| |
| |
| |
[Nummer 2]
Vormen van miscommunicatie T. Ensink
Samenvatting
In dit artikel wordt, op basis van een globaal beschrijvingsmodel voor verbale communicatie, een overzicht gegeven van de verschillende problemen die zich in de verbale communicatie voor kunnen doen, en daaraan ten grondslag liggende oorzaken. Aan de hand van een reeks voorbeelden wordt getoond dat ieder aspect van het beschrijvingsmodel z'n eigen mogelijkheden tot verstoring kent. Het begrip ‘misverstand’ of ‘miscommunicatie’ moet dan ook navenanant breed geïnterpreteerd worden.
| |
1 Inleiding
In communicatie kan van alles misgaan. Dat is in eerste instantie een bekend subjectief ervaringsgegeven: iedereen maakt wel eens misverstanden mee, van meer of minder ernstige aard. De term ‘misverstand’ is ook een goed Nederlands woord, en het vereist geen bijzondere theoretische vorming om misverstanden te kunnen herkennen. Ook in de dagelijkse onderhandelingen over het wederzijdse gedrag kunnen mensen zich op de mogelijkheid van, en de herkenbaarheid van, misverstanden oriënteren: ‘Nee dat bedoelde ik anders’, ‘Nee je hebt me geloof ik niet goed verstaan, ik zei ...’, ‘Wat zei je nou precies?’, ‘Je wilt me ook niet begrijpen’, en dergelijke uitingen meer.
Maar dat er in communicatie van alles kan misgaan is evenzeer in theoretisch opzicht van belang, in verband met theorievorming over communicatie, meer specifiek verbale communicatie. Deze theoretische relevantie is het centrale punt van dit artikel: hoe kan er in communicatie iets mis gaan? En welke consequenties heeft het antwoord op deze vraag voor ons beeld van verbale communicatie?
In paragraaf 2 ga ik kort in op de aandacht in de literatuur voor vormen van miscommunicatie. In paragraaf 3 schets ik een schematisch model ter inventarisatie van de hoofdaspecten van (verbale) communicatie. Tenslotte zal ik, in paragraaf 4, laten zien dat er op ieder aspect van dit schema iets mis kan gaan. Paragraaf 5 tenslotte gaat in op de vraag naar de relevantie van wat ik in paragraaf 3 en 4 heb gepresenteerd.
| |
2 Literatuur
Er zijn de laatste jaren twee grotere omvangrijke bundels artikelen verschenen betreffende het thema misverstanden c.q. miscommunicatie: Reilly 1987, en Coupland, Giles & Wiemann 1991. Beide bundels bieden een tamelijk breed perspectief op het thema. Reilly's boek is het meest theoretisch; er ligt enig accent op cognitieve en computationele modellen. De bundel van Coupland e.a. beoogt vooral een breed sociaal spectrum te tonen waarin miscommunicatie kan optreden: dit spectrum beslaat verschillende variabelen en contexten c.q. situaties. Als variabelen vinden we: sexeverschil, leeftijdsverschil, cultuurverschil, en Tl-T2-verschil. En als relevante contexten worden de volgende situaties nader onderzocht: geneeskunde, therapie, rechtspraak, organisaties, (massa)media, en mens-machine-interface. Beide boeken bevatten uitvoerige bibliografische gegevens. Ik | |
| |
ga hier verder niet uitvoerig op deze bundels in, en beperk me tot auteurs die een antwoord op twee basale vragen hebben proberen te geven:
- | ten eerste de vraag naar wat miscommunicatie ‘is’: wat beschouwen we als relevante problemen in processen van communicatie? |
- | ten tweede de vraag, hoe deze problemen kunnen worden geklassificeerd, op grond van welk criterium. |
Een eerste manier van miscommunicatie in kaart brengen is gebaseerd op de analyseniveaus van de taalwetenschap. Zo vinden we bij Zaefferer (1977) een indeling in misverstanden op het fonologische niveau (je hoort iets anders qua klank dan er feitelijk is gezegd), het syntactische (je analyseert een structuur anders dan bedoeld), het semantische (je geeft een andere betekenis aan een woord of structuur dan bedoeld) en het pragmatische niveau (je interpreteert op basis van een andere contextuele kaderstelling dan bedoeld). Een tweede aspect van Zaefferers indeling betreft de oorzaak: een misverstand kan veroorzaakt zijn door hetzij een misperceptie hetzij een misinterpretatie. Een misperceptie houdt in dat een taaluiting in haar vorm niet correct is waargenomen: een misverstand op het fonologische niveau dus; een misinterpretatie houdt in dat een lezing van de vorm van de taaluiting anders is dan bedoeld: een misverstand op een van de andere niveaus dus. Mispercepties kunnen misinterpretaties tot gevolg hebben. Zaefferer gaat in zijn uitwerking uit van de klassieke taalhandelingstheorie: misverstanden kunnen betrekking hebben op propositionele inhoud, op illokutionaire strekking, of op beide. - Een soortgelijke indeling als bij Zaefferer (nl. gebaseerd op de traditionele taalkundige analyseniveaus) vinden we bij McTear (1987a Ch. 9) die misverstanden onderscheidt op lexicaal, syntactisch, semantisch en pragmatisch niveau.
Deze indelingen hebben het voordeel van de duidelijkheid en bekendheid: ze sluiten aan bij bekende en gevestigde theoretische niveaus. Toch zijn ze niet zonder bezwaar. Ze beperken zich tot taaluitingen op zichzelf, min of meer geïsoleerd van een groter tekstgeheel. En een tweede bezwaar is dat ze niet informatief zijn over enkele belangrijke vragen die te maken hebben met het interpretatieproces van teksten, en factoren die daarin relevant zijn (en die ook zeer wel bron van communicatieproblemen kunnen zijn).
Een belangrijke toevoeging die ook rekening houdt met proces-overwegingen, is de onderscheiding in input- en modelfouten (Ringle & Bruce 1982). Input-fouten hebben te maken met een andere interpretatie van de talige input dan door de bron bedoeld is; deze worden door Ringle en Bruce nader onderverdeeld in perceptuele ofwel akoestische fouten (= mispercepties op fonologisch niveau), lexicale fouten (= onjuiste semantische interpretatie van een woord of frase) en syntactische fouten (= onjuiste bouw van een constructie uit op zich juist gehoorde woorden). Deze typologie van de inputfouten is in grote lijnen identiek aan die van Zaefferer of McTear. De toevoeging is gelegen in de modelfouten: een modelfout heeft niet meer direct iets te maken met de interpretatie van uitingen zelf, maar wordt bepaald door discrepanties in de cognitieve veronderstellingen die de bron en de ontvanger van de verbale boodschap ten aanzien van die boodschap hanteren. Een modelfout treedt op als de ontvanger de taaluiting (die op zich juist is verstaan en van een semantische lezing voorzien) relateert aan een geheel andere set van cognitieve assumpties dan door de bron bedoeld is.
