echtgenoten’. Het gaat in die regels dus om de plichten van beide echtgenoten. Uit de tegenstelling in formulering tussen de regel over het kostgeld - waarin alleen over mannen wordt gesproken - en de overige regels uit de titel - waarin over echtgenoten wordt gesproken, kan dan ook a contrario worden afgeleid dat waar niet wordt gesproken over echtgenoten, beide echtgenoten niet bedoeld zijn en de regel dus echt alleen geldt voor het geval waarvoor hij geschreven is: voor mannen. | ||||||||
[pagina 281]
| ||||||||
Omdat systematische a contrario-argumentatie in de literatuur niet wordt beschreven als een specifieke redenering, waren er tot nu toe ook geen deugdelijkheidsnormen voor dit specifieke argumentatietype bekend. Van a contrario-argumentatie wordt altijd gezegd dat het een verdacht argument is, dat evenwel deugdelijk kan zijn door de ondersteunende argumenten die worden gegeven voor de a contrario-beslissing - de beslissing om de regel niet toe te passen op het concrete geval. Hoe in een concreet geval kan worden bepaald of die ondersteunende argumentatie deugdelijk is, wordt echter nooit toegelicht. Hiervoor zouden we te rade kunnen gaan bij wat de literatuur zegt over de deugdelijkheid van de verschillende interpretatieve argumenten waarmee de beslissing over de betekenis van een regel kan worden verdedigd. Zo zeggen verschillende auteurs over het systematische argument - de subargumentatie in systematische a contario-argumentatie - dat dit argument een onvoldoende ondersteuning is voor een beslissing over de interpretatie van een rechtsregel. Waarom dat zo zou zijn, en of dat meer of minder het geval is wanneer dit argument wordt gebruikt in a contrario-argumentatie, kan echter niet uit de literatuur worden opgemaakt. Om de deugdelijkheidsnormen voor systematische a contrario-argumentatie te achterhalen heb ik in mijn proefschrift bekeken uit welke elementen de argumentatie precies bestaat. Met andere woorden: ik heb een reconstructie gemaakt van de argumentatie waarin impliciete elementen zijn geëxpliciteerd en waarin de samenhang tussen die onderdelen inzichtelijk is gemaakt. Vervolgens ben ik van die elementen nagegaan of ze houdbaar zijn en of de argumentatieve verbanden tussen die elementen deugdelijk zijn.Ga naar eind8 Ik zal aan de hand van het voorbeeld over het kostwinnerschap laten zien hoe de reconstructie eruitziet. Er liggen aan deze argumentatie verschillende vooronderstellingen ten grondslag. Het standpunt is dat de regel niet geldt voor het geval dat er niet expliciet in wordt genoemd. Er zijn twee argumenten voor dit standpunt: (1) in de onderhavige regel is het concrete geval ‘vrouw’ niet genoemd, terwijl (2) in de andere regels van de titel wel over vrouwen wordt gesproken (door middel van de term ‘echtgenoten’). Dus: omdat het concrete geval in de onderhavige regel niet is genoemd en in de andere regels wel, geldt de regel waarin het geval niet is genoemd niet voor dat geval. Het moge duidelijk zijn dat hier iets impliciet blijft, namelijk redenen die de link leggen tussen het beroep op het verschil in redactie en het standpunt dat de regel niet geldt voor het geval dat er niet in is genoemd. Een eerste impliciet element dat deel uitmaakt van systematische a contrario-argumenta- tie is dat het verschil in redactie uitwijst dat de wetgever niet per toeval het woord ‘vrouw’ uit die regel heeft weggelaten. Het beroep op de andere regel is bedoeld om aan te tonen dat de wetgever best wist dat vrouwen ook huwelijkse verplichtingen kunnen worden opgelegd, dus dat hij niet zomaar is vergeten om ‘vrouw’ op te nemen in de toepassingsvoorwaarde van de regel. Het impliciete element luidt dan ook dat de wetgever het geval ‘vrouw’ niet over het hoofd heeft gezien - dat hij dit geval heeft ‘voorzien’. Dit element dient vervolgens weer ter ondersteuning van een andere vooronderstelling, namelijk dat de wetgever het concrete geval opzettelijk niet in de onderhavige regel heeft genoemd, dat hij er bewust over heeft gezwegen. Zo kom ik tot de volgende reconstructie: | ||||||||
[pagina 282]
| ||||||||
Figuur 1: Reconstructie van systematische a contrario-argumentatie
De twee argumenten die altijd expliciet naar voren worden gebracht met systematische a contrario-argumentatie, zijn de argumenten 1.1a en 1.1b.1.1. De andere blijven meestal impliciet.Ga naar eind9 In deze reconstructie bestaat de hoofdargumentatie uit twee nevengeschikte argumenten. Hier is sprake van complementaire argumentatie: argument 1.1b dient als anticipatie op een mogelijk tegenargument bij 1.1a. Argument 1.1a is namelijk een taalkundig argument, waarmee een beroep wordt gedaan op de woorden van de wet, namelijk: de wet zwijgt. Een voor de hand liggend tegenargument bij dit argument is dat de wetgever dit concrete geval over het hoofd kan hebben gezien of kan zijn vergeten te noemen, terwijl het redelijk is om deze toch tot het toepassingsbereik van de regel te rekenen.
