| |
| |
| |
[Nummer 2]
Cees Koolstra, Allerd Peeters en Herman Spinhof
Argumenten voor en tegen ondertitelen en nasynchroniseren van televisieprogramma's
Samenvatting
Ondertiteling en nasynchronisatie zijn de twee meest gebruikte methoden om buitenlandse programma's voor een binnenlandse markt beschikbaar te maken. Aan beide adaptatiemethoden zijn voor- en nadelen verbonden. In dit artikel worden de voor- en nadelen geïnventariseerd aan de hand van vier vragen: Bij welke methode vindt de beste informatie-overdracht plaats? Voor welke speciale groepen van kijkers is een methode geschikt? Wat zijn de esthetische voor- en nadelen van een methode? Welke vaardigheden doen kijkers op dankzij het gebruik van een van beide adaptatiemethoden? De beantwoording van deze vragen is zo veel mogelijk gebaseerd op resultaten van empirisch onderzoek naar ondertiteling en nasynchronisatie. De conclusie luidt dat sommige veelgehoorde voor- en nadelen moeilijk aan te tonen zijn. Voor andere genoemde voor- en nadelen geldt dat het van de kijker, het type programma en de manier waarop wordt ondertiteld of nagesynchroniseerd afhangt hoe zwaar ze wegen.
| |
1. Inleiding
In de Europese Unie bestaat een aanzienlijk deel van het televisie-aanbod uit programma's die worden geïmporteerd uit het buitenland. Zo is in Nederland ongeveer een derde van de televisieprogramma's afkomstig uit het buitenland (Luyken, Herbst, Langham-Brown, Reid, & Spinhof, 1991; Spinhof & Peeters, 1999). Bij het beschikbaar maken van buitenlandse programma's voor een binnenlandse markt zijn in de EU twee adaptatiemethoden favoriet: ondertitelen en nasynchroniseren (Kilborn, 1993). Er zijn drie andere adaptatiemethoden die geregeld worden toegepast, maar die hebben een beperkter toepassingsgebied: commentaarvertaling (voor programma's waarin commentaar buiten beeld wordt gegeven), voice-over (in nieuws- en actualiteitenprogramma's) en tussentitels (in documentaires en educatieve programma's waarin het accent op beeldinformatie ligt). Als het gaat om het gebruik van een van de twee favoriete methoden lijkt er een waterscheiding te bestaan (Danan, 1989; Luyken et al., 1991). Typische ‘nasynchronisatie-landen’ zijn Duitsland, Frankrijk, Italië, Oostenrijk en Spanje; typische ‘ondertitel-landen’ zijn België, Denemarken, Finland, Griekenland, Ierland, Luxemburg, Nederland, Portugal en Zweden. Groot-Brittanië is het enige land dat niet in een van de twee kampen kan worden ingedeeld. Het kleine aanbod van niet-Engelstalige films en programma's wordt daar in bijna even grote mate voorzien van ondertitels of van nagesynchroniseerde geluidsband.
| |
| |
Beide adaptatiemethoden lijken prima bruikbaar. Niet alleen de vertalers, in dit geval ondertitelaars en nasynchroniseerders, maar ook de kijkers zijn gewend aan de in hun land gehanteerde methode. Zowel in ondertitel- als in nasynchronisatielanden is men er vast van overtuigd dat de ‘eigen’ methode de beste is (Bruls & Kerkman, 1989; Kilborn, 1993; Luy-ken et al., 1991; spinhof & Peeters, 1999). De keuze om na te synchroniseren wordt vooral verdedigd op grond van het gemakkelijk kunnen volgen van programma's omdat kijkers niet hoeven te lezen. In het kamp van de ondertitelaars ergert men zich aan de beperkte lipsynchroniciteit van nagesynchroniseerde programma's, en wordt ondertiteling veelal verdedigd op basis van het argument dat de originele stemmen van acteurs intact blijven. Naast deze veel gehoorde argumenten voor of tegen ondertitelen en nasynchroniseren komen in discussies tussen aanhangers van beide kampen nog veel meer argumenten aan de orde. Soms zijn argumenten gebaseerd op vooroordelen, soms worden argumenten overdreven, en soms worden argumenten over het hoofd gezien. In het huidige artikel zullen we alle veel en weinig gehoorde beweringen op een rij zetten. Daarbij vormen de literatuur (met name: Bruls & Kerkman, 1989; Ivarsson & Carroll, 1998; Luyken et al., 1991) en uitkomsten van recent opinieonderzoek (spinhof & Peeters, 1999) de belangrijkste bronnen. Steeds zal worden nagegaan of voor een bewering steun kan worden gevonden in empirisch onderzoek. Waar mogelijk baseren we ons op onderzoek waarin beide adaptatiemethoden zijn vergeleken. In veel gevallen zullen we echter gebruik moeten maken van ‘indirect bewijs’ of van gezond verstand. Bij de bespreking van de voor- en nadelen hanteren we een indeling in vier thema's:
- | Informatie-overdracht. Bij welke adaptatiemethode wordt de informatie het best begrepen? |
- | Speciale groepen. Welke adaptatiemethode is het meest geschikt voor specifieke kijkersgroepen zoals slechthorenden, beginnende lezers, en buitenlandse kijkers? |
- | Esthetica. Bij welke adaptatiemethode wordt het programma het meest gewaardeerd door de kijker? |
- | Leereffecten. Welke vaardigheden doen kijkers op dankzij het gebruik van een van beide adaptatiemethoden? |
In de conclusie presenteren we een totaaloverzicht van de genoemde voor- en nadelen. Daarna maken we de balans op en geven we aan hoe zwaar de verschillende voor- en nadelen wegen.
| |
2. Informatie-overdracht
Ondertitelen en nasynchronisatie kunnen om verschillende redenen gevolgen hebben voor de informatie-overdracht. Om te beginnen kan bij beide methoden niet volstaan worden met een letterlijke vertaling. Bij ondertiteling wordt de informatie veelal ingedikt: niet alles wat gezegd wordt kan in de ondertitels worden gepresenteerd. Ook bij nasynchronisatie geldt een beperking: de teksten moeten aan de voorwaarde voldoen dat het lijkt of de personen in beeld ze uitspreken. Verder wordt bij nasynchronisatie het originele geluid weggehaald, terwijl bij ondertitelen een deel van het beeld wordt afgedekt. Tenslotte verwerken kijkers de aangepaste informatie op verschillende manieren: bij nagesynchroniseerde programma's luisteren ze ernaar en bij ondertitelde programma's lezen ze de teksten.
In totaal worden er twaalf argumenten genoemd. De eerste drie hebben betrekking op | |
| |
het feit dat bij beide methoden de vertaling op verschillende manieren wordt aangepast aan de beeldinformatie, de volgende vier op het feit dat óf een deel van het beeld óf het originele geluid wordt weggelaten, en de laatste vijf op het feit dat de teksten uiteindelijk worden gelezen of beluisterd.
| |
Indikking.
Om te bepalen hoe lang een ondertitel in beeld blijft wordt de 6-secondenregel toegepast: de langst mogelijke ondertitel, een ondertitel van twee regels met in totaal 64 tekens (karakters en spaties), wordt gedurende 6 seconden in beeld vertoond (e.g., Gielen & d'Ydewalle, 1989; Minchinton, 1987). Als de ondertitel minder tekens bevat wordt de aanbiedingstijd evenredig korter. Een ondertitel van bijvoorbeeld 32 tekens staat slechts 3 seconden in beeld. De expositietijd is dus ongeveer tien karakters, of twee woorden, per seconde. Bij een normale spreeksnelheid kunnen iets meer woorden per seconde worden uitgesproken. De tekst zal derhalve in veel gevallen ingedikt moeten worden. Bij een Engelstalig programma wordt in de Nederlandse ondertitels gemiddeld ongeveer 30% van de tekst weggelaten (H. Reid, p.c.). Ondertitelaars zullen bij het indikken streven naar het bondiger weergeven van de originele gesproken tekst zonder dat daaruit essentiële informatie wordt weggelaten. Als dat niet lukt treedt informatieverlies op voor de kijker. In de meeste gevallen zullen ervaren ondertitelaars echter wèl in staat zijn vertalingen te maken die gelijkwaardig zijn aan de oorspronkelijke informatie en zal de indikking niet tot informatieverlies leiden.
| |
Bondigheid.
Uit het voorafgaande blijkt dat de ingedikte informatie in ondertitels meestal gelijkwaardig is aan de oorspronkelijke gesproken teksten, maar dat informatieverlies niet altijd vermeden kan worden. Daar staat tegenover dat er incidenteel sprake is van informatiewinst: de opgestelde ondertitel kan de informatie bondiger en helderder weergeven dan de oorspronkelijke gesproken tekst.
| |
Aanpassing aan de spreektijd.
Bij nasynchronisatie is in het algemeen geen indikking nodig (Luyken et al., 1991). Het spreektempo van verschillende talen varieert niet zoveel als men op grond van subjectieve waarnemingen zou denken (Marsi, 1999) en hoewel de ene taal wat ‘breedsprakiger’ is dan de andere, zijn ook hier de verschillen niet groot. Minder vaak dan bij ondertiteling zal bij nasynchroniseren informatieverlies optreden bij het vertalen. Als het echter gaat om individuele zinnen kunnen ook bij nasynchronisatie ruimteproblemen ontstaan, bijvoorbeeld doordat er in een bepaalde taal een kernachtige uitdrukking bestaat die in een andere taal omschreven moet worden. Een andersoortig ruimteprobleem kan zich voordoen als zinnen juist moeten worden opgerekt, omdat de spreker in beeld anders langer over de zin zou doen dan de spreker die te horen is. Beide typen ruimteproblemen zullen slechts incidenteel voorkomen, en als ze zich voordoen zullen ze waarschijnlijk zelden informatieverlies voor de kijker tot gevolg hebben.
| |
Redundantie.
In speciale gevallen worden ondertitels vertoond in dezelfde taal als de gesproken tekst. Dit is bijvoorbeeld het geval bij ondertitels vertoond ten behoeve van doven en slechthorenden. Dit type ondertitels is veelal oproepbaar via teletekst. Voor bijvoorbeeld Nederlandse, Vlaamse en Britse publieke zenders is dat Teletekstpagina 888. Een zender als TV5 geeft ook incidenteel ‘echte’ ondertitels in het Frans als extraatje naast het oorspronkelijke (Franse) geluid. Horende kijkers krijgen daardoor sterk overlappende infor- | |
| |
matie bestaande uit geluid en titels in dezelfde taal. Bij normale ondertiteling is dat niet het geval. Wanneer de kijkers totaal onbekend zijn met de gesproken vreemde taal zijn ze voor het volgen van de verbale informatie volledig afhankelijk van het lezen van de ondertitels. Een groot deel van de buitenlandse programma's is echter afkomstig uit Engelssprekende landen of uit nabijgelegen landen waar een verwante taal wordt gesproken. Dankzij taalverwantschap, schoolkennis of ervaring zullen de meeste kijkers de oorspronkelijke taal van een ondertiteld programma dan ook voldoende beheersen om er zo nu en dan wat van op te pikken. Aanwijzingen dat kijkers in ieder geval af en toe luisteren naar de gesproken vreemde taal (en deze ook gedeeltelijk begrijpen) komen uit de praktijk als kijkers een niet-vertaalde woordgrap in de oorspronkelijke taal opmerken of in de gaten hebben dat een ondertitel een slechte of juist goede vertaling van de gesproken tekst geeft.
