| |
| |
| |
Schrijfprocessen en schrijftaken D. Janssen en J. Schilperoord
Samenvatting
In dit artikel proberen wij aannemelijk te maken dat het verloop van het schrijfproces (lineair of recursief) vooral afhangt van de schrijftaak waarvoor schrijvers worden gesteld en waarschijnlijk in mindere mate van de ervaring, persoonlijkheid of vaardigheid van de schrijver. Bovendien laten wij zien op welke wijze de schrijftaak de schrijfplanning kan beïnvloeden.
In een kleinschalig experiment blijkt dat dezelfde schrijvers bij een andere schrijftaak ander schrijfgedrag vertonen en dat het schrijfgedrag van verschillende proefpersonen bij dezelfde schrijftaak in belangrijke mate overeenstemt.
| |
1 Inleiding
Hét schrijfproces bestaat niet. De talloze processtudies die de afgelopen jaren zijn gepubliceerd, laten in feite geen andere conclusie toe. De geobserveerde verschillen in schrijfgedrag, de verschillende schrijfprocessen, worden veelal aangeduid met de opponerende termen ‘lineair’ en ‘recursief’. Selzer (1983, p. 185) verwoordt deze oppositie als volgt: ‘several researchers have inveighed against what Sondra Perl has called ‘the fallacy of reducing the composing process te a simple linear scheme’ of prewriting, writing and revising; they have argued that composing is more accurately described as a recursive set of optional actions than as a sequence of linear stages. Yet the linear model of composing does seem te describe accurately the writing habits of Kenneth Nelson (Selzers proefpersoon D.J. & J.S.)’.
Verklaringen voor de verschillen in schrijfgedrag zijn hoofdzakelijk gezocht bij individuele verschillen tussen schrijvers. Jensen & DiTiberio (1984), bijvoorbeeld, constateren dat de persoonlijkheid van schrijver bepalend is voor het verloop van het schrijfproces. De één is ‘van nature’ meer tot vooraf plannen geneigd, de ander werkt tentatiever; je hebt Mozartianen en Beethovianen. Muriel & Wachs (1986) achten de aanpak van schrijftaken vooral afhankelijk van de mate waarin schrijvers over ‘seriële of simultane’ cognitieve vaardigheden beschikken. Hayes & Flower (1980, p. 19) koppelen de verschillen in schrijfstijlen tussen schrijvers aan de structuur van de monitor. De configuratie van de monitor bepaalt de aanpak van de schrijftaak. Zij onderscheiden, bijvoorbeeld, de ‘get it down as you think of it’ en de ‘breath-first’ schrijfstijl (p. 20). Drop (1986) betoogt dat de mogelijkheid, de noodzaak en de geneigdheid tot planning-vooraf afhangt van de ervaring die de schrijver heeft. Ervaring preciseert hij daarbij als de mate waarin schrijvers beschikken over mentale tekstmodellen.
Al deze verklaringen schieten, onzes inziens, op een belangrijk punt tekort: ze verklaren niet waarom je bij één en dezelfde schrijver verschillend schrijfgedrag kunt waarnemen. Wij zullen in dit artikel aannemelijk proberen te maken dat het verloop van het schrijfproces niet alleen afhankelijk is van de ervaring (of de persoonlijkheid, of de vaardigheid) van de schrijver, maar ook van de specifieke schrijftaak. Of een schrijver plant, wanneer dat gebeurt en wat er wordt gepland, wordt mede bepaald door de schrijftaak, waarvoor hij is gesteld.
| |
| |
Wij zullen proberen deze stelling op twee manieren aannemelijk te maken. Ten eerste zullen we een aantal schrijftaakvariabelen beschrijven en aangeven hoe die variabelen het schrijfproces zouden kunnen beïnvloeden. Daarnaast zullen wij verslag doen van een kleinschalig experiment, waaruit naar voren zal komen dat dezelfde schrijvers bij een andere schrijftaak ander schrijfgedrag vertonen en dat het schrijfgedrag van verschillende proefpersonen bij dezelfde schrijftaak in belangrijke mate overeenstemt.