Een reconstructie van de argumentatie geeft inzicht in de elementen die eraan ten grondslag liggen, waardoor de mogelijkheid ontstaat om de zwakke plekken in de argumentatie op te sporen. De beoordeling van de argumentatie bestaat namelijk uit het in twijfel trekken van elk element uit het model. In de eerste plaats kan de houdbaarheid worden gekritiseerd (de aanvaardbaarheid van de geëxpliciteerde elementen) en in de tweede plaats de rechtvaardi- gingskracht (de aanvaardbaarheid van het bij elk element horende verzwegen argument). Ik begin bij het onderste gereconstrueerde element. Hierbij kan de vraag worden gesteld of in de andere regel P het concrete geval wel echt wordt genoemd. Dat is een kwestie van nazoeken. Interessanter is hier het kritiseren van de rechtvaardigingspotentie. Is het wel zo dat als het concrete geval in de andere regel P wel is genoemd, de wetgever dit geval heeft voorzien? Dus: als in de overige regels ‘echtgenoten’ staat en in de onderhavige regel ‘man’, heeft de wetgever het geval ‘vrouw’ dan voorzien? Dat hangt ervan af of het dezelfde wet- | ||||||||
[pagina 283]
| ||||||||
gever was die beide regels heeft ingevoerd. Het parlement wisselt immers geregeld van samenstelling en het is onwaarschijnlijk dat bij elke invoering van nieuwe wetten uitgebreid de formulering van al bestaande wetten wordt bestudeerd (Van Hoecke 1979:154, Polak 1953:31). Maar ook als dezelfde wetgever de ene regel aan het begin van z'n zittingstermijn invoerde en de tweede aan het einde ervan, doet het probleem zich voor dat de wetgever de redactie van beide regels waarschijnlijk niet specifiek op elkaar heeft afgestemd. Deze kritiek stelt de voldoendheid van argument 1.1b.1.1 aan de kaak. De volgende kritische vraag is dus van belang: Zijn de vergeleken regels door dezelfde wetgever op hetzelfde moment tot wet gemaakt? Er is nog een tweede kritische vraag van belang bij de onderste stap in de argumentatiestructuur. Deze stelt de relevantie van argument 1.1b.1.1 aan de kaak. Want stel dat het zo is dat de vergeleken regels door dezelfde wetgever op hetzelfde moment tot wet zijn gemaakt, dan kan het nog steeds zo zijn dat de vergelijking met de andere regel(s) geen argument is voor het vooruitzien van de wetgever. Dat is het geval als regel P totaal andere materie betreft, bijvoorbeeld wanneer deze regel over de huwelijkse verplichtingen wordt vergeleken met een regel die bepaalt dat mannen en vrouwen gelijke kansen hebben op de arbeidsmarkt. Als er dan in de ene regel zowel over mannen als vrouwen wordt gesproken en in de andere alleen over mannen, dan is het vreemd om daaruit te concluderen dat de regel die niet over vrouwen spreekt dus niet voor vrouwen bedoeld is. Deze kritiek leidt tot de volgende kritische vraag: Zijn de vergeleken regels vergelijkbaar? Naast deze kritiekpunten is er kritiek mogelijk bij de stap van het voorzien naar het opzettelijke zwijgen (dus bij de stap van 1.1b.1 naar 1.1b, de stap die uitdrukt dat als de wetgever het concrete geval heeft voorzien, hij er dus opzettelijk over heeft gezwegen). Dit is een problematische stap. Want wat betekent het nu eigenlijk dat de wetgever het concrete geval heeft voorzien? Het betekent dat hij het verschil in redactie onder ogen heeft gehad, dus dat hij heeft gezien dat de regels die vergeleken worden een verschil in redactie bevatten. Maar betekent het ook dat hem een bewuste bedoeling kan worden toegeschreven, zoals het verzwegen argument impliceert? Dat hangt er maar van af hoe groot de kans is dat hij het verschil in redactie heeft opgevat als een mogelijke aanleiding tot systematische a contrario-argumentatie. Hoe dichter de vergeleken regels bij elkaar staan, hoe groter de kans is dat de wetgever het verschil