Ook experimenten met een tweede taak naast televisie kijken laten zien dat er niet alleen wordt gekeken naar ondertitelde programma's, maar tevens wordt geluisterd naar de gesproken vreemde taal. Een voorbeeld van een dergelijk experiment is dat van Sohl (1989), waarin de reactietijd op flitslichten tijdens het televisie kijken als maat werd genomen voor de gebruikte verwerkingscapaciteit. Daarbij werd verondersteld dat naarmate de reactie op het flitslicht trager was, meer capaciteit werd gebruikt bij het verwerken van de aangeboden informatie. Drie versies van een programmafragment werden vergeleken: (a) ondertitel en spraak aanwezig, (b) geen ondertitel aanwezig, en (c) geen ondertitel of spraak aanwezig. De traagste reactietijden deden zich voor in de aanwezigheid van zowel ondertitel als spraak, hetgeen erop wijst dat men bij het kijken naar ondertitelde programma's ook aandacht besteedt aan de auditieve informatie. Dat kijkers ook slagen in het volgen van de redundante gesproken informatie uit het geluidkanaal blijkt uit onderzoek waarin werd nagegaan of kijkers naar ondertitelde programma's woorden uit de vreemde taal oppikken. Zowel kinderen (d'Ydewalle & Van de Poel, 1999; Koolstra & Beentjes, 1999) als volwassenen (d'Ydewalle & Pavakanun, 1995; d'Ydewalle & Pavakanun, 1997; Pavakanun & d'Ydewalle, 1992) blijken in staat woorden uit de gesproken vreemde taal te leren terwijl zij naar ondertitelde programma's kijken. Bij ondertitelde programma's kunnen kijkers dus profiteren van de redundantie in ondertitels en gesproken tekst. De term ‘redundantie’ wordt vaak binnen één informatiesysteem gebruikt, wanneer bepaalde elementen binnen dat systeem voorspelbaar zijn gegeven de beschikbaarheid van andere. Hier gaat het om redundantie in de zin van twee keer, via verschillende modi aangeboden (d'Ydewalle & Gielen, 1992). Deze informatie wordt ook nog aangevuld met informatie uit de beelden, zodat kijkers kunnen beschikken over ‘multi-channel’ verwerkingsmogelijkheden (Koolstra & Beentjes, 1999).
| |
Manipulatie en censuur.
Doordat bij nasynchronisatie de oorspronkelijke gesproken tekst geheel wordt vervangen, beschikt de kijker niet over redundante informatie. Een nadeel daarvan is dat kijkers in nasynchronisatie-landen kwetsbaarder zijn voor manipulatie en censuur dan kijkers in ondertitel-landen. Tenzij men perfect kan liplezen in een vreemde taal, is er bij nagesynchroniseerde programma's geen mogelijkheid de vertaling te controleren aan de hand van het originele geluid. Bij ondertiteling komt censuur ook voor, maar dit zal oplettende kijkers niet ontgaan. Een voorbeeld van gecensureerde ondertiteling was te vinden bij de uitzending in Nederland van de film Against all odds (T. Heckford): de zin ‘She nearly cut my balls off’ werd ondertiteld als ‘Ze sneed hem er bijna af’ (Bruls & Kerkman, 1988).
| |
| |
| |
Soepele aanpassing.
De mogelijkheid om bij nasynchronisatie de oorspronkelijke teksten op rigoureuze wijze aan te passen heeft ook voordelen. Als een oorspronkelijke grap onvertaalbaar is kan een vervangende volledig nieuwe grap worden verzonnen. Er kan ook ongemerkt uitleg worden gegeven als zaken die in het buitenland bekend zijn, niet bekend zijn bij de nieuwe doelgroep (Kilborn, 1993). Ook ondertitelaars kunnen de oorspronkelijke teksten aanpassen, maar kunnen daarin minder ver gaan omdat kijkers de aanpassingen gemakkelijker kunnen controleren met behulp van het origineel.
| |
Beperkt zicht.
Ondertitels zouden nadelig zijn voor de informatieverwerking omdat ze een gedeelte van het oorspronkelijke beeld bedekken (Van Driel, 1983). In de praktijk blijkt echter dat kijkers geen of weinig last hebben van ‘beperkt zicht’. Ten eerste kan worden aangenomen dat de belangrijkste gebeurtenissen zich vooral afspelen in het midden van het beeld, terwijl de ondertitels onderin het beeld staan geprojecteerd. Ten tweede staan de ondertitels niet constant in beeld, en is er, als ze wél in beeld staan, meestal nog zicht op het beeld ‘door de letters heen’. Een probleem ontstaat pas wanneer het oorspronkelijke programma ook al een ‘ondertitel’ heeft, waarin bijvoorbeeld de naam en de functie van de spreker wordt vermeld. In dat bijzondere geval zijn de over elkaar geprojecteerde teksten moeilijk te lezen.
| |
Afleiding van het beeld.
Een ander mogelijk nadeel van ondertitels is dat ze afleiden van het beeld. Kijkers zullen hun aandacht afwisselend moeten richten op het beeld en de ondertitels. Als de blik wordt gericht op de ondertitel gaat informatie vertoond in het beeld mogelijk verloren. Dit verschijnsel is in onderzoek echter nauwelijks aangetoond. Er is eerder reden om aan te nemen dat het beurtelings richten van aandacht op beeld en ondertitels automatisch en moeiteloos verloopt (e.g., d'Ydewalle, Praet, Verfaillie, & Van Rensbergen, 1991). Een oogbewegingsexperiment van Gielen (1988) laat zien dat bij het kijken naar ondertitelde programma's een ‘kijkstrategie’ wordt gehanteerd waarbij de blik vooral wordt gericht op het gebied vlak boven de ondertitels, waardoor men makkelijk zowel de belangrijkste gebeurtenissen op het scherm als de vertoonde ondertitels kan volgen.
| |
Meer bezigheden.
Nagesynchroniseerde programma's zijn gemakkelijk te volgen omdat kijkers ‘slechts’ hoeven te luisteren en geen leesinspanning hoeven te leveren. Het luisterend volgen van nagesynchroniseerde programma's lijkt vooral makkelijk als men televisie kijkt als tweede activiteit naast een eerste activiteit, zoals het lezen van de krant. Uit Nederlands tijdbestedingsonderzoek (Intomart, 1996) blijkt dat deze manier van televisie ‘kijken’ in ongeveer 29% van de tijd dat men voor de televisie zit voorkomt. Als men bijvoorbeeld bezig is met het lezen van de krant kunnen de ontwikkelingen van een televisieprogramma ‘met een half oor’ worden gevolgd. Indien de auditieve informatie daartoe aanleiding geeft, kan de primaire bezigheid worden opgeschort en kan volledige aandacht worden geschonken aan het beeld. Van een beperkte aandacht voor de televisie kan overigens ook sprake zijn als tv-kijken als primaire activiteit wordt beoefend terwijl daarnaast nog iets anders wordt gedaan. Hoe vaak kijkers iets naast het tv-kijken doen is onbekend, maar ook dan geldt dat op momenten dat men niet kijkt, nagesynchroniseerde programma's via het geluid kunnen worden gevolgd. In theorie kunnen ook ondertitelde programma's ‘met een half oor’ worden gevolgd. Dit lijkt echter veel moeilijker, omdat kijkers de vreemde taal meestal niet zo goed beheersen als hun moedertaal.
| |
| |
| |
Omgevingslawaai.
Tegenover het voordeel van het volgen van nagesynchroniseerde programma's via het geluidkanaal staat het nadeel dat het televisiegeluid kan worden overstemd door andere geluiden in de ruimte waarin gekeken wordt, zoals geluid van gesprekken die door huisgenoten worden gevoerd. In een dergelijke situatie is een ondertiteld programma juist beter te volgen dan een nagesynchroniseerd programma.
| |
Mentale inspanning.
Omdat de kijker niet alleen bezig is met kijken en luisteren maar ook nog eens met lezen, wordt soms aangenomen dat het kijken naar ondertitelde televisieprogramma's meer inspanning vergt dan het kijken naar nagesynchroniseerde programma's. Volgens Marleau (1982) kost het lezen zelfs zoveel moeite dat bioscoopgangers na het zien van een ondertitelde film de zaal vaak in vermoeide toestand verlaten. In principe zouden kijkers de ondertitels kunnen negeren en zich richten op de dominante bewegende beelden die mogelijk meer informatie geven om het programma goed te kunnen volgen (e.g., Hayes & Birnbaum, 1980; Pezdek & Stevens, 1984). Oogbewegingsonderzoek heeft echter aangetoond dat het lezen van ondertitels juist een automatisch uitgelokt gedrag is (e.g., d'Ydewalle et al., 1991). Direct na het in beeld verschijnen van een ondertitel richt de blik van de kijker zich vanzelf op de vertoonde tekst (d'Ydewalle, Van Rensbergen, & Pollet, 1987). De aandacht voor ondertitels is zelfs zo dwingend dat kijkers hun aandacht ook richten op ondertitels die zijn gesteld in een vreemde taal die men niet beheerst (d'Ydewalle et al., 1991) en op ondertitels van programma's waarbij zowel het geluid als de ondertitels in de eigen taal beschikbaar zijn (d'Ydewalle et al., 1987).
| |
Efficiënte verwerking.
Uit het oogpunt van efficiëntie bij het verwerken van informatie lijkt het slim om ondertitels te lezen, omdat lezen meestal sneller gaat dan luisteren (d'Ydewalle et al., 1991). Ook hebben kijkers de mogelijkheid ‘vooruit’ en ‘terug’ te lezen zolang de ondertitel in beeld is.
Twee onderzoeken over ondertiteling geven aanwijzingen dat ondertitels inderdaad efficiënt worden verwerkt. In een onderzoek van Gielen (1988) werd de herkenning van ondertitels direct na afloop van het eenmalig kijken naar een ondertiteld programma gemeten met behulp van meerkeuzevragen met per gelezen ondertitel steeds drie (niet sterk afwijkende) afleiders en de juiste ondertitel. Volwassen kijkers kozen in 97% van de gevallen het juiste alternatief. In een onderzoek van Koolstra, Van derVoort en d'Ydewalle (1999) waarin herkenning op dezelfde wijze werd gemeten bij kinderen, bleek dat ook zij redelijk wel in staat zijn gelezen ondertitels te herkennen. De herkenning bleek toe te nemen met leeftijd (en leesniveau): kinderen uit groep 4, 6 en 8 van de basisschool kozen in respectievelijk 51, 71 en 83 procent van de gevallen de juiste ondertitel.
