[Nummer 4]
Gedachten achter schrijfmethodes
F.H. van Eemeren en P. Slot
‘Schrijven is blijven zitten tot het er staat’, schreef Kees van Kooten eens. En zo is het natuurlijk ook. Maar is daar alles mee gezegd? Wat moet een schrijver nog meer doen, behalve blijven zitten?
De laatste jaren heeft een toenemend aantal Nederlandse taalbeheersers zich met het beantwoorden van deze vraag beziggehouden. Het resultaat is dat er inmiddels verschillende methodes voor het vergroten van de schrijfvaardigheid op de markt zijn gebracht. Rudolf Geels Hoe zet ik mijn gedachten op papier heeft concurrentie gekregen.
De nieuwe schrijfmethodes beogen veelal niet de schrijfvaardigheid in het algemeen te vergroten, maar de schrijfvaardigheid van een specifieke doelgroep in het schrijven van een specifiek type teksten. Ambtenaren moeten beter beleidsnota's leren schrijven, studenten scripties en recensenten kritieken.
Omdat het overtuigen van de lezer in al deze teksten een belangrijke plaats inneemt, wordt in de schrijfmethodes veel aandacht besteed aan de problemen die het betogend schrijven in de praktijk oplevert. Dit geldt voor de pragma-dialectische schrijfmethode die in verschillende (op de doelgroep en het teksttype afgestemde) versies door de Amsterdamse taalbeheersers wordt voorgesteld. Het geldt evenzeer voor de beredeneerde en gedifferentieerde schrijfadviezen die vanuit Utrecht en Twente worden gegeven.
In dit themanummer over het schrijven van betogen maken verschillende auteurs van schrijfmethodes duidelijk op wat voor gedachten en ideeën, theorieën, didactische inzichten of empirische bevindingen hun adviezen zijn gebaseerd. Wat is er voor goed schrijven nog meer nodig dan gewoon te blijven zitten tot het er staat? En vooral ook: waarom dient het schrijven op de in de schrijfmethode voorgestelde manier te worden aangepakt?
Zoals Geel (1989) in Niemand is meester geboren heeft laten zien, wordt in Nederland al langer dan vandaag over de problemen van het schrijven nagedacht. Het praktische doel van het onderzoek naar schrijven, dat uiteraard niet tot ons land beperkt blijft, is een deugdelijke basis te vinden voor het verbeteren van schrijfmethoden. In het moderne schrijfonderzoek kunnen een viertal ontwikkelingsstadia worden onderscheiden.
Globaal gesproken was er, in de jaren vijftig en zestig, eerst een generatie onderzoekers die zich bezig hield met de effecten van schrijfonderwijs (cf. Rohman & Wlecke 1964). In dit pedagogisch georiënteerde onderzoek werden de methoden getest die in het onderwijs gebruikt worden om de algemene kwaliteit van de schrijfprodukten te verbeteren. Met behulp van een pretest-posttest design (‘vóór en ná de behandeling’) werden vergelijkingen getrokken tussen twee groepen studenten: een ‘experimentele groep’, die met de onderzochte methode onderwezen was, en een ‘controlegroep’, die op een andere manier onderwijs had gekregen.
Schrijfonderzoekers van een volgende generatie concentreerden zich in de jaren zeventig vooral op de constructie van modellen ter beschrijving van het schrijfproces. De al eerder ingezette ontwikkeling van de klassieke, produktgerichte naar een procesgerichte benadering leidde tot een cognitieve karakterisering van de diverse activiteiten die samen het schrijfproces vormen. Vanwege de recursieve aard van deze schrijfactiviteiten en de manier waarop ze in het schrijfproces zijn ingebed, wordt bij de descriptie van het schrijfproces - of eigenlijk van de strategieën van de schrijver - gebruik gemaakt van