Behalve een uitbreiding van het beeld van communicatie, en wat daarin mis kan gaan, met cognitieve factoren zijn er ook uitbreidingen met sociale factoren. Een eerste indicatie voor die uitbreiding is te vinden in de onderscheiding tussen ‘broad’ en ‘narrow’ vormen van miscommunicatie (McTear 1987b). McTear duidt dit verschil als volgt aan:
| |
| |
‘Communication failure can be defined broadly or narrowly. In the broad sense, it can refer to any breakdown in communication between people. Spouses can complain that they cannot communicate with their partner, who shows no interest in their concerns and activities. In the work situation there can be a breakdown in communication between management and workforce. If this is severe enough, it can lead to industrial action. (...) a narrower view of communication will be taken in which the focus will be on the processes whereby information is negotiated between a speaker and a hearer. If the hearer fails to understand what the speaker is trying to communicate, for whatever reason, then communication failure will have taken place.’ (McTear 1987b, p. 36)
Een ‘narrow’ misverstand is derhalve gelokaliseerd, terwijl een ‘broad’ vorm van miscommunicatie te maken heeft met moeilijker te lokaliseren communicatieproblemen: belangenconflict, gevoelsmatige afstand, algemeen onbegrip voor elkaars positie, ‘niet op dezelfde golflengte afgestemd zijn’, of ‘niet op hetzelfde level liggen te blowen’ (zoals een uitdrukking luidde in de ‘Paranoia Radio Show’, eind jaren '60).
Een poging ook deze vagere en algemenere problemen in de communicatie in kaart te brengen is te vinden bij Coupland e.a.: (1991, p. 13). Zij geven de volgende indeling in problemen:
1 | discourse and meaning transfer are inherently flawed |
2 | minor misunderstandings or misreadings |
3 | presumed personal deficiencies |
4 | goal-referenced |
5 | group/cultural differences in linguistic/communication norms |
6 | ideological framings of talk. |
Om redenen van beknoptheid licht ik deze indeling niet nader toe; ik volsta met op te merken dat alleen de categorieën 1. en 2. vormen van in taalgebruik direct identificeerbare misverstanden bevatten. De overige categorieën hebben te maken met perceptie van de persoon en diens motieven, cultuurverschillen, en ideologieverschillen; de definities van deze categorieëen, en de afbakening ertussen, zijn naar mijn idee niet erg helder.
Een andere poging tot indeling van algemenere communicatieproblemen is te vinden in het werk van Gumperz (1982) en Gumperz & Tannen (1979). Bij deze auteurs worden de geïdentificeerde problemen vooral gerelateerd aan cultuurverschil. Een overzicht over deze benaderingswijze is gegeven in Ensink (1986, p. 53-58 en p. 169-172).
Tenslotte noem ik hier nog het zo'n vijftien jaar geleden nogal populaire werk van Watzlawick en anderen. In dit werk wordt een op zich interessante poging gedaan gelaagdheid in communicatieprocessen (waarin meta een sleutelterm is) als bron van mogelijke problemen te beschrijven. Deze problemen hebben een veelal paradoxaal karakter. In de optiek van Watzlawick (e.a.) ligt dat vooral aan de gelaagdheid van het communicatieve systeem. (Watzlawick e.a. 1967; Watzlawick e.a. 1974; Watzlawick 1976).
Het belang van deze benaderingen is evident: ze vragen aandacht voor reëel voorkomende problemen in de verbale communicatie. Het belangrijkste probleem bij deze benaderingen is echter dat onvoldoende duidelijk is van welk ‘geïntegreerd’ beeld van verbale communicatie ze uitgaan.
| |
| |
| |
3 Een schematisch model voor verbale communicatie
In deze paragraaf wil ik zo'n geïntegreerd beeld schetsen, in de vorm van een schematisch model voor verbale communicatie. Dat model gebruik ik vervolgens in paragraaf 4 om de mogelijke problemen in processen van verbale communicatie in kaart te brengen. (Een nadere uitwerking van dit model is te vinden in Ensink 1992.)
Verbale communicatie is naar haar aard een complex verschijnsel dat per se de volgende aspecten inhoudt.
- | De verbale communicatie zelf is waarneembaar in de vorm van verbaal gedrag: lokaal gezien een taaluiting, globaler gezien een tekst. Dit verbale gedrag is ook het enige aspect van het communicatieproces dat direct waarneembaar is. Binnen het waarneembare gedrag (de tekst) bestaat een bepaalde structuur: de taaluitingen die gezamenlijk de tekst vormen vertonen samenhang. |
- | Het verbale gedrag is herkenbaar afkomstig van een bepaalde bron of zender. Indien die herkenbare afkomst ontbreekt, is de vraag daarnaar onmiddellijk centraal voor de verdere interpretatie van het verbale gedrag op zichzelf. Voorts is het gedrag gericht op een bepaalde ontvanger of groep ontvangers. Indien die gerichtheid niet op voorhand duidelijk is, moet een potentiële interpretator zich ook de vraag stellen in hoeverre de tekst voor hem bestemd is. |
- | Verbaal gedrag wordt door middel van een medium overgedragen. Op grond van het medium zijn doorgaans de zender en de beoogde ontvanger(s) ook te identificeren. |
| Naast het waarneembare gedrag spelen (zowel voor de bron als voor de interpretator) ook niet-waarneembare elementen een rol; deze elementen fungeren in interactie met de waarneembare tekst. Bron en interpretator nemen van elkaar aan dat zij de relevantie van deze factoren in acht nemen. Het gaat hierbij om de volgende verschijnselen. |
- | De bron van het verbale gedrag wil bepaalde intenties en voorstellingen tot uitdrukking brengen. Voor de bron speelt dit intentioneel een rol, voor de ontvanger interpretatief. In discussies over communicatie vormen de bedoelde intenties ook een duidelijk referentiepunt (zo is het een gangbaar excuus voor wanneer men iets heeft miszegd, zich erop te beroepen ‘dat men het niet zo heeft bedoeld’). |
- | De bron van de tekst formuleert de tekst, en de ontvanger van de tekst interpreteert de tekst, tegen de achtergrond van een groot aantal veronderstellingen en een hoeveelheid kennis omtrent de situatie waarin deze tekst fungeert; ik vat deze samen in de term context. De context is zowel globaal als lokaal relevant. De globale relevantie heeft te maken met het plaatsen van de tekst in totaliteit binnen een bepaalde situatie; de lokale relevantie heeft te maken met specifieke uitdrukkingen uit de tekst voorzover deze direct naar de omgeving van de tekst verwijzen (deictische uitdrukkingen bv.). |
- | Daarnaast fungeert de tekst tegen de achtergrond van veronderstellingen omtrent welke algemene kennis relevant is voor het begrijpen van de boodschap. |
- | Vanzelfsprekend maar fundamenteel is de algemene veronderstelling dat de code waarin de boodschap is vormgegeven, wederzijds bekend is, en op gelijke wijze wordt geïnterpreteerd. |
De interpretatie van een vorm van verbale communicatie, een tekst, komt tot stand onder verdiscontering van al deze factoren. Een interpretatie houdt dan ook altijd meer in dan het verbale gedrag zelf, qua code, inhoudt: de semantische inhoud van een tekst wordt in een interpretatie altijd ‘verrijkt’ met verschillende inferenties, op basis van de interactie tussen de boodschap, de context, en geactiveerde kennis.