Ondertitels worden dus efficiënt verwerkt, maar is die verwerking even efficiënt als bij nasynchronisatie? Afgezien van een onderzoek bij kinderen, dat we later bespreken, is er maar één onderzoek bekend waarin beide typen programma's qua informatie-overdracht expliciet zijn vergeleken. Mangnus, Hoeken en Van Driel (1994) gingen in een experiment na of kijkers meer informatie onthouden van een nagesynchroniseerd televisieprogramma dan van een ondertiteld programma. In beide condities moesten zowel vragen over de tekst als vragen over het beeld worden beantwoord. Anders dan verwacht bleken kijkers even veel van het ondertitelde als van het nagesynchroniseerde programma te onthouden. De onderzoekers zochten de verklaring in de efficiëntie van de verwerking van geschreven informatie. Hierbij kunnen enkele kanttekeningen gemaakt worden. Ten eerste is niet zeker of de | |
| |
uitkomst - geen verschil in de informatie-overdracht - uitsluitend te verklaren is door de efficiëntie van de informatieverwerking. Bij de informatie-overdracht kunnen alle door ons genoemde voor- en nadelen van beide methoden een rol spelen. Ten tweede ging het in het onderzoek niet om het begrijpen, maar om het onthouden van informatie. Het is aannemelijk dat het onthouden van informatie, waarbij het gaat om het reproduceren van expliciet aangeboden informatie, makkelijker is dan het begrijpen van informatie. Als nagegaan wordt of kijkers verbanden gelegd hebben of conclusies getrokken hebben, komt misschien wel naar voren dat de verwerkingscapaciteit tijdens het kijken naar ondertitelde programma's zwaarder op de proef wordt gesteld. Ten derde week de gebruikte methode van nasynchroniseren af van de gangbare: er werd gebruik gemaakt van een ‘voice-over’ waarbij de commentator de ondertitelteksten van de ondertitelde versie voorlas. Deze afstemming van het commentaar op de ondertiteltekst maakt de vergelijking tussen beide adaptatiemethoden gemakkelijker, maar gaat ten koste van de ecologische validiteit: in het algemeen zullen commentaarteksten uitgebreider zijn dan teksten in ondertitels.
| |
Samenvatting.
Ondertitelde televisieprogramma's zijn door kijkers goed te volgen. De noodzakelijke indikking bij de omzetting van gesproken tekst naar ondertitels leidt waarschijnlijk nauwelijks tot informatieverlies en ondertitels zullen kijkers niet storen of afleiden van het beeld. Zelfs als het televisiegeluid wordt overstemd door lawaai in de kijkomgeving, kunnen ondertitelde programma's nog worden gevolgd. Omdat lezen meestal sneller gaat dan luisteren is de informatieverwerking bij ondertitelde programma's tevens efficiënt. Ook nagesynchroniseerde programma's zijn voor kijkers goed te volgen. Het luisteren naar gesproken teksten vergt waarschijnlijk weinig mentale inspanning, omdat kijkers niet tevens bezig hoeven zijn met lezen. Vooral in situaties waarin televisie kijken een secundaire activiteit is, zijn nagesynchroniseerde programma's gemakkelijk te volgen. Bij nasynchronisatie wordt het oorspronkelijke geluid geheel verwijderd. Hierdoor kan de tekst gemakkelijker op een creatieve manier aangepast worden aan de nieuwe doelgroep, met als nadeel dat kijkers daardoor kwetsbaarder zijn voor manipulatie en censuur.
| |
3. Speciale groepen
Tot nu toe kunnen we concluderen dat de hierboven gesignaleerde theoretische problemen die lijken te bestaan bij het volgen van ondertitelde of nagesynchroniseerde programma's in de praktijk nogal meevallen. Maar voor enkele speciale groepen van kijkers bepaalt de keuze van adaptatiemethode wel degelijk of ze een televisieprogramma makkelijk, moeilijk, of zelfs helemaal niet kunnen volgen. In totaal wordt aan vijf groepen aandacht besteed. De eerste vier groepen - beginnende lezers, oudere kijkers, blinden en slechtzienden, doven en slechthorenden - profiteren van het feit dat bij ondertiteling de teksten gelezen worden of juist van het feit dat ze bij nasynchroniseren te beluisteren zijn. De laatste groep - buitenlanders - profiteert van de handhaving van het originele geluid bij ondertiteling.
| |
Beginnende lezers.
Zoals hiervoor al is geconcludeerd gaat het lezen van ondertitels bij de meeste kijkers probleemloos (e.g., d'Ydewalle et al., 1991). Leesproblemen lijken zich echter wel voor te doen bij jonge beginnende lezers. Uit een vragenlijstonderzoek van Van Lil (1988) blijkt dat ongeveer 90% van de kinderen van groep 3 van de basisschool zegt dat | |
| |
ondertitels ‘vaak te vlug gaan’. Dit percentage neemt in de loop van de basisschoolperiode geleidelijk af tot 10% in groep 8. Als de snelheid waarmee ondertitels worden vertoond voor jonge beginnende lezers te hoog is, ligt het voor de hand dat ze ook minder van een ondertiteld programma zullen begrijpen.
In een Zweeds onderzoek van Von Feilitzen, Filipson en Schyller (1979) werd gevonden dat kinderen van 7 tot en met 11 jaar een ondertiteld programma minder goed begrijpen dan een nagesynchroniseerde versie. Het kan echter niet worden uitgesloten dat de informatieverwerking bij het kijken naar het ondertitelde televisieprogramma in dit weinig recente onderzoek relatief moeizaam verliep omdat een verouderde ondertiteltechniek was gebruikt. Door technische verbeteringen, zoals kleurentelevisie, ondertitels met contrastletters, en scherper beeld, is de leesbaarheid van ondertitels inmiddels sterk verbeterd.
In een later uitgevoerd experiment van Peeters, Scherpenzeel en Zantinge (1988) werd ook nagegaan of kinderen meer opsteken van een nagesynchroniseerd of van een ondertiteld televisieprogramma. Na het bekijken van een ondertitelde of nagesynchroniseerde versie van een (oorspronkelijk) Engelse kinderfilm moesten kinderen vier typen begripvragen beantwoorden. De vragen hadden betrekking op (1) beelden die essentieel zijn voor het verhaal, (2) tekst die essentieel is voor het verhaal, (3) beelddetails, en (4) tekstdetails. Verschil in begrip werd vooral aangetroffen bij de detailvragen: zowel de beeld- als tekstdetails kwamen in de nagesynchroniseerde versie beter over. Dit gold vooral voor de jongste kinderen uit groep 4. Deze kinderen maakten echter niet alleen de detailvragen, maar ook de vragen over voor het verhaal essentiële beelden beter na het zien van de nagesynchroniseerde film. De problemen bij het begrijpen van het ondertitelde programma werden als volgt verklaard: de beeldinformatie (inclusief de details) komt beter over bij nagesynchroniseerde programma's omdat kijkers bij die programma's alle tijd hebben de beelden in zich op te nemen en geen aandacht hoeven te besteden aan de afleidende ondertitels. Bij het kijken naar ondertitelde programma's worden de tekstdetails minder goed begrepen omdat de beginnende lezers de kortstondig vertoonde ondertitels soms niet volledig kunnen lezen.
In een oogbewegingsonderzoek van Koolstra et al. (1999) werd nagegaan of jonge beginnende lezers baat hebben bij een verlenging van de expositietijd van ondertitels. In dit onderzoek werden identieke programmafragmenten in drie versies ondertiteld: volgens de gangbare 6-secondenregel en met verlengde expositietijden volgens een 8- respectievelijk 10-secondenregel. Ongeacht de expositieduur van de ondertitels besteedden kinderen uit groep 6 en 8 van de basisschool ongeveer even veel tijd aan het lezen. De jongste kinderen uit groep 4 daarentegen besteedden zeer weinig tijd aan het lezen van de ondertitels vertoond volgens de gangbare 6-secondenregel en juist meer tijd aan ondertitels gepresenteerd volgens de verlengde 10-secondenregel. Uit deze resultaten kan worden afgeleid dat de gebruikelijke expositietijd zo kort is dat jonge kinderen dan nauwelijks een poging doen de ondertitels te lezen.
| |
Oudere kijkers.
Naast jonge kijkers lijkt ook een deel van de oudere kijkers problemen te hebben met het volgen van ondertitels. In Nederland zijn er in de leeftijdcategorie van 1549 jaar nog nauwelijks kijkers die zeggen moeite te hebben met het volgen van ondertitels (minder dan 5%), terwijl van de 50-plussers 11% aangeeft ondertitels moeilijk te kunnen volgen (Spinhof & Peeters, 1999). Of klachten van oudere kijkers over het hoge tempo van ondertitels zich manifesteren in hun feitelijk kijkgedrag werd nagegaan in een oogbewe- | |
| |
gingsregistratieonderzoek uitgevoerd door d'Ydewalle, Warlop en Van Rensbergen (1989). Hierin bleek dat oudere kijkers (van gemiddeld ongeveer 60 jaar) minder tijd besteden aan het lezen van ondertitels en eerder terugkeren naar het beeld dan jongere kijkers. Volgens de onderzoekers is dit resultaat als volgt te verklaren: kijken naar een ondertiteld programma vereist een voortdurende integratie van informatie uit beeld en ondertitels, waarbij het lezen van ondertitels meer verwerkingscapaciteit eist dan het kijken naar het beeld. Als men ervan uitgaat dat ouderen een beperkte verwerkingscapaciteit hebben, zullen zij beter in staat zijn de informatie te integreren als zij naar het beeld kijken dan wanneer zij naar de ondertitels kijken. Ouderen hanteren dus een afwijkende kijkstrategie die hen weinig tijd laat de ondertitels in zich op te nemen (d'Ydewalle et al., 1989). Of oudere kijkers ook meer moeite hebben met het begrijpen van ondertitelde programma's is nooit onderzocht, maar dit ligt wel voor de hand omdat zij kennelijk niet optimaal profiteren van de informatie verstrekt in de ondertitels.
| |
Blinden en slechtzienden.
Wanneer een programma is nagesynchroniseerd is het ook toegankelijk voor blinden en slechtzienden. Omdat de mate van slechtziendheid en de aard ervan sterk varieert is het moeilijk aan te geven hoeveel slechtzienden moeite hebben met het volgen van ondertitelde televisieprogramma's. Vast staat wel dat voor een deel van de bevolking de keuze van adaptatiemethode zo ‘nadelig’ is dat televisieprogramma's helemaal niet kunnen worden gevolgd.
| |
Doven en slechthorenden.