in redactie bewust heeft aangebracht. Het verschil in redactie in de regels over de huwelijkse verplichtingen is bijvoorbeeld zo opvallend dat het de wetgever haast niet kan zijn ontgaan zijn dat een dergelijke rechtsvraag zich zou voordoen. Vaak wordt systematische a contrario-argumentatie echter gebruikt op basis van regels die tot heel verschillende wetten behoren.Ga naar eind10 Het is dan twijfelachtig of de wetgever de formuleringsverschillen wel als relevante formuleringsverschillen heeft opgemerkt. In zo'n geval is het feit dat hij beide regels heeft gezien, iets anders dan dat hij de interpretatieproblemen heeft voorzien die hierover zouden kunnen ontstaan. De stap van het onder ogen hebben gehad naar het opzettelijke zwijgen is daarom dubieus: zelfs in het geval van het kostwinnerschap kunnen we er niet honderd procent zeker van zijn dat de wetgever met het redactionele verschil zijn bewuste wil uitdrukte. De kritische vraag die bij deze kritiek hoort, luidt: | ||||||||
[pagina 284]
| ||||||||
Kan uit het feit dat de wetgever verschillend geformuleerde regels onder ogen heeft gehad, worden geconcludeerd dat deze bewust verschillend zijn geredigeerd? Het argument dat de wetgever opzettelijk over concreet geval X heeft gezwegen kan meer of minder waarschijnlijk zijn, afhankelijk van de beantwoording van de kritische vragen. Het argument is waarschijnlijker als de eerste twee kritische vragen positief beantwoord kunnen worden, maar kan vanwege de derde kritische vraag nooit met zekerheid worden aanvaard. Daardoor is systematische a contrario-argumentatie altijd een zwak argument, dat nooit afdoende zekerheid kan geven over de wil van de wetgever. Deze analyse verklaart waarom de literatuur niet positief is over het beroep op het systematische argument als middel om de intentie van de wetgever te beargumenteren (Van Hoecke 1979:188, Polak 1953:28, Scholten 1974:48). Het systematische argument zou moeten worden aangevuld met andere argumenten, zoals een beroep op het doel van de regel (teleologisch argument) of op een of meer schriftelijke stukken waarin de totstandkoming van de wet is vastgelegd, zoals een Memorie van Toelichting (wetshistorisch argument). Zonder deze aanvullende argumentatie zou het systematische argument niet doorslaggevend kunnen zijn. Duidelijk is geworden waarom dat zo is. | ||||||||
4. Analyse en beoordeling van de Franse-kaaszaakDe argumentatie van het Syndicat de défense de l'Epoisses kan in termen van het model voor systematische a contrario-argumentatie worden geanalyseerd. Met deze argumentatie wordt immers een beroep gedaan op het systeem van de wet, namelijk op de verhouding tussen de lijst met beschermde producten en de voetnoot bij die lijst. De vergelijking die wordt gemaakt is tussen een aantal kazen die in de voetnoot worden genoemd en een aantal die in de lijst worden genoemd. Wat dit geval echter ingewikkeld maakt, is dat afgezien van het kwantitatieve verschil tussen de drie kazen die in de lijst en de twee die in de voetnoot zijn genoemd, de namen van de kazen ook niet hetzelfde geformuleerd zijn: in de lijst staan ze met oorsprongsbenaming, maar in de voetnoot niet. De argumentatie zit daarom ingewikkelder in elkaar dan in het geval dat een bepaald geval in de ene regel wel en in de andere regel niet genoemd is. Hier is niet alleen het ‘hier niet noemen en daar wel’ van Epoisses-kaas belangrijk - zoals ‘vrouw’ niet genoemd is in de regel over kostgeld, maar wel in de overige regels over de huwelijkse verplichtingen - maar vooral de vergelijking met de andere twee kazen: die zijn op beide plaatsen wel genoemd. Dat betekent dat element 1.1b.1.1 wat uitgebreider wordt geformuleerd dan in de argumentatie over het kostwinnerschap: de vergelijking met die andere kazen moet in deze argumenten tot uiting komen. De argumentatie ziet er dan als volgt uit: | ||||||||