| |
| |
We kunnen het bovenstaande als volgt schematisch weergeven:
Figuur 1: Schematisch overzicht van de hoofdaspecten van verbale communicatie
De volgende elementen en deelprocessen zijn hiermee aangegeven:
1 | ‘Intentie’: mentale representatie van z omtrent wat hij met de tekst beoogt |
2 | Intern representatieproces bij z van 1 |
3 | Zender: de identificeerbare bron van de boodschap |
4 | Productieproces van het verbale gedrag. Deze encodering vindt plaats onder verdis-contering van wat z omtrent o en omtrent de context veronderstelt. De productie veronderstelt ook een medium, de ‘drager’ van de boodschap |
5 | Boodschap: de taaluiting, de tekst, het gedrag, met de eigen vorm en structuur, vormgegeven in enig medium |
6 | Perceptie van de tekst door O; in eerste instantie is dit een decodering binnen het code-systeem waarbinnen B is gevormd |
7 | Ontvanger (hoorder, toegesprokene, interpretator, gesprekspartner) |
8 | Kennis bij de Ontvanger (opgeslagen in diens geheugen) geactiveerd door de perceptie van de tekst |
9 | Context (situatie; in concreto: gedeelde aannames m.b.t. de situatie bij Z en O) |
10 | ‘Verrijkingsproces’ met verdiscontering van de gedecodeerde Boodschap, de actieve Kennis, en de Context: inferenties |
11 | Interpretatie: een mentale representatie van de Ontvanger |
Het schema is overigens gericht op de vraag hoe verbale communicatie tot interpretatie leidt; interactionele aspecten zijn niet verdisconteerd (zo ontbreken vormen van feedback).
| |
4 Vormen van miscommunicatie
Hieronder wil ik een eenvoudig maar belangrijk punt demonstreren: op ieder aspect van dit schematische model - dan wel in iedere relatie tussen aspecten van dit model - kan er in de verbale communicatie iets mis gaan. Ik wil dit demonstreren door een reeks van communicatieproblemen te relateren aan de verschillende aspecten van dit schematische model. Per aspect zal ik een zo duidelijk mogelijk voorbeeld geven van een geval van verbale communicatie dat juist op dat aspect misloopt.
| |
1 ‘Intentie’: mentale representatie van Z omtrent wat hij met de tekst beoogt
Iedere discrepantie - op welke wijze dan ook veroorzaakt - tussen factor 1 en factor 11 van het hier gehanteerde schematische overzicht, constitueert c.q. definieert als zodanig een vorm van miscommunicatie.
| |
| |
| |
2 Interne representatie bij de Zender van de eigen intentie
Z kan zich onvoldoende duidelijk realiseren wat hij eigenlijk met zijn tekst beoogt, of het mentale beeld van wat hij poogt uit te drukken is te vaag. Problemen die hiervoor typisch zijn, kunnen worden gekarakteriseerd als teksten die vaag, onhelder, pointeloos, warrig, e.d. zijn. Als zodanig is dit probleem ook een belangrijk didactisch probleem in bijvoorbeeld schrijfonderwijs: sommige schrijfproblemen zijn niet een probleem van de tekst (de opbouw of formulering daarvan) maar een probleem in de conceptualisering bij de schrijver.
(1) |
In het jaar 1987 heeft het Transferpunt meer dan ooit tevoren in haar zevenjarig bestaan te maken gehad met veranderingen en het leveren van een bijdrage aan de besluitvormings-processen, die een nieuw nationaal en regionaal technologiebeleid voor de jaren '90 vorm en inhoud moeten gaan geven. Op grond van practische ervaringen opgedaan door het Transferpunt in de regio, en door collega intermediairs is met tact en overredingskracht getracht een zo reëel mogelijk beeld te schetsen naast de veelal theoretische benaderingen. |
Dit is de inleiding van een jaarverslag van een universitair ‘Transferpunt’. Waarom staat er ‘de besluitvormingsprocessen’?; ‘een beeld schetsen’ waarvan?; ‘de veelal theoretische benaderingen’ waarvan? Deze vragen beantwoordt de tekst niet, mogelijk op grond van een gebrek aan duidelijkheid van de tekstschrijver omtrent wat hij wil uitdrukken.
| |
3 Zender: de identificeerbare bron van de boodschap
De zender kan verzuimd hebben zich goed te identificeren; of op grond van andere factoren ontstaat bij de ontvanger een ander idee van wie de zender eigenlijk is. Dit heeft onmiddellijke gevolgen voor de interpretatie van de verbale boodschap zelf.
(2) |
In Karel ende Elegast wordt Karel de Grote tot drie keer toe door een door God gezonden Engel wakker gemaakt en geboden uit stelen te gaan. Twee keer denkt Karel dat dit slechts een droom is, de derde keer echter herkent hij de boodschap als wat ze ‘echt’ is: een via een engel verkregen vingerwijzing Gods. Door de bron bij de derde keer anders te identificeren verkrijgt dezelfde boodschap een geheel andere status. |
Merk in dit verband op dat een ontvanger welbewust in de waan brengen dat hij te doen heeft met een andere zender dan in feite het geval is, een vorm van (soms frauduleuze) misleiding inhoudt. Een geheel ander aspect van miscommunicatie op basis van mis-identificatie van de bron zien we in kluchten en comedies: persoonsverwisselingen worden daarin geëxploiteerd als een standaardbron voor grappen. De toeschouwer ziet hoe een bepaald personage ten prooi valt aan een misverstand doordat het personage een van z'n medepersonages voor een ander houdt.
| |
4 Productieproces als encodering, op basis van veronderstellingen m.b.t. o en m.b.t. de context
De zender kan (ook als er een voldoende duidelijk beeld bestaat van wat hij wil uitdrukken) voor de uitdrukking van zijn mentale beeld onjuiste middelen kiezen. Hierbij zijn er drie mogelijke problemen:
1e: | de zender kiest een foute encodering voor zijn bedoeling; veelal zal de ontvanger deze fout als zodanig herkennen en interpretatief herstellen naar de eigenlijke bedoeling |
2e: | de zender gaat uit van een onjuiste taxatie van wat de ontvanger weet (er is een probleem betreffende het ‘recipient design’ van de boodschap) |
| |
| |
3e: | de zender gaat uit van de veronderstelling dat bepaalde contextuele vooronderstellingen gedeeld zijn terwijl deze dat in feite niet zijn. |
Bij ieder van deze drie mogelijkheden geef ik een voorbeeld.