Tegenover het voordeel van nagesynchroniseerde programm's voor blinden en slechtzienden staat het voordeel van ondertitelde programma's dat ze beter toegankelijk zijn voor doven en slechthorenden. In sommige nasynchronisatielanden kunnen doven en slechthorenden een deel van de uitgezonden programma's toch volgen via ondertitels, omdat die beschikbaar worden gesteld via teletekst (Van Son, 2000). Ook hier geldt dat het moeilijk is te schatten hoeveel mensen door slechthorendheid moeite hebben met het volgen van nagesynchroniseerde televisieprogramma's.
| |
Buitenlanders.
Voor buitenlanders zijn ondertitelde programma's beter toegankelijk dan nagesynchroniseerde programma's. De meeste buitenlandse producties zijn afkomstig van Engelstalige landen, en veel buitenlanders hebben Engels als eerste of tweede taal. Buitenlanders die in ‘nasynchronisatielanden’ verblijven kijken daarom vaak naar programma's van ‘ondertitellanden’. Het komt ook voor dat bij het uitzenden van nagesynchroniseerde televisieprogramma's naast het ingedubde geluid tevens het originele geluid beschikbaar wordt gesteld via een van beide stereo-geluidkanalen. Dit gebeurt bijvoorbeeld veel in Duitsland bij het uitzenden van speelfilms. Bezitters van een stereo-televisie hebben dan de mogelijkheid tussen een van beide talen te kiezen (‘taalkeuze’). Een bijkomend nadeel van ondertitelde programma's is dat deze vaak niet compleet, inclusief het oorspronkelijke geluid, mogen worden uitgezonden via de satelliet. Wanneer bijvoorbeeld de Nederlandse televisie een buitenlands programma aankoopt heeft men het recht het ondertitelde programma voor het Nederlands taalgebied uit te zenden. Omdat satellietuitzendingen over een veel groter gebied te ontvangen zijn, zouden ondertitelde programma's, waarbij de oorspronkelijke taal te horen is, door heel veel mensen die deze taal beheersen gewoon kunnen worden gevolgd. Om dat te voorkomen wordt het geluid van ondertitelde programma's die per satelliet uitgezonden worden vaak gecodeerd.
| |
| |
| |
Samenvatting.
Beginnende lezers (kinderen tot een jaar of negen) en veel oudere lezers hebben problemen met het lezen van ondertitels. Voor doven en slechthorenden zijn ondertitelde programma's beter toegankelijk dan nagesynchroniseerde. Daar staat tegenover dat blinden en slechtzienden meer hebben aan nagesynchroniseerde programma's. Voor buitenlanders zijn ondertitelde televisieprogramma's veelal beter te volgen dan nagesynchroniseerde programma's.
| |
4. Esthetica
In het algemeen worden in het eigen land geproduceerde televisieprogramma's beter bekeken dan vergelijkbare programma's die in het buitenland zijn aangekocht. Mogelijk heeft dit te maken met de precieze inhoud van de programma's: binnenlandse programma's sluiten beter aan bij de lokale situatie en cultuur dan elders geproduceerde programma's. Het kan echter niet worden uitgesloten dat ondertitelde of nagesynchroniseerde minder aantrekkelijk worden door de adaptatie-op-zich. In deze paragraaf worden zeven esthetische bezwaren van beide adaptatiemethoden besproken. De eerste twee hebben betrekking op het al dan niet behouden blijven van het originele geluid, de volgende twee op het feit dat bij ondertiteling een deel van het beeld wordt afgedekt en de laatste drie op het feit dat bij beide adaptatiemethoden de vertaling moet worden aangepast aan de beeldinformatie.
| |
Authenticiteit.
Een argument vóór ondertitelen is dat een ondertiteld programma ‘echter’ is en meer lijkt op het origineel dan een nagesynchroniseerd programma: acteurs, presentatoren e.d. behouden hun eigen stem (Luyken et al., 1991). Nasynchronisatie wordt bekritiseerd omdat veelgevraagde stemacteurs in een groot aantal uiteenlopende programma's optreden en kijkers derhalve vaak dezelfde stemmen (behorend bij verschillende personen) te horen krijgen (Groenewold, 1986). In dramaprogramma's gaat door nasynchronisatie een wezenlijk onderdeel van de originele acteerprestaties verloren. Ook bij non-fictie, zoals nieuwsprogramma's, lijkt het van belang dat de echte stemmen te horen zijn van de mensen die in het nieuws zijn. Wanneer een oorspronkelijke stem wordt vervangen gaat een gedeelte van de paralinguïstische informatie (de niet-verbale component) verloren. De toon waarop een geïnterviewde een vraag beantwoordt of een aarzeling op een bepaald moment kan belangrijk zijn voor de interpretatie.
| |
Vertrouwdheid (door horen eigen taal).
Nagesynchroniseerde programma's kunnen door het gebruik van de eigen taal vertrouwder overkomen dan ondertitelde (Mailhac, 2000). Wellicht identificeren kijkers zich gemakkelijker met acteurs die dezelfde taal ‘spreken’ en krijgen zij door het gebruik van hun eigen taal eerder het gevoel dat de getoonde gebeurtenissen ‘gewoon’ zijn en ook in hun eigen omgeving plaats zouden kunnen vinden. In landen waarin televisiezenders in een minderheidstaal uitzenden biedt nasynchronisatie de mogelijkheid kijkers uitgebreid te laten luisteren naar de ‘mooie en rijke’ klanken van de eigen taal (zie ook Danan, 1989).
| |
Beeldverstoring.
Een esthetisch bezwaar tegen ondertitels is dat ze het beeld ‘bezoedelen’. Sommige filmmakers is dat een gruwel, zoals Bernardo Bertolucci van Nove Cento en de Franse filmregisseur Eric Rohmer. Het zijn vooral filmregisseurs die bezwaar maken tegen | |
| |
ondertiteling, omdat zij waarschijnlijk meer dan televisiemakers zullen streven naar esthetisch aantrekkelijke beelden. Ook technisch gezien is het projecteren van ondertitels op films ingrijpender dan het ondertitelen van televisieprogramma's. Bij films worden ondertitels op een kopie van de originele moederband ‘ingebrand’ met behulp van chemische, optische of laser-technieken (Ivarsson & Carroll, 1998), terwijl bij televisieprogramma's de originele band intact blijft: met behulp van elektronische technieken wordt de ondertiteling tijdens de uitzending aan het beeld toegevoegd.
Peeters & Van Merwijk (1994) deden een experiment naar de plaatsing van ondertitels bij breedbeeldprogramma's die op een klassiek televisietoestel bekeken worden. De vraag was of het uitmaakt of de ondertitels in beeld staan of onder het beeld worden vertoond (in de zwarte balk onder het beeld). Aanleiding voor het onderzoek was de vraag of de invoering van PAL Plus - een uitzendnorm die breedbeeldtelevisie mogelijk maakt - nadelig is voor bezitters van een klassiek 4:3-toestel (PAL-Plus-uitzendingen, die het hele beeld van breedbeeldtoestellen vullen, krijgen op een klassiek toestel aan de boven- en onderkant een zwarte balk, en om technische redenen staat de ondertitel in het beeld en niet in de onderste zwarte balk). De 60 deelnemers aan het onderzoek keken op een 4:3-toestel naar fragmenten van drie televisiefilms: één film had een 16:9-formaat met ondertitels in het actieve beeld, één film had een 16:9-formaat met ondertitels in de zwarte balk onder de beelden en één film was beeldvullend gemaakt door links en/of rechts een gedeelte van het beeld weg te laten (panscanning). De aanbiedingswijze werd systematisch gevarieerd. De deelnemers aan het onderzoek werden niet geattendeerd op het beeldformaat of de ondertiteling: zij verkeerden in de veronderstelling dat ze meededen aan een onderzoek over de beoordeling van verschillende films. Elke film werd op ongeveer dertig punten beoordeeld. Sommige punten hadden te maken met de aantrekkelijkheid van het beeld (‘In hoeverre is de film ‘mooi om naar te kijken’? Hoe beoordeelt u het camerawerk?’), sommige gingen over andere aspecten (‘Wat vond u van de muziek?’) en weer andere waren algemeen van aard (‘In hoeverre heeft u met plezier gekeken?’). Er kwam geen enkel significant effect van de aanbiedingswijze naar voren: een film waar de ondertitels buiten beeld staan wordt niet mooier gevonden dan een film met ondertitels op de gebruikelijke plaats in beeld. Na afloop van het experiment bleek zelfs dat geen van de deelnemers had gemerkt dat de ondertitels op drie verschillende plaatsen op het scherm waren verschenen.
| |
Eenheid van beeld en geluid.
Een ander esthetisch argument tegen ondertitelen is dat de artistieke eenheid van beeld en geluid verloren gaat als de tekst via ondertitels bij de kijker komt. Ook als de leestaak niet tot een slechter begrip van de boodschap leidt zou de artistieke waarde van het audiovisuele product aangetast kunnen worden. Volgens Teunissen (NRC 24-4-1981, geciteerd door Bruls & Kerkman, 1988) leidt ondertiteling tot ‘gespleten aandacht’ bij de kijker, wat ‘ontkrachting’ van het audiovisuele medium tot gevolg heeft. Bij nasynchronisatie blijft de vertaling binnen de grenzen van het medium, terwijl bij ondertiteling sprake is van een oneigenlijke toevoeging aan de beelden. Deze toevoeging tast de continuïteit van de film aan en maakt deze tot een soort beeldverhaal.
| |
Gewrongen vertalingen in verband met lipsynchroniciteit.
Nagesproken teksten moeten min of meer passen bij de mondbewegingen van de personen die sprekend in beeld worden opgevoerd: de vertaalde zin moet (1) beginnen wanneer de spreker zijn of haar mond open doet en eindigen wanneer deze uitgesproken is, en (2) passen bij de lipbewegingen van de | |
| |
spreker. De eerste eis betekent dat ook bij nasynchronisatie de zinnen soms ingedikt worden en dat ze in andere gevallen juist opgerekt moeten worden. De tweede eis betekent dat de woordkeus en het ritme van de zin aangepast moeten worden aan de lipbewegingen die nodig waren om de vreemde taal te produceren. Je zou kunnen zeggen dat er bij nasynchronisatie sprake is van ‘lippendwang’: om de tekst synchroon te krijgen worden soms concessies gedaan aan de kwaliteit van de vertaling. Overigens geldt de eerste vorm van synchroniciteit ook in zekere mate voor ondertitels, omdat identificatieproblemen kunnen ontstaan wanneer een ondertitel niet wordt vertoond op het moment dat de spreker lipbewegingen maakt en omdat voorkomen moet worden dat er een breuk ontstaat tussen de tekst van de ondertitels en de nonverbale communicatie (zoals mimiek en stemverheffing) of de gebeurtenissen die te zien zijn. Volgens Luyken et al. (1991) bestaan tussen Europese nasynchronisatielanden grote verschillen in het belang dat gehecht wordt aan lipsynchroniciteit. In Duitsland bijvoorbeeld wordt synchroniciteit zo belangrijk gevonden dat men volop gebruik maakt van overeenkomende leenwoorden. In het Duits zegt de acteur die John Wayne inspreekt in onvervalst Duits: ‘Hai baby, ist alles ok?’ in plaats van ‘Hallo Schatzchen, wie geht es dir?’ In sommige andere landen, zoals Italië, wordt met dit lippen- dwang-probleem vrijer omgesprongen, omdat men daar meer waarde hecht aan een getrouwe vertaling en goedlopende zinnen (Luyken et al., 1991).
| |
Gewrongen vertalingen in verband met indikking.