Dit artikel kent de volgende opbouw: in paragraaf 2 zullen we kort ingaan op het verschijnsel ‘planning’. Met behulp van de probleem-oplossingstheorie van Newell & Simon (1972) bepalen we wat wij onder ‘planning’ zullen verstaan. Bovendien zullen we in deze paragraaf stilstaan bij een aantal soorten planning die we bij schrijvers zouden kunnen aantreffen. In deze paragraaf expliciteren we het waarnemingskader voor het uitgevoerde experiment. In paragraaf 3 willen we aan de hand van enkele voorbeelden laten zien dat de (schrijf)taak voor een belangrijk deel het handelingenverloop tijdens het schrijfproces bepaalt. In paragraaf 4 volgt het verslag van het aangekondigde experiment. In paragraaf 5 trekken we onze conclusies.
| |
2 Planning
Voor een goed begrip ‘schrijfplanning’ is het noodzakelijk dat we ons - net als Flower & Hayes (1977) - schrijven voorstellen als een vorm van probleem-oplossend handelen. Newell & Simon (1972, p. 94 e.v.) onderscheiden drie wijzen om een probleem op te lossen.
- | ‘the generate and test method’; |
- | ‘the recognition method’; |
- | ‘the heuristic search method’. |
De ‘generate and test method’ komt overeen met wat iedereen kent als een ‘trial and error’ proces. Men wendt vrijwel systeemloos allerlei middelen aan om het probleem op te lossen. Te denken valt daarbij aan iemand die de regels van het schaakspel niet kent en schakend tegen een computer erachter probeert te komen hoe het paard zich over het bord dient te bewegen. Als de computer na veel pogingen eindelijk een zet goedkeurt, weet de beginner waarschijnlijk nog niet waarom deze zet reglementair is en de andere zetten niet. De systematiek kan hem hoogstens na enkele reglementaire zetten duidelijk worden.
Als iemand volgens de ‘recognition method’ een probleem oplost, dan betekent dit dat hij een probleem herkent en er onmiddellijk een oplossing voor weet. Hij diept de remedie direct op uit het lange-termijn geheugen. Als wij bijvoorbeeld de vraag voorgelegd krijgen ‘hoeveel is twaalf maal twaalf’, dan geven we direct als antwoord ‘144’, zonder dat we daarbij nog hoeven te rekenen. Immers, we kennen onze tafels.
Maar ook wanner ons wordt gevraagd de wortel uit 23104 te trekken, weten we precies hoe we die taak zouden kunnen aanpakken: we nemen een calculator, zetten hem aan, toetsen 23104 in, drukken vervolgens op het wortelteken en lezen de uitkomst af van de display: 152. Ook in dit geval lossen we het probleem op volgens de ‘recognition method’.
Iemand gebruikt de ‘heuristic search method’, wanneer hij door middel van een bewust gehanteerde procedure een probleem probeert op te lossen. Te denken valt hierbij, onder andere, aan de schaker die, na de opening, speurt naar de beste voorzetting. Hij | |
| |
zoekt dan als het ware stelselmatig naar een oplossing voor het probleem ‘wat moet mijn volgende zet zijn’. Hij weet wat in het algemeen mogelijke zetten zijn, hij weet ook wat in de onderhavige stelling mogelijke zetten zijn. Zijn taak bestaat uit het kiezen van de beste (of minst slechte) zet binnen bepaalde randvoorwaarden.
Wanneer we - als de schaker - bedenken hoe we een probleem zouden kunnen aanpakken, dan zijn we aan het plannen. We maken dan een plan van handelen om het probleem op te lossen. Dat plan stuurt vervolgens ons handelen en maakt het mogelijk het handelen te controleren. Planning is dus iets wezenlijk anders dan ‘trial and error’ en ‘recognition’.
Voor een goed begrip van het verschijnsel ‘planning’ lijkt het ons verder van belang een onderscheid te maken tussen instrumentele en strategische planning. In beide gevallen hebben we te maken met een ‘heuristic search’ en dus met planning, maar in aard zijn instrumentele en strategische planning verschillend. Instrumentele planning is doelrealiserend, terwijl strategische planning doelzoekend is.
Een voorbeeld moge dit verschil verduidelijken:
Stel: iemand krijgt zijn baas te eten. Dat vereist planning, strategische en instrumentele. Zo iemand plant strategisch, wanneer hij bedenkt wat hij voor zijn baas moet koken om in aanmerking te komen voor de vakante functie van adjunct-directeur (het einddoel). Hij verkent dan een aantal mogelijke (tussen)doelen: Tong Picasso, Tournedos Chagall, Biefstuk Rembrandt, etc. gegeven een aantal kaderstellende randvoorwaarden: geen orgaanvlees, de prijs, de bereidingstijd (zie Palm 1987, p. 132).
Er is sprake van instrumentele planning als hij zich - na keuze van het gerecht - afvraagt hoe hij het boodschappenlijstje moet opstellen, om in één keer langs de schappen bij Albert Heijn alle boodschappen bij elkaar te krijgen. Het einddoel ligt dan vast en de weg ernaar toe in feite ook. De weg hoeft alleen nog maar plannend in kaart gebracht te worden.