(3) |
Golfoorlog kost 350 miljard dollar |
|
ABU DHABI (Reuter) - De oorlog tussen Iran en Irak, die acht jaar heeft geduurd, heeft de twee landen ongeveer 350 miljard dollar gekost, meer dan 700 miljard dollar. Dat is een derde van de totale Arabische olie-inkomsten van de laatste tien jaar. Beide landen zijn niet in staat om hun wederopbouw en de rente over hun schulden te betalen, aldus Mohammed Said al-Nabulsi, econoom bij het Arabische Monetaire Fonds, [bericht uit De Volkskrant van 17 febr. 1989] |
Het kost de competente lezer weinig moeite - ondanks dat het er niet zo staat - de tekst te lezen als: ‘... heeft de twee landen ongeveer 350 miljard dollar gekost, meer dan 700 miljard gulden.’ De bedoeling is duidelijk, maar fout geëncodeerd.
Een voorbeeld van de tweede mogelijkheid is te vinden in de volgende dialoog tussen een kind van 2;6 (K) en een kind van 3;4 (Y), een buurmeisje van K. K begint hier ineens tegen Y te spreken over ‘die fles’ zonder zich te realiseren dat Y met geen mogelijkheid kan weten om welke fles het gaat. K heeft een flesje ‘Tippex’ op het oog dat de vader (V) van K twee dagen tevoren vruchteloos thuis heeft lopen zoeken. K herkent wel dat Y haar fout verstaat, maar herstelt het misverstand niet. Moeder (M) geeft aan wat K bedoelde.
(4) |
K |
waar is die fles nou Yommi |
|
Y |
wát? |
|
K |
die fles is kapot (...) wij hebben hem niet hier papa moet die k- kopen Yommi |
|
Y |
mmm |
|
K |
papa moet moet eh |
|
Y |
de vis kopen? |
|
K |
néé de fles kopen [pauze] |
|
V |
welke fles bedoel jij Martina |
|
K |
Yommi eh begrijp niet |
|
V |
nee maar over welke fles praat jij dan? |
|
K |
Yommi zegt vis |
|
V |
ja |
|
K |
nee ik wil graag ( ) eh (...) hé wat doe jij Yommi hier met die [gemompel] |
|
M |
dit witte flesje ja bedoel je die wij eh een paar dagen geleden hebben gezocht ja |
|
K |
die heb ik |
|
M |
voor papa |
|
K |
eh voor papa hebben wij een paar weken geleden gezocht voor papa deze witte fles |
(5) |
Zoon (Z) is bij bejaarde Moeder (M) die slecht beweegt door de ziekte van Parkinson, z heeft voor M in de keuken een vuilniszak verwisseld, z komt nu in de woonkamer waar M aan tafel zit. |
|
M: Dat kun je vlug |
|
Z: Ja .... ik wel |
|
M: Ik niet [beamend wat z heeft gezegd; op dit moment schenkt z thee voor M in; z denkt dat M op de thee doelt en trekt meteen de theepot terug] ... ja wel thee! |
| |
| |
Dit voorbeeld van de derde mogelijkheid kan geanalyseerd worden als een misverstand ten gevolge van de ambiguïteit van de werking van deixis. Maar deixis berust -en dat punt wil ik hier centraal stellen- op een aanname van cognitieve gedeeldheid van contextuele assumpties. En het ontbreken van die gedeeldheid veroorzaakt het hier beschreven misverstand.
| |
5 Boodschap: de taaluiting, de tekst, het gedrag, met de eigen vorm en structuur, vormgegeven in een medium
In de structuur van de tekst kunnen problemen ontstaan, op verschillende wijze. Ten eerste kan de structuur zelf onduidelijk zijn, of onvoldoende toegankelijk gemaakt. Veel bekend taalbeheersingsonderzoek is op deze aspecten van teksten, in relatie tot hun toegankelijk-heid c.q. begrijpelijkheid, gericht. Een specifiek probleem met betrekking tot de opbouw heeft te maken met de verwijzing naar referenten door de tekst heen. Een voorbeeld hiervan is te vinden in een systematische grap die Multatuli zijn figuur Droogstoppel laat maken in de quasi door hem geschreven fragmenten van de Max Havelaar, bijvoorbeeld:
(6) |
‘Voor ik verder ga, moet ik u zeggen dat de jonge Stern gekomen is. Het is een aardig ventje. Hy schynt vlug en bekwaam, maar ik geloof dat hy schwärmt. Marie is dertien jaar. Zyn uitzet is heel netjes. Ik heb hem aan het kopyboek gezet, om zich te oefenen in den Hollandsen styl. Ik ben benieuwd of er spoedig orders van Ludwig Stern zullen komen. Marie zal een paar pantoffels voor hem borduren ... voor den jongen Stern, meen ik.’ |
Door de slotfrase van dit fragment beoogt de schrijver de lezer te behoeden voor een mogelijk misverstand; de mogelijkheid van dat misverstand zou de lezer echter ontgaan zijn als de schrijver niet die overbodige tegenmaatregel had genomen.
Ook in relatie tot het medium waarmee de tekst wordt aangeboden kunnen problemen ontstaan, als het medium ongeschikt is voor de inhoud of het doel van de tekst.
| |
6 Perceptie van de verbale boodschap door O, in eerste instantie in de vorm van decodering binnen het code-systeem waarbinnen B is gevormd
Onder dit punt is sprake van een aantal mogelijkheden tot misverstand; deze mogelijkhe-den kunnen beschouwd worden als de linguïstisch bepaalde vormen van miscommunicatie (vergelijk de indelingen van Zaefferer of McTear, besproken in paragraaf 2).