Overigens wordt men ook bij ondertiteling soms gedwongen te kiezen voor een minder fraaie vertaling (e.g., Gottlieb, 2000). Hier heeft dat vooral te maken met de noodzaak de tekst in te korten. Een Nederlands voorbeeld is het gebruik van de onvoltooid verleden tijd waar voltooid verleden tijd gebruikelijker is: ‘Ik deed dat’ in plaats van ‘Ik heb dat gedaan’.
| |
Onnatuurlijkheid door asynchroniciteit.
Nagesynchroniseerde programma's kunnen onnatuurlijk overkomen doordat de synchroniciteit tussen mondbewegingen en geluid te wensen overlaat. Dit is inderdaad een probleem, omdat een perfecte lipsynchronisatie nooit te bereiken is. Er is slechts één voorbeeld van een onderzoek waarin de invloed van de adaptatiewijze op de waardering van een televisieprogramma is onderzocht. Het ging om het eerder genoemde onderzoek van Peeters et al. (1988). De onderzoekers vertoonden aan kinderen uit groep 6-8 van de basisschool een ondertiteld of nagesynchroniseerd televisieprogramma. De ondertitelde versie bleek meer te worden gewaardeerd dan de nagesynchroniseerde versie. Hoewel de jongste kinderen (uit groep 6) de ondertitelde versie slechter begrepen dan de nagesynchroniseerde, hadden ook zij meer waardering voor het programma als het ondertiteld was. Vermoedelijk speelt onnatuurlijkheid door asynchroniciteit een grote rol, hoewel de verklaring ook gezocht zou kunnen worden in een van de eerder genoemde nadelen van nasynchronisatie.
Bij het ervaren van onnatuurlijkheid speelt gewenning echter een grote rol. Kijkers die gewend zijn aan het kijken naar ondertitelde programma's zullen zich veel eerder storen aan de onnatuurlijkheid van nagesynchroniseerde programma's. Het probleem weegt minder zwaar voor kijkers in nasynchronisatielanden. Voor die kijkers kunnen de ingesproken stemmen zelfs ‘natuurlijk’ in de oren klinken, omdat ze worden toegesproken in hun eigen taal. Kijkers die eraan gewend zijn John Wayne Duits te horen spreken, zouden het vreemd vinden als hij opeens een vreemde taal spreekt. Er zijn ook voorbeelden van acteurs die nasynchronisatie waarderen, omdat ze weinig tevreden zijn over hun eigen stemgeluid. Zo schijnt | |
| |
het dat Jerry Lewis buitengewoon trots was op zijn in het Italiaans nagesynchroniseerde stem, omdat hij die mooier en beter vond dan zijn eigen stem.
| |
Samenvatting.
Nagesynchroniseerde programma's hebben als voordeel dat er geen teksten over de beelden heen worden geprojecteerd en dus de eenheid van beeld en geluid niet wordt verstoord. Een ander voordeel is dat het horen van de eigen taal de kijker vertrouwd in de oren klinkt. Nadelen zijn dat de authentieke stemmen van de sprekers niet te horen zijn en dat een programma onnatuurlijk kan overkomen als de lipsynchroniciteit gebrekkig is. Bij ondertitelde programma's zijn de authentieke stemmen wel te horen, maar wordt het beeld ‘bezoedeld’.
| |
5. Leereffecten
Televisie kijken kan worden opgevat als een actief proces waarbij de kijker voortdurend bezig is met kijken en luisteren, en in het geval van ondertitelde programma's ook met lezen. Het effect kan zijn dat de kijker informatie opdoet die de programmamaker beoogt te verstrekken. Televisie kijken kan echter ook onbedoelde leereffecten hebben op kijkers: door bezig te zijn met kijken, luisteren en lezen kunnen kijkers - zonder dat ze het zelf in de gaten hebben en zonder dat ze er speciaal moeite voor doen - vaardigheden opdoen die grotendeels los staan van de inhoud van de programma's. Hierbij denken we vooral aan het opdoen van vaardigheid in de eigen taal en die in een vreemde taal. Er worden vier argumenten genoemd. De eerste twee hebben betrekking op de wijze waarop kijkers de teksten verwerken - lezen bij ondertiteling en luisteren bij nasynchroniseren - en de laatste twee op het al dan niet aanwezig zijn van het originele geluid.
| |
Bevordering leesontwikkeling.
Omdat het kijken naar ondertitelde programma's tevens inhoudt dat de ondertitels worden gelezen, doen kijkers leeservaring op. Als we uitgaan van de gegevens dat in Nederland gemiddeld ongeveer twee uur en drie kwartier per dag tv wordt gekeken en dat ongeveer 40% van de bekeken programma's ondertiteld is (uit het buitenland afkomstige programma's plus Nederlandse producties waarin buitenlandse talen worden gesproken) en de schatting dat bij ondertitelde programma's drie kwart van de tijd ondertitels in beeld staan, zijn Nederlandse kijkers vijf à zes uur per week bezig met lezen via de televisie. Kijkers in ondertitellanden lezen dus een flink aantal ‘boeken’ per jaar via de televisie. De taal in ondertitels is echter meestal anders dan die in boeken: ondertitels bevatten spreektaal in plaats van schrijftaal; bovendien is de spreektaal ingedikt en/of simpeler gemaakt. Toch geeft een onderzoek van Koolstra, Van der Voort en Van der Kamp (1997) aan dat het kijken naar ondertitelde televisieprogramma's op den duur leidt tot beter lezen. In een longitudinale opzet werd bij ruim 1000 basisschoolkinderen de invloed gemeten van het kijken naar ondertitelde programma's op de ontwikkeling van twee typen leesvaardigheid: begrijpend en technisch lezen. Onder begrijpend lezen wordt verstaan het opdoen van informatie uit teksten en bij technisch lezen gaat het om het vlot en foutloos kunnen decoderen van losse woorden. Op basis van de ‘lezen-van-het-scherm-hypothese’ werd verwacht dat het kijken naar ondertitelde programma's gunstig is voor de ontwikkeling van het technisch lezen, omdat kinderen via het lezen van ondertitels oefenen in het decoderen van woorden. Deze hypothese werd in het genoemde onderzoek bevestigd: kin- | |
| |
deren die veel naar ondertitelde programma's kijken, vertoonden een sterkere progressie in het technisch lezen dan kinderen die relatief weinig naar ondertitelde programma's kijken. Kennelijk biedt het lezen van ondertitels volop oefening in het decoderen van losse woorden. Omdat de ondertitels ook weer snel uit het beeld verdwijnen en vervangen worden door nieuwe ondertitels zijn kinderen doorlopend bezig met deze leesoefening. Het lezen van ondertitels bleek niet van invloed op de ontwikkeling van het begrijpend lezen. Begrijpend lezen lijkt weinig gebaat bij het lezen van ondertitels, aangezien het lezen van ondertitels, anders dan het lezen van teksten in boeken, geen oefening biedt in het begrijpen van uitgebreide, coherente teksten (Koolstra et al., 1997).
| |
Uitbreiding woordenschat in de eigen taal.
Bij niet-ondertitelde televisieprogramma's - en dus ook bij nagesynchroniseerde televisieprogramma's - zijn kijkers bezig met het gelijktijdig luisteren naar gesproken woorden en kijken naar ondersteunende beelden. Bij deze bezigheid komen zij in aanraking met tal van bekende en onbekende woorden, zinsconstructies en uitdrukkingen in de eigen taal. Het luisteren naar deze uitingen zou ook de taalvaardigheid kunnen bevorderen. Veel onderzoek naar het leren van taal via de televisie is niet gedaan, maar Rice en Woodsmall (1988) hebben in ieder geval aangetoond dat televisie kijken jonge kinderen kan helpen bij het uitbreiden van de woordenschat. Bij het luisteren naar gesproken teksten op de televisie is sprake van ‘fast mapping’: op basis van een enkele kennismaking kan het kort, aanvankelijk gedeeltelijk begrijpen van de betekenis van een nieuw woord leiden tot een herstructurering en vergroting van de woordenschat (Carey, 1978). In het onderzoek van Rice en Woodsmall (1988) bleken kinderen van 3 en 5 jaar de betekenis op te pikken van respectievelijk 2 en 5 nieuwe woorden na het kijken van een televisieprogramma van 15 minuten. Dit lijken misschien kleine aantallen, maar het aantal nieuw geleerde woorden loopt uiteraard enorm op als we ervan uit mogen gaan dat ieder kwartiertje televisie kijken even veel effect heeft. Het luisterend leren van de eigen taal via de televisie lijkt in feite op het luisterend leren van de eigen taal via de omgang met anderen in het dagelijks leven, zeker omdat we mogen aannemen dat de dialogen in televisieprogramma's voor kinderen sterk vergelijkbaar zijn met de manier waarop moeders met hun kinderen praten (Rice, 1984).
| |
Leren van een vreemde taal.
Omdat bij ondertitelde televisieprogramma's een vreemde taal te horen is en de vertaling kan worden gelezen in de ondertitels, bestaat de mogelijkheid dat kijkers iets van die vreemde taal oppikken. Meer dan een derde deel van de Nederlandse volwassen kijkers is ervan overtuigd dat het kijken naar ondertitelde programma's inderdaad bevorderlijk is voor de buitenlandse talenkennis (De Bock, 1977). Een kwart van de Nederlandse basisschoolkinderen gelooft zelfs dat ze meer Engels leren van radio en televisie dan op school (Vinjé, 1994).