[pagina 285]
| ||||||||
Figuur 2: De argumentatie van het Syndicaat gereconstrueerd als systematische a contrario-argumentatie
Wanneer we de kritische vragen bij deze argumentatie stellen, blijkt het beroep op het opzettelijke zwijgen van de wetgever over de enkele naam ‘Epoisses’ in de voetnoot een redelijke mate van aannemelijkheid te bezitten. Dat komt doordat er met deze argumentatie geen beroep wordt gedaan op een parlementaire wetgever. De opzettelijk zwijgende wetgever is in dit geval een land dat bescherming voor haar productnamen heeft aangevraagd bij de Europese Commissie. De Commissie heeft die aanvraag vervolgens gehonoreerd, waarna de productnamen op de lijst zijn terechtgekomen. Die aanvragen zijn allemaal op hetzelfde moment gedaan, namelijk na invoering van een Europese Richtlijn uit 1992 die bepaalde dat bescherming op die manier geregeld moet worden. De eerste kritische vraag kan dus positief worden beantwoord: er is één wetgever (Frankrijk), die niet alleen bescherming heeft aangevraagd voor kazen met een oorsprongsbenaming, maar die daarbij ook tegelijkertijd heeft aangegeven dat voor twee losse namen geen bescherming is gevraagd. Eén wetgever dus, die op hetzelfde moment de genoemde kazen als elementen voor beide regels (de lijst van beschermde producten en de voetnoot) heeft voorgesteld bij de Europese Commissie. Wat de tweede kritische vraag betreft, de vergeleken regels zijn inderdaad vergelijkbaar: beide hebben betrekking op de bescherming van kaasnamen. De antwoorden op de eerste twee kritische vragen geven dus een zekere mate van waarschijnlijkheid aan de systematische a contrario-argumentatie. Dit betekent dat de argumentatie niet bij voorbaat ondeugdelijk is, en dus voor de derde kritische vraag dat het redelijk aannemelijk is dat Frankrijk een dergelijke rechtsvraag over de enkele naam ‘Epoisses’ heeft voorzien. Maar zeker is het natuurlijk niet: zelfs al is het waarschijnlijk dat de wetgever het redactieverschil heeft gezien, dan nog weten we nooit of hij de verschillende formuleringen met een bewuste bedoeling heeft laten staan. Systematische a contrario-argumentatie blijft een inherent zwak argument. | ||||||||
[pagina 286]
| ||||||||
Komen deze kritische vragen terug in de overwegingen van het Europese Hof, aan wie de interpretatiekwestie was voorgelegd door de Franse rechter die de zaak onder zich had? Het Hof stelt dat het niet zo is dat de bescherming die de kazen genieten die op de lijst staan, zowel betrekking heeft op de benaming als geheel, als op elk onderdeel van de benaming. Een dergelijke algemene regel is volgens het Hof niet aanvaardbaar. Het enige wat uit de voetnoot mag worden afgeleid, is dat de namen die daarin worden genoemd, niet beschermd zijn. Daaruit kan niets worden geconcludeerd over de namen die niet in de voetnoot zijn genoemd. Dat komt omdat uit de Verordening niet kan worden opgemaakt waarom de lidstaten hebben besloten om geen bescherming aan te vragen voor bepaalde producten. Ze kunnen daarvan hebben afgezien omdat het om een soortnaam gaat, maar ook omdat de productnaam op het moment van aanvragen op nationaal niveau ook niet beschermd was of om nog een andere reden. Kortom: het doel van de regel is niet bekend, en daarom mag niets worden afgeleid uit het systeem van de regeling. Net als de literatuur vindt dus ook het Hof een beroep op het systeem van de regeling onvoldoende om er conclusies uit te trekken. Het Hof zegt echter ook niet dat de enkele naam ‘Epoisses’ niet beschermd is; het zegt slechts dat de a contrario-argumentatie niet opgaat. Het Hof laat het aan de nationale rechter over