Ie: perceptieproblemen. Hieronder versta ik problemen die ontstaan ten gevolge van het feit dat de ontvanger de verbale boodschap reeds in de perceptie anders waarneemt dan de boodschap is vormgegeven (daargelaten ten gevolge waarvan die perceptie onjuist is: slecht waarnemen door o, niet duidelijk uitspreken door Z, of ‘ruis’ van buiten)
2e: een onjuiste analyse van de waargenomen boodschap in het linguïstische systeem, na een op zich juiste perceptie (hoewel aangetekend moet worden dat de perceptie ook door het linguïstisch systeem wordt beïnvloed). De mogelijke analysefouten kunnen semantisch (andere lexicale lezingen dan bedoeld) dan wel syntactisch (andere structuuranalyse dan bedoeld) van aard zijn.
3e: een specifiek probleem onder punt 6 heeft te maken met een code-fout als zodanig: de ontvanger denkt dat de zender gebruik heeft gemaakt van een andere code dan deze beoogde.
| |
| |
Ik geef twee voorbeelden ad Ie: perceptieproblemen
(7) |
Man en Vrouw kijken tv. M (die de afstandsbediening hanteert) roept wat teletekst-pagina's op. Het tv-programma zelf is bij de ster-reclame aangekomen. M roept een teletekstpagina op met als Ínhoud dat de Nederlandse gemeenten gevraagd is geen vergunningen meer af te geven voor pelsdierfokkerijen. Op hetzelfde moment is er een reklame van Struik bonenschotel. M gaat even op en neer naar het tv-beeld dat hij overigens niet bewust waarneemt, en er is een bruine-bonenschotel in beeld. |
|
V: Ik heb zin in boontjes |
|
M: Ben je gek, we kopen geen bontjas |
Dit voorbeeld laat trouwens ook zien dat een perceptieprobleem door andere factoren (zoals mentale geactiveerdheid, of preoccupatie) kan worden veroorzaakt.
(8) |
Het Parool van 16 nov. 1988 meldt dat in een strafzaak in Rotterdam een zekere Van R. is aangeklaagd wegens het ophitsen van zijn pitbull-terriër tegen een man met wie hij ruzie had. De hond verwondde de man ernstig en is later afgemaakt. Tijdens de rechtzitting verklaarde een getuige dat Van R. tegen de hond ‘Pak hem dan’ had geroepen. Van R. echter verklaarde daarentegen dat hij tegen zijn schoonvader (die bij de ruzie aanwezig was en er zich ook in mengde) had geroepen: ‘Kap nou pa!’. |
De lezing van Van R. impliceert dat er in deze situatie een misverstand heeft plaats gevonden: zowel de getuige als de hond moeten zijn woorden onjuist hebben ‘gedecodeerd’. Van R. werd overigens veroordeeld.
Enkele voorbeelden ad 2e: analyseproblemen.
(9) |
A: |
Ik moet oppassen ... |
|
B: |
Waarom? |
|
A: |
Op de kinderen |
Een eenvoudig voorbeeld van lexicale ambiguïteit waarbij het ambigue woord niet conform de bedoeling van de zender, A, wordt opgevat. Een semantisch misverstand derhalve.
(10) |
Vader en Kind praten over de autootjes van K |
|
K: En ik heb ook een mooie Renault |
|
V: [verbaasd] Een mooiere noo? |
|
K: Een mooie Renault |
|
V: Oh ja, een mooie Renault |
V hoort hier de klankvorm op zich goed: ‘een mooiere noo’ en ‘een mooie Renault’ worden identiek uitgesproken (vandaar dat ik dit geval niet als een perceptiefout rubriceer). Maar in de analyse wordt een structuur aan de klankvorm toegekend die wat absurd uitpakt (absurd omdat een niet bestaand woord na de onjuist geanalyseerde comparatiefvorm resteert). De analyse is een syntactische analyse die door een foute morfologische analyse spaak loopt.
| |
| |
Een voorbeeld ad 3e: een foute code-keuze:
(11) |
De columnist Grijs noemt in een column in Vrij Nederland van 3 november 1984 minister van Financiën Ruding de ‘Eichmann van deze tijd’, gelet op diens ‘jacht op bijstands-moeders’. Aanleiding tot deze uitspraak vormt een interview van Ruding waarin deze heeft gezegd de minimumuitkeringen niet onaantastbaar te vinden. Over deze column ontstaat commotie; Ruding overweegt een aanklacht wegens belediging. In De Waarheid van 29 november 1984 zal de uitspraak uit Grijs' column geciteerd worden als dat de columnist Grijs voor een rel heeft gezorgd doordat hij Ruding had aangeduid als ‘de ijsman van deze tijd’. Deze omvorming van ‘Eichmann’ naar ‘ijsman’ is alleen verklaarbaar als een foute code-keuze bij een tussenliggende ontvanger die Nederlands dacht te horen waar een Duitse naam bedoeld was (mogelijk in de hand gewerkt door het lidwoord voor een eigennaam). |
Systematische problemen van dit derde subtype kunnen ontstaan in situaties van taal-contact en tweetaligheid: hier wordt vaak van code gewisseld. Wat betreft de decodering binnen een bepaald codesysteem, kunnen ook communicatieproblemen ontstaan als gevolg van een discrepantie tussen de wederzijds gehanteerde codesystemen. Vooral in het werk van Gumperz en geassocieerde onderzoekers (overzicht in Ensink 1986) wordt aandacht aan door deze factor veroorzaakte communicatieproblemen besteed. Een voorbeeld van zulk soort problemen is het volgende.
(12) |
M en V, een echtpaar, bespreken of ze zich zullen abonneren op de Consumentengids. Ter introductie krijgt men bij abonnering een bundeling uit recente testrapporten van een aantal produkten. Er zijn twee van die bundels, waarvoor op de abonneringskaart twee hokjes, genummerd 1 en 2, staan aangegeven; de bundel van voorkeur moet men aankruisen. M heeft de bestelkaart voor zich liggen. |
|
M: Zullen we één nemen? |
|
V: Ik wil twee M: Maar waarom twee? |
|
V: Dat geeft meer informatie! |
|
M: Maar informatie waarover dan? |
|
V: Hoezo waarover, het geeft méér informatie |
Het misverstand tussen M en V in (15) wordt veroorzaakt door een afwijkende interpretatie van ‘één’ en ‘twee’. M vat deze aanduidingen op als nummers (in te vullen in de betreffende hokjes), terwijl V deze opvat als aantallen. Deze afwijkende lezing wordt mede in de hand gewerkt doordat V Nederlands als tweede taal spreekt. Het is een bekend feit dat het gebruik van ‘er’ voor tweede-taal sprekers van het Nederlands lastig is: normaal gesproken zouden voor de lezing die V op het oog heeft, de eerste twee uitingen van (15) hebben moeten luiden:
M: Zullen we er één nemen |
V: Ik wil er twee |
Mede op grond hiervan is voor M er geen dubbelzinnigheid die er voor V wel was. |
| |
7 Ontvanger (hoorder, toegesprokene, interpretator, gesprekspartner)
Indien er in de communicatie een andere ontvanger wordt verondersteld dan de ontvanger feitelijk is, (c.q. als er een andere ontvangersrol wordt verondersteld dan de ontvanger zelf | |
| |
speelt of wil spelen) ontstaat er een discrepantie in de interpretatie van de communicatie.