De mogelijkheden van het leren van een vreemde taal via het kijken naar ondertitelde programma's worden niet alleen hoog getaxeerd, maar zijn ook aangetoond in onderzoek met zowel volwassenen als kinderen. In een serie experimenten uitgevoerd in Leuven (d'Ydewalle & Pavakanun, 1995; d'Ydewalle & Pavakanun, 1997; Pavakanun & d'Ydewalle, 1992) kregen volwassenen ondertitelde tekenfilms van ongeveer een kwartier te zien. Er werd gebruik gemaakt van gewone ondertitels (ondertitels in de eigen taal en geluid in de vreemde taal) en van ‘omgekeerde’ ondertitels, waarbij het geluid in de eigen taal en de ondertitels in de vreemde taal waren gezet. Direct na het kijken van een ondertiteld pro- | |
| |
gramma werd gemeten of proefpersonen de betekenis van gebruikte woorden in de vreemde taal hadden geleerd. Zowel bij gewone als bij omgekeerde ondertitels bleek een deel van de woorden in de vreemde taal te zijn geleerd. In de genoemde experimenten werd niet uitsluitend gebruik gemaakt van de in de praktijk meest voorkomende vreemde taal, Engels; ook ondertitels (en geluid) in weinig aan het Nederlands verwante talen als Hongaars en Chinees werden in de experimenten aangeboden (d'Ydewalle & Pavakanun, 1997). Er bleek zelfs van die niet-verwante talen te worden geleerd. Een vergelijking tussen meer en minder verwante talen leidde tot de opvallende conclusie dat er geen systematisch verband bestond tussen de mate van verwantschap met de eigen taal en de hoeveelheid geleerde woorden uit de vreemde taal.
In twee andere onderzoeken werd nagegaan of ook kinderen via het kijken naar ondertitelde programma's woorden van de vreemde taal oppikken. In een experiment van d'Y- dewalle enVan de Poel (1999) werd kinderen van groepen 6, 7 en 8 van de basisschool een 10 minuten durend fragment met ‘stilstaande beelden’ vertoond. Ook in dit experiment werd gebruik gemaakt van gewone en omgekeerde ondertitels en wel in het Frans en Deens. Vergeleken met een controlegroep van kinderen die hetzelfde fragment in een versie met Nederlands geluid en Nederlandse ondertitels kreeg aangeboden, pikten kinderen in de vreemde talen-condities meer woorden op uit de vreemde taal. Bij dit experiment werd gevonden dat meer werd geleerd van de verwante vreemde taal (Deens) dan van de minder verwante taal (Frans). In een experiment van Koolstra en Beentjes (1999) werd aan basisschoolkinderen uit groepen 6 en 8 een natuurdocumentaire van 15 minuten vertoond. In dit onderzoek werd het leren van woorden uit de vreemde taal vergeleken bij drie programma's: een ‘gewoon’ ondertiteld programma (geluid in Engels en ondertitels in het Nederlands), een ‘BBC-versie’ (zonder ondertitels, maar met geluid in het Engels) en een controle-programma (Nederlands gesproken, zonder ondertitels). Hoewel de kinderen uit beide leeftijdgroepen het meest van de vreemde taal leerden van het kijken naar het ondertitelde programma, bleken ze zelfs in staat Engelse woorden op te pikken bij het kijken naar de niet-ondertitelde versie.
In de genoemde experimenten werden dus woorden uit de vreemde taal geleerd na het kijken van slechts kortdurende, ondertitelde televisieprogramma's. De verklaring die de onderzoekers geven voor het gevonden leereffect luidt als volgt: kijkers luisteren onwillekeurig naar de woorden gesproken in de vreemde taal; van het grootste deel van de woorden is de vertaling te lezen in de ondertitel; en het leren van de betekenis van de woorden verloopt soepel omdat de beelden daarbij helpen.
Het lijkt aannemelijk dat het kijken naar ondertitelde televisieprogramma's ook gunstig is voor het leren van de uitspraak van woorden in de vreemde taal, doordat kijkers veel tijd bezig zijn met het (al of niet onwillekeurig) luisteren naar de gesproken vreemde taal. Omdat in de ondertitellanden verreweg het grootste deel van de buitenlandse programma's een Angelsaksische oorsprong heeft, zou de uitspraak van de Engelse taal hiervan het meest profiteren. De invloed van het luisteren naar Engels via de televisie op de uitspraak van de Engelse taal is voor zover bekend nooit onderzocht. Naast het luisteren naar Engelstalige vocale muziek op de radio en het spelen van computerspelletjes met hoorbare Engelstalige feedback, lijkt vooral het luisteren naar Engels op de televisie oorzaak van het verschijnsel dat men op schoolpleinen van basisscholen nogal eens perfect uitgesproken Engelse termen - soms zelfs in ‘slang’-versies - kan beluisteren.
| |
| |
| |
Barbarismen.
Het oppikken van een vreemde taal via het kijken naar ondertitelde programma's kan behalve als voordeel ook als nadeel worden opgevat, omdat daardoor de eigen taal - tot ongenoegen van taalpuristen - barbarismen en andere vreemde smetten op kan lopen (Bruls & Kerkman, 1989). Om dat gevaar tegen te gaan geven lokale nationalistische omroepen, zoals de Baskische zender in Spanje, veelal de voorkeur aan nasynchronisatie.
| |
Samenvatting.
Zowel nagesynchroniseerde als ondertitelde programma's kunnen helpen bij de taalontwikkeling. Bij het kijken naar nagesynchroniseerde programma's (en originele programma's in de eigen taal) is in ieder geval van kinderen bekend dat het luisteren naar gesproken woorden in een ondersteunende context van beeld en geluid ertoe leidt dat zij de betekenis van nieuwe woorden in de eigen taal kunnen leren. Ondertitelde televisieprogramma's bieden beginnende lezers de gelegenheid te oefenen in het decoderen van losse woorden vertoond in de ondertitels, hetgeen de ontwikkeling van het technisch lezen (in de eigen taal) bevordert. Ondertitelde programma's bieden zowel volwassen als jeugdige kijkers ook de gelegenheid de betekenis van woorden uit de vreemde taal te leren, omdat onwillekeurig wordt geluisterd naar (een deel van) de gesproken vreemde taal, terwijl tegelijkertijd de betekenis van die woorden direct uit de ondertitels en indirect uit de ondersteunende beeldinformatie kan worden opgepikt. Nadeel van ondertiteling is echter dat de eigen taal eerder besmet kan worden door de vreemde taal die te horen is.
| |
6. Conclusies en discussie
Voor- en nadelen op een rij.
In tabel 1 staan alle hiervoor genoemde voor- en nadelen van ondertitelen en nasynchroniseren op een rij. Hoewel een nadeel (-) of voordeel (+) steeds is gekoppeld aan één van beide adaptatiemethoden, kan een voordeel vermeld bij de ene methode in feite worden beschouwd als een nadeel van de andere methode en andersom. Zo impliceert het voordeel van nagesynchroniseerde programma's dat zij makkelijk zijn te volgen voor beginnende lezers een nadeel van ondertiteling: ondertitelde programma's zijn moeilijk te volgen voor beginnende lezers.
Drie eigenschappen van ondertitelen en nasynchroniseren vormen de basis van de genoemde voor- en nadelen (zie de laatste drie kolommen). De eigenschap modaliteit heeft betrekking op het feit dat kijkers bij ondertitelde programma's de teksten lezen, terwijl zij er bij nagesynchroniseerde programma's naar luisteren. Weglating heeft bij ondertitelen betrekking op het afdekken van een deel van het beeld, terwijl bij nasynchroniseren het originele geluid wordt verwijderd. De derde eigenschap, inpassing, heeft betrekking op de meest kenmerkende beperking van de wijze waarop de vertaling van de originele informatie moet worden aangepast om een ‘organisch geheel’ te vormen met de componenten van het oorspronkelijk werk die intact blijven (Luyken et al., 1991): indikking bij ondertiteling en ‘lippendwang’ bij nasynchronisatie.
Bij de opsomming van de voor- en nadelen is geen aandacht besteed aan het verschil in kosten die gemoeid zijn met beide adaptatietechnieken. Het verschil is echter aanzienlijk: ondertitelen is ongeveer 10 tot 15 keer zo goedkoop als nasynchroniseren (Luyken et al., 1991). Ook vergt ondertitelen meestal minder tijd dan nasynchroniseren. Dit ‘tijd en geld’ - voordeel van ondertiteling is uiteraard vooral van belang voor producenten. Maar hoe zit het met de voor- en nadelen voor de consumenten? Kan er op grond van het overzicht een winnende adaptatiemethode voor de kijker worden aangewezen?
| |
| |
Tabel 1. Overzicht van argumenten voor of tegen nasynchroniseren en ondertitelen.
|
|
argument voor of tegen |
gebaseerd op |
|
ondertitelen |
nasynchroniseren |
modaliteit |
weglating |
inpassing |
Informatie-overdracht |
|
|
|
|
|
Onvolledig vertaald door noodzakelijke indikking |
- |
|
|
|
• |
Geeft informatie bondig weer |
+ |
|
|
|
• |
Leidt tot onvolledige of opgerekte vertalingen |
|
- |
|
|
• |
Geeft redundantie en aanvullende informatie |
+ |
|
|
• |
|
Maakt manipulatie en censuur mogelijk |
|
- |
|
• |
|
Maakt soepele aanpassing mogelijk |
|
+ |
|
• |
|
Beperkt het zicht op het oorspronkelijke beeld |
- |
|
|
• |
|
Leidt af van het beeld |
- |
|
• |
|
|
Naast andere taken te volgen |
|
+ |
• |
|
|
Te volgen bij omgevingslawaai |
+ |
|
• |
|
|
Vergt veel mentale inspanning |
- |
|
• |
|
|
Efficiënt te volgen door middel van lezen |
+ |
|
• |
|
|
Speciale groepen |
|
|
|
|
|
Gemakkelijk te volgen door beginnende lezers |
|
+ |
• |
|
|
Gemakkelijk te volgen door oudere kijkers |
|
+ |
• |
|
|
Toegankelijk voor slechtzienden/blinden |
|
+ |
• |
|
|
Toegankelijk voor slechthorenden/doven |
+ |
|
• |
|
|
Toegankelijk voor buitenlanders |
+ |
|
|
• |
|
Esthetica |
|
|
|
|
|
Verhoogt authenticiteit |
+ |
|
|
• |
|
Vertrouwd door horen eigen taal |
|
+ |
|
• |
|
Geeft beeldverstoring |
- |
|
|
• |
|
Verstoort eenheid van beeld en geluid |
- |
|
|
• |
|
Gebrekkig vertaald in verband met lipsynchroniciteit |
|
- |
|
|
• |
Gebrekkig vertaald in verband met indikking |
- |
|
|
|
• |
Onnatuurlijk door asynchroniciteit |
|
- |
|
|
• |
Leereffecten |
|
|
|
|
|
Bevordert leesontwikkeling |
+ |
|
• |
|
|
Vergroot woordenschat door luisteren naar eigen taal |
|
+ |
• |
|
|
Biedt mogelijkheid om vreemde talen te leren |
+ |
|
|
• |
|
Voorkomt besmetting eigen taal |
|
+ |
|
• |
|
In de tabel is te zien dat bij beide adaptatiemethoden ongeveer even veel voor- en nadelen zijn genoemd. Bij het kiezen van de beste adaptatiemethode is het de vraag welke voor- en nadelen het zwaarst wegen. Bij de bespreking is reeds aan de orde gekomen dat sommige van de genoemde voor- en nadelen niet of nauwelijks aantoonbaar zijn als we letten op het uitgevoerde onderzoek. Voor de resterende voor- en nadelen hangt het naar onze mening van drie vragen af naar welke kant de balans uitslaat: (1) Voor wie wordt ondertiteld of nagesynchroniseerd? (2) Hoe wordt ondertiteld of nagesynchroniseerd? (3) Wat wordt ondertiteld of nagesynchroniseerd?
| |
| |
| |
(1) Voor wie wordt ondertiteld of nagesynchroniseerd?