om - met de overwegingen die hij heeft gegeven - de zaak te beslissen. Dat het Hof geen woorden wijdt aan de vraag hoe waarschijnlijk het is dat Frankrijk de enkele naam ‘Epoisses’ bewust niet heeft genoemd als naam waarvoor geen bescherming is gevraagd, is mijns inziens te verklaren uit de bredere context waarin de rechtsvraag moet worden gezien. De beslissing die genomen moet worden, reikt namelijk verder dan de naam ‘Epoisses’ alleen. Een positieve beslissing over de a contrario-argumentatie ratificeert immers de ‘algemene regel’ dat alle onderdelen van de namen die wel op de lijst, maar niet in de voetnoot staan, beschermd zijn - de regel die het Hof afkeurt. Wanneer er inderdaad een a contrario-relatie wordt gelegd tussen de lijst en de voetnoot, in die zin dat alleen de namen die in de voetnoot staan niet beschermd zijn en verder alle onderdelen van de namen uit de lijst wel, dan heeft zo'n relatie nogal verreikende implicaties. Dan gaat het niet meer alleen over kazen die uit Frankrijk komen, maar om kazen uit de hele Europese Unie. Dan gaat het ook niet meer over één wetgever, maar om meerdere (uiteenlopende lidstaten), die alle verschillende redenen kunnen hebben gehad om bepaalde namen uit te zonderen van bescherming. De bedoeling van de Franse regering doet dan niet meer ter zake. Door te focussen op ‘Epoisses’ in relatie tot camembert en chabichou heeft het Syndicaat zijn argumentatie heel strategisch gepresenteerd. Het heeft zo verdoezeld dat er meer kazen zijn die als samenstelling zijn opgenomen op de algemene lijst, maar niet als enkele naam in de voetnoot. Worden die andere kazen ook in beschouwing genomen, dan vraagt het Syndicaat in feite om de algemene regel die het Hof bestrijdt. Die algemene regel houdt eigenlijk in: de voetnoot geldt alleen voor de kazen die erin genoemd worden. Zoiets gaat nogal ver, simpelweg omdat het niet aannemelijk is dat de consequenties van zo'n interpretatie van de voetnoot allemaal kunnen worden voorzien. Dit maakt het begrijpelijk dat het Hof niet meegaat in, maar ook niet ingaat op de argumentatie van het Syndicaat.Ga naar eind11 | ||||||||
5. ConclusieIk hoop in deze bijdrage duidelijk te hebben gemaakt welke overwegingen er spelen bij de beoordeling van systematische a contrario-argumentatie. Mijns inziens kunnen die over- | ||||||||
[pagina 287]
| ||||||||
wegingen als drie kritische vragen worden weergegeven, aan de hand waarvan kan worden nagegaan hoe aannemelijk het beroep op het opzettelijke zwijgen van de wetgever in het concrete geval is. Zeker weten of de wetgever opzettelijk heeft gezwegen kunnen we nooit, simpelweg omdat het altijd de vraag is of deze zich heeft gerealiseerd dat het verschil in redactie aanleiding gaf tot een a contrario-interpretatie. Niettemin is dit wel waarvan wordt uitgegaan in systematische a contrario-argumentatie, en daarom is het een inherent zwak argument. De casus van de kaasnaam ‘Epoisses’ laat bovendien zien dat systematische a contrario- argumentatie ook strategisch kan worden gebruikt. Doordat het Syndicaat zijn argumentatie baseert op het feit dat drie kazen met oorsprongsbenaming in de lijst met beschermde kaassoorten worden genoemd en slechts twee van die drie zonder oorsprongsbenaming in de voetnoot, lijkt het aannemelijk om aan te nemen dat de enkele naam ‘Epoisses’ bewust uit de voetnoot is weggelaten. De implicatie van een positief oordeel over dergelijke a contrarioargumentatie zou in dit geval echter zijn dat alle onderdelen van namen van kazen uit de beschermde lijst beschermd zijn als ze niet in de voetnoot voorkomen. Die implicatie gaat te ver, omdat de consequenties voor alle gevallen niet van tevoren kunnen worden overzien. | ||||||||
[pagina 288]
| ||||||||
Literatuur
|
|