(13) |
Een vader belt in oktober, bij ziekte van zijn kind, de school op om zijn kind ziek te melden. Hij gebruikt hiertoe een geheugentoets van de telefoon waaronder het nummer van de school staat geprogrammeerd. Zijn kind is, na de afgelopen zomervakantie, van school A naar school B gewisseld. Het gesprek verloopt ongeveer als volgt: |
|
S: Met school A |
|
V: Hallo dit is Jansen, ik wil graag doorgeven dat Mieke Jansen ziek is |
|
S: Maar Mieke Jansen zit hier niet op school |
|
V: Jawel, in groep drie, bij juf Bloemen |
|
S: Wij hebben geen juf Bloemen. Mieke Jansen is hier na de vakantie van school gegaan |
|
V: [even verbijsterd] Maar ik heb haar juist aangemeld! |
|
S: Nee dit is school A, Mieke Jansen is toch naar school B gegaan |
|
V: O sorry ik dacht dat ik school B had gebeld |
|
S: Geeft niets hoor |
|
Waarna V zich realiseert dat kennelijk verzuimd is het voorkeuzenummer in het telefoon-toestel om te programmeren. |
| |
8 Kennis bij de Ontvanger (opgeslagen in diens geheugen)
De ontvanger kan kennis activeren die misleidend werkt t.o.v. de interpretatie van de boodschap. Er is in dit soort gevallen sprake van een cognitief bepaald misverstand: er is sprake van discrepantie tussen de gehanteerde ‘mentale modellen’ van resp. Z en O; in concreto houdt dit een foutieve taxatie van elkaars kennis in (vgl. de ‘model-failures’ van Ringle & Bruce 1982)
(14) |
Een Kind speelt graag tijdens autoritten met Vader en Moeder een spelletje, het ‘raadselspelletje’, waarbij de een iets in gedachten neemt dat de anderen door vragen te stellen moeten proberen te achterhalen. |
|
Tijdens een lange rit op weg naar een vakantiebestemming verveelt K zich. K stelt voor: |
|
K: Zullen we een spelletje spelen |
|
M: Goed |
|
V: Straks kunnen we misschien ook schaken of dammen spelen, die liggen achter in de auto [V heeft magnetische zakspelletjes op het oog die in de bagageruimte liggen opgeborgen; M zit op dit moment achter het stuur; M en V hebben al afgesproken dat ze op de volgende parkeerplaats de bestuurdersrol zullen wisselen] |
|
K: Oké, jij bent, mama... [K definieert nu echter vanuit het idee van een raadselspelletje, en wijst M aan als degene die iets in gedachten moet nemen] ... Welke kleur? [vanuit de veronderstelling dat M inmiddels iets in gedachten heeft genomen] |
|
M: Wit |
|
K: Waar is het? |
|
M: Achter in de auto |
|
K: Mijn sokken? |
|
M: Wat, ‘maak sokken’? |
|
V: Zij vraagt: zijn 't mijn sokken? |
|
M: Ooh, ik dacht dat we gingen schaken en ik een kleur moest kiezen |
| |
9 Context (situatie; in concreto: gedeelde aannames m.b.t. de situatie bij Zen O)
Men kan ‘context’ opvatten als een zowel sociaal als cognitief bepaald concept. Het | |
| |
concept is sociaal bepaald, omdat vanuit de sociale situatie factoren een rol spelen voor de interpretatie; en het is cognitief bepaald, omdat deze factoren die rol kunnen spelen omdat ze bij beide partijen in de communicatie wederzijds bekend worden verondersteld. De context speelt op zowel globaal als lokaal niveau een rol.
1e: een algemeen idee van ‘welke situatie dit is, en wat de positie van de thans geproduceerde/ te interpreteren tekst daarbinnen is’ kunnen we beschouwen als de context in globale zin;
2e: daarnaast speelt de context in meer lokale zin een rol, als het gaat om de interpretatie van de lokale aanhechting van de tekst aan de situatie (waar is daar of hier, wanneer was zoeven?)
Een voorbeeld ad Ie: Globale contextfouten.
(15) |
Op 27 december 1989 gaat X winkelen in een supermarkt. Door de luidsprekertjes in het plafond hoort hij een radioprogramma, een actualiteitenrubriek met reportages en commentaren. Van schap naar schap lopend hoort X dat het programma gaat over de kabinetscrisis. Een enigszins opgewonden reporter spreekt over problemen in het kabinet die tot de val ervan hebben geleid. X is hoogst verbaasd: hem was de laatste dagen in de krant niet opgevallen dat er problemen speelden, en bovendien, het kabinet Lubbers-Kok was nog maar twee maand geleden aangetreden. Pas na een minuut realiseert X zich dat het tegen het eind van het jaar loopt en dat de media bezig zijn met hun jaaroverzichten; het bericht had niet op de actualiteit betrekking maar kwam uit het archief: in het voorjaar van 1989 was het kabinet Lubbers-De Korte gevallen. |
In verband met dit punt kan overigens gesignaleerd worden dat regel 5 van de Reclame Code (‘Een reclame-uiting moet onder meer door opmaak, presentatie en inhoud duidelijk als zodanig herkenbaar zijn.’) vooral tot doel heeft misverstanden van dit type te voorkomen.
Enkele voorbeelden ad 2e: Lokale contextfouten.
Lokale contextfouten zijn specifiek problemen i.v.m. deixis: de ‘aanhechtingspunten’ tussen taaluitingen en de omgeving.
(16) |
's Morgens brengt Vader Kind naar school. V stopt de auto en laat K uitstappen. De straat is rustig, zonder verkeer (wat normaal niet zo is), en beiden steken meteen over. |
|
K: Erg rustig |
|
V: Wát is rustig? |
|
K: Nou, het is rustig, we kunnen oversteken |
Vergelijk voor een soortgelijk geval, maar in het kader van een andere rubricering besproken, voorbeeld (5).