Bij de bespreking van de voor- en nadelen is reeds aan de orde geweest dat het voor speciale groepen van kijkers erg veel - zo niet alles - uitmaakt of televisieprogramma's worden ondertiteld of nagesynchroniseerd. Zo betekent het nadeel van nasynchronisatie voor doven en slechthorenden dat televisieprogramma's (zonder teletekst-ondertitels) niet of nauwelijks gevolgd kunnen worden (Van Son, 2000). Ondertitelde programma's zijn daarentegen volledig ontoegankelijk voor blinden en slechtzienden. Voor ‘doorsnee-kijkers’ is de mate waarin voor- en nadelen zwaar wegen sterk afhankelijk van gewenning. Uit opinieonderzoek blijkt dat kijkers een sterke voorkeur hebben voor de adaptatiemethode waaraan ze het meest gewend zijn (e.g., Kil-born, 1993; Luyken et al., 1991). In de EU vinden we bij de laatst bekende vergelijkingscijfers het grootste contrast in voorkeur tussen Nederland en Duitsland: in beide landen prefereert 80% of meer van de kijkers de methode die in eigen land gebruikelijk is (Luy- ken et al., 1991). Uit de meest recente Nederlandse cijfers van spinhof en Peeters (1999) blijkt overigens dat het percentage inmiddels naar 93 is gestegen. Als kijkers gewend zijn aan een bepaalde adaptatiemethode lijken ze zich nauwelijks te bekommeren om de nadelen daarvan. Ze lijken een hekel te hebben aan de rivaliserende methode. Nederlanders zullen zich bij het kijken naar nagesynchroniseerde programma's ergeren aan allerlei gebreken van de adaptatiemethode en Duitsers zullen bij het kijken naar ondertitelde programma's een vergelijkbare aversie vertonen. Met het effect van gewenning moet ook rekening worden gehouden bij het interpreteren van de resultaten van de studies waarin ondertitelde en nagesynchroniseerde televisieprogramma's expliciet met elkaar werden vergeleken. Deze besproken studies (Mangnus, Hoeken, & Van Driel, 1994; Peeters, Scherpenzeel, & Zantinge, 1988; Von Feilitzen, Filipson, & Schyller, 1979) werden uitsluitend uitgevoerd in ondertitellanden. Omdat het aannemelijk is dat programma's aangeboden via een bekende vertaalmethode ‘beter op kijkers overkomen’ dan programma's in een niet-vertrouwde verpakking, geven deze onderzoeken waarschijnlijk een positief vertekend beeld van ondertitelde televisieprogramma's ten opzichte van nagesynchroniseerde programma's.
| |
(2) Hoe wordt ondertiteld en nagesynchroniseerd?
In het voorafgaande is ondertiteling vergeleken met nasynchronisatie, alsof dat duidelijk omschreven methoden zijn. Hoewel beide methoden zich houden aan bepaalde conventies, bestaan er variaties in de manier waarop ondertiteld of nagesynchroniseerd wordt. De wijze waarop wordt ondertiteld of nagesynchroniseerd kan ook van invloed zijn op het belang van bepaalde voor- of nadelen.
Met betrekking tot ondertitelen bestaan twee duidelijke conventies: de hoeveelheid ondertitels in beeld beperkt zich bijna altijd tot twee regels en bij de vertoningsduur wordt meestal de 6-secondenregel gehanteerd. Het gebruikte lettertype en de achtergrond zijn echter niet overal gelijk. In Nederland en België bijvoorbeeld worden ondertitels bijna uitsluitend afgebeeld met schaduwletters waarachter het beeld nog (gedeeltelijk) zichtbaar is, terwijl in sommige andere landen letters zonder schaduw staan op een grijs of zwart vlak dat het onderste deel van het televisiebeeld voor een groot deel afdekt. Volgens Ivarsson en Carroll (1998) komt deze laatste aanpak de leesbaarheid ten goede, maar het nadeel is uiteraard dat het zicht op de bewegende beelden onderin het scherm wordt beperkt.
Bij de manier waarop wordt ondertiteld zijn soms zelfs de conventies niet heilig. Bij programma's voor jonge kinderen (die nog niet vlot lezen) worden ondertitels nogal eens langer vertoond dan ‘normaal’, dus bijvoorbeeld volgens de 8- in plaats van de 6-secondenregel. Als de vertoningsduur van de ondertitels langer is, weegt het nadeel van de moei- | |
| |
lijk te volgen ondertitels voor jonge beginnende lezers minder zwaar, omdat zij bij de aangepaste vertoning meer tijd krijgen om de ondertitels te lezen (Koolstra et al., 1999). Daar staat tegenover dat nog meer ‘indikking’ nodig is dan bij ondertiteling in het normale tempo.
Ook bij nasynchroniseren gelden vaste wetten en is geringe variatie mogelijk. Een vaste regel is bijvoorbeeld dat de ingesproken tekst synchroon loopt met de mondbewegingen van de spreker in beeld. Maar we weten al dat er tussen landen verschillen bestaan in de mate waarin men naar ‘perfectie’ in synchroniciteit streeft. Een maximale synchroniciteit heeft als voordeel dat de illusie van de ‘spreker in beeld’ groot is, maar als beperking dat informatie verloren kan gaan en de woordvolgorde onnatuurlijk is. Bij een ‘lossere’ synchronisatie is de spreekillusie geringer, maar gaat er minder informatie verloren gaat en klinken de zinnen natuurlijker.
| |
(3) Wat wordt ondertiteld of nagesynchroniseerd?
Het gewicht van de voor- en nadelen kan ook afhankelijk zijn van het type programma. Bij een educatief programma, waarin men zich ten doel stelt informatie zo duidelijk mogelijk op de kijker over te dragen, staan voor-en nadelen die te maken hebben met informatie-overdracht voorop. Eventuele esthetische bezwaren kunnen dan op de koop toe genomen worden. Bij culturele programma's speelt de esthetiek juist wel een grote rol. Ook formele kenmerken van programma's kunnen van belang zijn bij de vraag in hoeverre voor- en nadelen zwaar wegen. Zo geldt bijvoorbeeld dat films of programma's waarin veel close-ups voorkomen relatief veel last hebben van gebrekkige lipsynchroniciteit, omdat de (originele) mondbewegingen van nabij het duidelijkst zijn waar te nemen (Dries, 1995; Kilborn, 1993). In de praktijk vindt afstemming van adaptatiemethode op het programmatype al in veel gevallen plaats. Zo worden cultfilms waarbij de originele dialogen een onlosmakelijk deel van de film vormen veelal ondertiteld, zelfs in typische nasynchronisatie-landen zoals Duitsland. Poppenfilms (animaties) worden daarentegen bijna altijd ‘nagesynchroniseerd’, omdat de gebrekkige synchroniciteit ook in de originele taal aanwezig is en deze juist kenmerkend (en misschien ook aantrekkelijk) is voor dit programmatype.
| |
Combinaties en alternatieven.
Incidenteel komt het voor dat beide adaptatiemethoden binnen één programma worden toegepast. Een voorbeeld van een dergelijke combinatie was in Engeland te zien bij de uitzendingen van de tiendelige Duitse serie Heimat (1998) van Edgar Reitz. Elk deel van deze serie werd ingeleid met een samenvatting van het voorafgaande. De verteller Glasisch (gespeeld door Kurt Wagner), die zelf in de serie ook een rol speelt, deed dat aan de hand van foto's die op een tafel liggen. Off screen vertelt hij dan het verhaal. In de Engelse versie werd deze proloog in het Engels ingesproken door de acteur zelf, terwijl de serie verder ondertiteld was.
Het voorbeeld van het gedeeltelijk inspreken van teksten bij Heimat geeft aan dat er naast ondertitelen en nasynchroniseren nog andere methoden zijn om vertalingen beschikbaar te maken. In feite werd in de proloog van Heimat niet gebruik gemaakt van nasynchronisatie, maar van een van de in de inleiding genoemde slechts binnen een beperkt toepassingsgebied bruikbare adaptatiemethoden: commentaarvertaling. Deze methode zien we ook veel toegepast bij documentaires waarbij het commentaar buiten beeld wordt gegeven. Dit commentaar kan eenvoudig en snel in vertaalde vorm ingesproken worden, omdat men zich niet hoeft te bekommeren over een precieze synchronisatie. Een tweede genoemde | |
| |
methode, de voice-over, kost ook weinig tijd en moeite. Daarbij is een spreker wel in beeld, maar wordt het volume van het originele geluid kort nadat de spreker zijn of haar verhaal begonnen is teruggedraaid, waarna de vertaling over het originele geluid heen te horen is. Een derde alternatief voor ondertitelen en nasynchroniseren is het gebruik van tussentitels. Ook deze vorm wordt nogal eens toegepast in documentaires, maar daarnaast ook in educatieve programma's.
| |
Ontwikkelingen.
Omdat de twee meest gebruikte adaptatiemethoden distincte kwaliteiten hebben, zou het eigenlijk voor de hand liggen dat er per programma een bewuste keuze wordt gemaakt voor een van beide methoden waarbij rekening wordt gehouden met de doelgroep. Een op gewenning gebaseerde ‘keuze’, die resulteert in een ‘waterscheiding’ tussen de Europese landen, lijkt niet nodig. Waarom zou men in Nederland niet soms kiezen voor het nasynchroniseren en in Italië voor het ondertitelen van programma's? Misschien moeten de Europese landen een voorbeeld nemen aan Engeland, dat als enige land niet behoort tot een van de twee kampen. Hier worden beide adaptatiemethoden ongeveer even vaak toegepast. Hoewel er nog wel een publieke voorkeur bestaat voor nasynchroniseren ten opzichte van ondertitelen van 2: 1 (Kilborn, 1993), lijkt het erop dat er een ontwikkeling plaatsvindt naar een situatie waarin beide methoden volledig zijn geaccepteerd. Deze ontwikkeling kan worden afgelezen aan de uitkomsten van een experiment uitgevoerd in 1987 door Channel 4. Bij dat experiment werd de Franstalige dramaserie Chateauvallon tegelijkertijd in een ondertitelde en een nagesynchroniseerde versie uitgezonden. Hoewel de nagesynchroniseerde versie ongeveer twee keer zoveel kijkers trok als de ondertitelde, bleek dat vooral jongere (en hoog-opgeleide) kijkers eerder kozen voor de ondertitelde versie (Kilborn, 1993). Dit experiment geeft aan dat de voorkeur voor een adaptatiemethode niet onveranderlijk is. Hierbij moet worden opgemerkt dat uit dit experiment en zeker ook uit opinie-onderzoek (zie voor een overzicht Luyken et al., 1991) in feite blijkt dat jongeren (en zelfs jonge kinderen die nog bezig zijn met leren lezen) in zowel ondertitel- als nasynchronisatielanden een voorkeur hebben voor ondertiteling, hetgeen wijst in de richting van een grotere acceptatie van het gebruik van ondertiteling als adaptatiemethode in de toekomst. Nog een indicatie van de trend naar een voorkeur voor ondertiteling is te vinden bij het vertonen van bioscoopfilms. Hoewel in Frankrijk nog steeds vrijwel alle buitenlandse televisieprogramma's worden nagesynchroniseerd, wordt inmiddels ongeveer de helft van de buitenlandse bioscoopfilms ondertiteld (Ivarsson & Carroll, 1998).