Ook blijkt dat taaluitingen ambigu kunnen zijn tussen een deictische en een vaste- coördinaten lezing; vergelijk de ambiguïteit van ‘achter in’, afhankelijk van het perspectief van waaruit ‘achter’ wordt gezien, in het volgende geval:
(17) |
Twee collega's zullen de volgende dag met de trein reizen. A zal in Groningen instappen, B zal in Assen instappen, en zich bij A voegen. Ze spreken af dat ze samen zullen reizen. |
| |
| |
|
B: Dan moet je in Groningen achter in stappen, dan zit je precies op de plek waar ik in Assen op het perron zal staan. |
|
A: Goed |
|
Een derde collega die dit hoort zegt: |
|
C: Maar dat is onhandig want dan ga je juist in het drukste deel van de trein zitten |
|
B: Nee juist niet |
|
C die zich de stationssituaties van zowel Groningen als Assen realiseert zegt nu: |
|
C: Dan moet je het wel goed zeggen, waar is dan achterin? |
|
Het blijkt nu dat B bedoeld heeft: ‘zo ver mogelijk naar achter op het perron in Groningen’; maar dat is, gezien vanuit de rijrichting van de trein, juist vooraan in de trein; nu bleek dat A B's woorden juist in deze laatste, niet door B bedoelde, lezing had opgevat. |
Ambivalentie in de keuze tussen een deictische en een forische interpretatiemogelijkheid is te vinden in het volgende geval:
(18) |
Vader brengt Kind in de auto naar school. K begint ineens te praten: |
|
‘Weet je, in die film Oliver, dat vond ik zo grappig dat die ene hond tegen die buldog zei, toen zij naar de tv zaten te kijken: ‘Zullen we vrijen’ |
|
V: Dat ben ik vergeten, ik weet dat niet meer van die buldog [circa een halve minuut is het stil] |
|
K: Dat was een pinchertje |
|
V: Oh dat pinchertje heb ik niet gezien |
|
K: Néé, dat hondje in de film was een pinchertje |
|
V: Oh ik wist niet dat jij daar nog over praatte |
De uiting ‘Dat was een pinchertje’ wordt door V deictisch opgevat (‘ik zag daar op straat een pinchertje lopen’), maar uit de reactie van K blijkt dat deze de uiting niet ‘naar buiten’ maar ‘naar eerder in de tekst’ liet verwijzen.
| |
10 ‘Verrijkingsproces’ met verdiscontering van de gedecodeerde Boodschap, de actieve Kennis, en de Context: inferenties
In de verbale communicatie spelen niet gezegde maar wel bedoelde boodschapppen een systematische rol. De verbale communicatie is, qua vormgeving, ondergedetermineerd ten opzichte van de interpretatie ervan. In het interpretatieproces brengt de ontvanger interpretaties tot stand die uitgaan van wat er is gezegd, maar die ten opzichte van wat er is gezegd een informatieve toevoeging inhouden. Deze toevoegingen of verrijkingen van de ‘letterlijke’ boodschap kunnen worden aangeduid als implicaties of implicaturen (vgl. Levinson 1983 Ch. 3). Er kunnen problemen ontstaan van in principe twee typen: 1. de ontvanger verzuimt een implicatuur te interpreteren die door de zender bedoeld is tot stand te worden gebracht; 2. de ontvanger brengt een implicatuur tot stand die de zender juist niet had willen communiceren.
Problemen van het eerste type kunnen worden gezien in gevallen zoals hints of ‘offrecord’-taalgebmik, waarin iemand iets suggereert zonder dat die suggestie wordt ‘opgepikt’ (zulke gevallen zijn voor een deel misschien niet eens echt problematisch omdat veel suggesties ook ontkenbaar moeten zijn voor de bron), of in gevallen waarin een ironische opmerking serieus wordt genomen. Voorbeelden van het tweede type zijn de volgende:
| |
| |
(19) |
Ridder: 60 % van de getrouwde vrouwen blijft gewoon werken |
|
Jonkvrouw: Nee! |
|
Ridder: Wat nou, nee? |
|
Jonkvrouw: Ik dacht dat je me 'n aanzoek deed |
|
[Tovenaar van Fop, Volkskrant 18-12-89] |
(20) |
Chang verdringt Courier van eerste plaats ATP-lijst |
Deze kop (maart 1992) stond boven een kranteartikeltje dat het volgende bericht behelsde: Chang heeft in een tennistoernooi van Courier gewonnen. Door deze nederlaag verliest Courier zoveel punten voor de ATP-ranglijst dat vanaf nu Edberg als eerste op die lijst staat. Ik las eerst de kop met de voor de hand liggende maar dus juist niet bedoelde inferentie: (Chang verdringt Courier van de eerste plaats) zodat Chang nu zelf op de eerste plaats staat.
| |
11 Interpretatie: een mentale representatie van de Ontvanger
Iedere discrepantie -op welke wijze dan ook veroorzaakt- tussen factor 1 en factor 11 van het hier gehanteerde schematische overzicht, constitueert als zodanig een vorm van miscommunicatie.
| |
5 Slotopmerkingen
Ik wil dit overzicht van vormen van miscommunicatie afsluiten met een aantal korte opmerkingen.
1. In de inleiding gaf ik aan dat de vraag wat er in communicatie mis kan gaan, en hoe er iets mis kan gaan, ook theoretische consequenties heeft voor ons beeld van communicatie. Verbale communicatie blijkt in al haar aspecten kwetsbaar. Toch zou het niet juist zijn die kwetsbaarheid per se op te vatten als een groot gebrek van de communicatieve middelen die taalgebruikers ter beschikking staan, of als een blijk van hun ernstig tekort schietende communicatieve vaardigheid. Miscommunicatie kan steeds gebeuren, en iedereen over-komen. In dit opzicht lijkt het volgende enigszins programmatische citaat van Sperber & Wilson (1986, p. 44-45) mij zonder meer van toepassing:
‘(...) we abandon the possibility of using a failsafe algorithm as a model of human communication. But since it is obvious that the communication process takes place at a risk, why assume that it is governed by a failsafe procedure? Moreover, if there is one conclusion to be drawn from work on artificial intelligence, it is that most cognitive processes are so complex that they must be modelled in terms of heuristics rather than failsafe algorithms. We assume, then, that communication is governed by a less-than-perfect heuristic. On this approach, failures in communication are to be expected: what is mysterious and requires explanation is not failure but success.’
2. In dit artikel heb ik de nadruk gelegd op vormen van miscommunicatie, wat tot gevolg heeft gehad dat ik voor deze vormen vooral een manier heb gezocht om ze bevredigend in te delen. Door deze benadering is onderbelicht dat miscommunicatie ook altijd een proces in communicatie is. Wat dat betreft is de vraag van groot belang wat er gebeurt, of kan gebeuren, als er discrepanties tussen communicerende partijen ontstaan zoals in dit | |
| |
artikel beschreven. Op die vraag ben ik hier verder niet ingegaan. Deze vraag is uiteraard wel relevant, en heeft ook van verschillende kanten aandacht gekregen (bv. Sacks e.a. 1975; Ringle & Bruce 1982; Ensink 1985; McTear 1987a). Sacks e.a. hebben onderzoek gedaan naar interactiepatronen in verband met misverstanden: in hun sterk empirischinductieve werkwijze besteden zij vooral aandacht aan herstel van gedrag, omdat herstelpogingen in het gedrag zelf zichtbaar zijn (een misverstand is immers, als zodanig, een interpretatieve en daarmee niet direct waarneembare categorie). McTear sluit zich bij hun benadering aan. Ringle en Bruce proberen een paradigmatisch interactiepatroon te ontwikkelen ter afhandeling van misverstanden in de interactie. Voor details verwijs ik naar genoemde publikaties.
3. Er bestaat geen absolute norm voor communicatie, of de interpretatie daarvan: in zekere zin vormt de zender de norm voor de ontvanger (zoals dat ook min of meer systematisch het geval is in een leesvaardigheidstoets: een tekst, en de interpretatie daarvan, vormen de norm om de leesvaardigheid van individuele personen aan te toetsen); anderzijds vormt ook de ontvanger de norm voor de zender (zoals in een schrijfvaardigheidstoets). In dit verband wil ik ook wijzen op de in principe gedeelde verantwoordelijkheid voor communicatie: beide partijen (Z en O) zijn geïnvolveerd in het communicatieproces en zij dienen daartoe hun best te doen. Beide rollen zijn ook - bij in gebreke blijven - verwijtbaar: ‘je had je maar duidelijker moeten uitdrukken’, VS. ‘je had maar beter moeten luisteren’, zijn hier de prototypische verwijten.
4. In het overzicht hierboven heb ik me niet beperkt tot hetzij mondelinge hetzij schriftelijke vormen van verbale communicatie, maar de categorie ‘verbale communica-tie’ als een grotendeels homogene categorie behandeld. Dat is ‘verbale communicatie’ natuurlijk niet. Om me tot het verschil mondeling/schriftelijk te beperken: de soort van problemen die in beide vormen kunnen optreden verschilt aanzienlijk. Een lezer van een gecompliceerde tekst kan makkelijker problemen krijgen met de structuur van de te interpreteren tekst. Een lezer kan niet in onderhandeling treden over welke betekenis bedoeld is. Een spreker kan zichzelf herstellen, een schrijver kan dat (als hij verzuimd heeft dat voor het verzenden van de tekst te doen) niet meer. Een lezer loopt veel minder kans op het maken van perceptiefouten dan iemand die luistert naar gesproken taalgebruik.
5. Het schema dat ik als uitgangspunt voor het in kaart brengen van communicatieproblemen heb gehanteerd is vollediger dan ik in de literatuur heb aangetroffen. Anderzijds pretendeer ik geenszins volledigheid in een wat absolutere zin. Daarvoor ontbreken teveel elementen. Ik wil er twee noemen. Ten eerste kan het element ‘context’ worden uitgebreid tot ‘sociale relevante communicatiesituatie’, zodanig dat deze situatie ais een soort correlaat van communicatieproblemen kan fungeren. In de bundel van Coupland e.a. worden daar ook voorbeelden van gegeven. Ettelijke min of meer institutionele vormen van communicatie (bv. medische communicatie) is ook in dit opzicht nader onderzocht. Ten tweede ontbreekt het element van normering ten aanzien van communicatie. Miscommunicatie hoeft niet beperkt te worden tot alleen problemen in interpretatief opzicht (zoals ik in dit artikel feitelijk heb gedaan), maar er kunnen ook discrepanties ontstaan tussen partijen ten aanzien van de vraag welke vormen van communicatie toelaatbaar of passend zijn. Discussies over discriminatoir taalgebruik kunnen daarvan voorbeelden zijn. Ik signaleer de relevantie van ook dit punt, zonder er overigens nader op in te gaan.
| |
| |
| |
Literatuur
Coupland, N., Giles, H. & Wiemann, J. (eds.) (1991). ‘Miscommunication’ and problematic talk Newbury Park, London, New Delhi: Sage. |
Ensink, T. (1985). Misverstanden, in: Gramma 9, 217-237. |
Ensink, T. (1986). Over interpretatie. Een studie in cognitieve sociolinguïstiek. Dordrecht: Foris Publications. |
Ensink, T. (1992). De menselijke tekstverwerker. Functionele en cognitieve aspecten van tekst-interpretatie. Amsterdam: Thesis Publishers. |
Grice, H. (1975). Logic and conversation, in: Cole, Peter & Jerry L. Morgan (eds.) 1975 Syntax and semantics, Vol. 3. Speech acts. New York etc.: Academie Press, 41-58. |
Gumperz, J. (1982). Discourse strategies. Cambridge, etc.: Cambridge University Press. |
Gumperz, J. & Tannen, D. (1979). Individual and social differences in language use, in: C. Fillmore, D. Kempler & W.s.-Y. Wang (eds.) Individual differences in language ability and language behavior. New York etc.: Academic Press, 305-325. |
Levinson, S. (1983). Pragmatics. Cambridge etc.: Cambridge University Press. |
McTear, M. (1985). Children's conversation Oxford: Blackwell. |
McTear, M. (1987a). The articulate computer Oxford: Blackwell. |
McTear, M. (1987b). Communication failure: A development perspective, in: R. Reilly (ed.): Communication failure in dialogue and discourse Amsterdam etc.: North-Holland, 35-47. |
Reilly, R. (1987). Communication failure in dialogue and discourse Amsterdam etc.: North-Holland. |
Ringle, M. & Bruce, B. (1982). Conversation failure, in: Lehnert, Wendy G. & Martin H. Ringle (eds.) Strategies for natural language processing. Hillsdale, N.J., London: Lawrence Erlbaum Associates, 203-221. |
Schegloff, E., Jefferson, E. & Sacks, H. (1977). The preference for self-correction in the organization of repair in conversation, in Language 53, 361-382. |
Sperber, D. & Wilson, D. (1986). Relevance. Communication and Cognition. Oxford: Blackwell. |
Watzlawick, P. (1976). Is werkelijkwaar? Spraakverwarring, zinsbegoocheling en onvoorstelbare werkelijkheid. Deventer: Van Loghum Slaterus. |
Watzlawick, P., Beavin, J. & Jackson, D. (1967). Pragmatics of human communication; A study of interactional patterns, pathologies, and paradoxes. New York: Norton. |
Watzlawick, P., Weakland, J. & Fisch, R. (1974). Het kan anders; Over het onderkennen en oplossen van menselijke problemen. Deventer: Van Loghum Slaterus. |
Zaefferer, D. (1977). Understanding misunderstanding; A proposal for an explanation of reading choices, in: Journal of Pragmatics 1, 329-346. |
|
|