Globalisering betekent voor televisie dat dezelfde populaire programma's in steeds meer landen te zien zijn. In de toekomst zal adaptatie dan ook waarschijnlijk steeds vaker worden toegepast. Een toename van coproducties zal er ook toe leiden dat series of programma's vaker worden aangepast aan de taal van de landen die bij de productie betrokken zijn. De toename van adaptatie loopt in de pas met de ontwikkeling in technische mogelijkheden van het gebruik van facultatieve adaptatiemethoden, al dan niet voor meer talen. Naast de beschikbaarheid van taalkeuze bij stereo- en satellietuitzendingen wordt de kijker ook bij films op DVD de mogelijkheid geboden uit meerdere talen te kiezen (Rose, 2000). Er worden tegenwoordig veel DVD's geproduceerd waarbij men kan kiezen uit ondertiteling en nasynchronisatie in de eigen taal. Uiteraard kost het direct-bij-productie beschikbaar maken van meerdere talen en adaptatiemethoden veel tijd en geld, maar als het product eenmaal gereed is kan het gemakkelijk internationaal worden verspreid. Ook met de komst | |
| |
van digitale televisie-uitzendingen ontstaan er volop mogelijkheden meerdere talen en/of adaptatiemethoden met het digitale signaal mee te sturen. Wanneer kijkers gewend raken aan beide adaptatiemethoden ligt het voor de hand dat hun voorkeur zich zal gaan ontwikkelen. Mede door zwaar wegende voordelen zoals de geringe kosten en de mogelijkheid van het leren van vreemde talen lijkt de trend te zijn ingezet in de richting van een voorkeur voor ondertiteling (Bruls & Kerkman, 1989; Ivarsson & Carroll, 1998). In ieder geval zullen kijkers in de Europese Unie - vooral die in nasynchronisatielanden - steeds meer geconfronteerd worden met de praktische voor- en nadelen van beide adaptatiemethoden.
| |
Bibliografie
Bock, H. de (1977). Ondertitelen of nasynchroniseren? Hilversum: KLO B77-090. |
Bruls, E., & Kerkman, E. (1988). Ondertiteling in beeld: Een communicatiewetenschappelijk en -historisch onderzoek naar ondertiteling in film en televisie. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam. |
Bruls, E., & Kerkman, E. (1989). Beeld, spraak en schrift: Ondertiteling van films en televisieprogramma's in Nederland. In K. Dibbets et al. (Eds.), Jaarboek mediageschiedenis 1 (pp. 165-182). Amsterdam: Stichting Mediageschiedenis. |
Carey, S. (1978). The child as word learner. In M. Halle, G. Miller, & J. Bresnan (Eds.), Linguistic theory and psychological reality (pp. 264-293). Cambridge, MA: MIT Press. |
Danan, M. (1989). Dubbing als een uitdrukking van nationalisme. Communicatie, 19, 33-43. |
Driel, H. van (1983). Ondertitelen versus nasynchroniseren: Een literatuuronderzoek. Tilburg: Papers in Language and literature, 31, Tilburg University. |
Dries, J. (1995). Dubbing and subtitling: Guidelines for production and distribution. Düsseldorf: European Institute for the Media. |
Feilitzen, C. von, Filipson, L, & Schyller, I. (1979). Open your eyes to children's viewing. Stockholm: Sveriges Radios Förlag. |
Gielen, M. (1988). Perceptie en ondertitels: De paravofeale en perifere informatieverwerking van ondertitels. Leuven: Universiteit van Leuven. |
Gielen, M., & d'Ydewalle (1989). Hoe worden ondertitelde televisieprogramma's bekeken? De Psycholoog, 425-431. |
Gottlieb, H. (2000, October). Dubbing in a subtitling country: From the frying pan into the fire? On orality and Anglicisms in screen translation. Paper presented at the 3rd International Conference and Exhibition on Converging Markets and Multimedia, Berlin. |
Groenewold, S. (1986). Ondertiteling. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam, Instituut voor Algemene Taalwetenschap. |
Hayes, D., & Birnbaum, D. (1980). Preschoolers' retention of televised events: Is a picture worth a thousand words? Developmental Psychology, 16, 410-416. |
Intomart (1996). Tijdsbesteding in Nederland: Extra analyses ten behoeve van NOS en STER. Hilversum: Intomart (rap72885). |
Ivarsson, J., & Carroll, M. (1998). Subtitling. Simrishamn, Zweden:TransEdit HB. |
Kilborn, R. (1993). ‘Speak my language’: Current attitudes to television subtitling and dubbing. Media, Culture and Society, 15, 641-660. |
Koolstra, C.M., & Beentjes, J.W.J. (1999). Children's vocabulary acquisition in a foreign language through watching subtitled TV programs at home. Educational Technology Research & Development, 47, 51-60. |
| |
| |
Koolstra, C.M., Voort, T.H.A. van der, & d'Ydewalle, G. (1999). Lengthening the presentation time of subtitles on television: Effects on children's reading time and recognition. Communications, 24, 407-422. |
Koolstra, C.M., Voort, T.H.A. van der, & Kamp, L.J. Th. van der (1997). Television's impact on children's reading comprehension and decoding skills: A three-year panel study. Reading Research Quarterly, 32, 128-152. |
Lil, J.E. van (1988). Beeld van een kind. Hilversum: KLO R88-421. |
Luyken, G., Herbst, T., Langham-Brown, J., Reid, H., & Spinhof, H. (1991). Overcoming language barriers in television: Dubbing and subtitling for the European audience. Manchester: European Institute for the Media. |
Mailhac, J-P. (2000, October). Subtitling and dubbing, for better or for worse? The English video versions of Gazon Maudit. Paper presented at the 3rd International Conference and Exhibition on Converging Markets and Multimedia, Berlin. |
Mangnus, J., Hoeken, H., & Driel, H. van (1994). De schaar van Wember en ondertiteling; Experimenteel onderzoek naar de informatie-overdracht van ondertitelde en Nederlands gesproken documentaires. Communicatie, 24, 1-11. |
Marleau, L. (1982). Les sous-titres... un mal nécessaire. Meta, 27, 271-285. |
Marsi, E. (1999). Taalmythen (2):‘De ene taal wordt sneller gesproken dan de andere’. Onze Taal, 68, 190-193. |
Minchinton, J. (1987). Fitting titles. Sight and Sound, 56, 279-282. |
Pavakanun, U., & d'Ydewalle, G. (1992). Watching foreign television programs and language learning. In F.L. Engel, D.G. Bouwhuis, T. Bösser & G. d'Ydewalle (Eds.), Cognitive modelling and interactive environments in language learning (pp. 193-198). Berlijn: Springer Verlag. |
Peeters, A.L., & Merwijk, C. van (1995). Letterbox en ondertiteling in het actieve beeld: Een experiment in verband met PAL Plus. Hilversum: KLO R95-049. |
Peeters, A.L., Scherpenzeel, A.C., & Zantinge, J.H. (1988). Ondertiteling of nasynchronisatie van kinderprogramma's. Hilversum: KLO R88-425. |
Pezdek, K., & Stevens, E. (1984). Children's memory for auditory and visual information on television. Developmental Psychology, 20, 212-218. |
Rice, M.L. (1984). The words of children's television. Journal of Broadcasting, 28, 445-461. |
Rice, M.L., & Woodsmall, L. (1988). Lessons from television: Children's word learning when viewing. Child Development, 59, 420-429. |
Rose, S. (2000, October). The subtitling craft in the DVD age. Paper presented at the 3rd International Conference and Exhibition on Converging Markets and Multimedia, Berlin. |
Sohl, G. (1989). Het verwerken van de vreemdtalige gesproken tekst in een ondertiteld TV-programma. Leuven: Katholieke Universiteit Leuven, Laboratorium voor Experimentele Psychologie. |
Son, N. van (2000, October). Television for all - Unless you are deaf? Paper presented at the 3rd International Conference and Exhibition on Converging Markets and Multimedia, Berlin. |
Spinhof, H., & Peeters, A.L. (1999). Opinies over nasynchroniseren en ondertitelen. Hilversum: KLO P99-160. |
d'Ydewalle, G., & Gielen, I. (1992). Attention allocation with overlapping sound, image, and text. In K. Rayner (Ed.), Eye movements and visual cognition: Scene perception and reading (pp. 415-427). New York: SpringerVerlag. |
d'Ydewalle, G., & Poel, M. van de (1999). Incidental foreign-language acquisition by children watching subtitled television programs. Journal of Psycholinguistic Research, 28, 227-244. |
d'Ydewalle, G., & Pavakanun, U. (1995). Acquisition of a second/foreign language by viewing a television program. In P. Winterhoff-Spurk (Ed.), Psychology of media in Europe: The state of the art, perspectives for the future (pp. 51-64). Opladen, Duitsland: Westdeutscher Verlag. |
| |
| |
d'Ydewalle, G., & Pavakanun, U. (1997). Could enjoying a movie lead to language acquisition? In P. Winterhoff-Spurk & T.H.A. van derVoort (Eds.), New horizons in media psychology (pp. 145-155). Opladen, Duitsland: Westdeutscher Verlag. |
d'Ydewalle, G., Praet, C., Verfaillie, K., & Rensbergen, J. van (1991). Watching subtitled television: Automatic reading behavior. Communication Research, 18, 650-666. |
d'Ydewalle, G., Rensbergen, J. van, & Pollet, J. (1987). Reading a message when the same message is available auditorily in another language: The case of subtitling. In J.K. O'Regan & A. Lévy-Schoen (Eds.), Eye movements: From physiology to cognition (pp. 313-321). Amsterdam: North-Holland. |
d'Ydewalle, G., Warlop, L., & Rensbergen, J. van (1989). Differences between young and older adults in the division of attention over different sources of TV information. Medienpsychologie: Zeitschrift für Individualund Massenkommunikation, 1, 42-57. |
Vinjé, M. (1994). Kinderen praten Engels: Balans van het Engels aan het einde van de basisschool. JSW, 79(4), 32-35. |
|
|