Bij strategische planning draait het om een keuze uit een aantal opties die elk doelrealiserend zouden kunnen zijn. Bij instrumentele planning is er sprake van een doelrealiserende uitwerking van één van de gekozen opties (vergelijk ‘plan-boxes’ en ‘scripts’ bij Schank & Abelson, 1977). Strategische planning is dus ook sterk divergerend terwijl instrumentele planning meer convergerend is (vergelijk het onderscheid ‘intellectio/inventio’ in Drop, 1984).
| |
2.1 Schrijfplanning
In de planfase van schrijfprocessen kunnen drie soorten activiteiten worden onderscheiden (vergelijk Flower & Hayes 1980, p. 44 e.v.):
- | formulering of explicitering van de kaderstelling; |
- | procesplanning; |
- | tekstplanning. |
Onder de kaderstelling verstaat Palm (1987, p. 132) ‘het totale eisenpakket bij een einddoel (...)’. We kunnen hierbij denken aan eisen omtrent doel - en publieksgerichtheid, algemene tekstuele eisen, etc. Kaderstellingen variëren gedeeltelijk per taak en per einddoel, sommige eisen zijn namelijk niet taakspecifiek, andere wel. Een correcte spelling is, bijvoorbeeld, een taakonafhankelijke eis, terwijl vermelding van een datum op een bepaalde plaats een taakafhankelijke eis is voor het schrijven van een brief.
De kaderstelling perkt, zoals de naam al aangeeft, de planningsruimte in. Wanneer een kaderstelling de eis bevat dat de tekst binnen een uur moet zijn geschreven, dan kan | |
| |
de schrijver niet eerst een lange wandeling gaan maken om ideetjes op te doen. Ook zal hij niet in staat zijn om vele tekstversies te schrijven en deze aan anderen ter beoordeling voor te leggen. In protocollen zouden expliciteringen van de kaderstelling zich als volgt kunnen manifesteren:
- | ‘ik moet het simpel houden’ |
- | ‘een kort briefje lijkt me het meest geschikt’ |
- | ‘het moet wel een beetje levendig worden’ |
- | ‘het artikel moet in elk geval voor maandag bij de redactie zijn’ |
Procesplanning moet leiden tot een procesplan, waarin eisen met betrekking tot de uitvoering van (deel)taken zijn vastgelegd. Een procesplan bevat informatie over wie, wanner, welke deeltaak voor zijn rekening neemt (vgl. Palm 1987, p. 133). Aanwijsbare deeltaken bij het schrijven zijn bijvoorbeeld: plannen, formuleren en reviseren (Flower & Hayes 1981). Een procesplan verschilt van een tekstplan doordat de geplande handelingen niet direct te relateren zijn aan inhoudscategorieën van een tekst.
De volgende overwegingen van een schrijver zouden wij tot de procesplanning rekenen:
- | ‘laat ik eerst maar eens wat ideetjes opschrijven’ |
- | ‘ik moet niet vergeten om S. mijn tekst te laten doorlezen op spelfouten’ |
- | ‘ik kan maar beter eerst wat artikelen over dit onderwerp gaan zoeken’ |
Tekstplanning, tenslotte, moet uiteindelijk concrete tekst opleveren. In een tekstplan formuleert een schrijver de specifieke vorm-en inhoudseisen voor de tekst, die de verdere uitwerking, de formulering zullen sturen. Bij tekstplanning ontwerpt de schrijver de handelingenstructuur van de tekst. Dat wil zeggen: de taalhandelingen die achtereenvolgens in de tekst voltrokken moeten worden (zie Drop 1986, p. 165).
Bijvoorbeeld:
- | ‘ik zal eerst uitleggen dat het verschrikkelijk is’ |
- | ‘vervolgens geef ik mijn argumenten’ |
- | ‘afsluiten met ‘met vriendelijke groet’’ |
De (gefingeerde) protocolfragmenten bij het expliciteren van de kaderstelling geven duidelijk aan dat het hierbij nog uitsluitend gaat om het vastleggen van intenties van handelingen. Bij proces- en tekstplanning worden voor deze intenties operationaliseringen gezocht. Wanneer de kaderstelling, bijvoorbeeld, de intentie bevat ‘simpel’ te schrijven, dan kan die intentie bij tekstplanning worden geoperationaliseerd als ‘ik moet de term ‘perlocutie’ uitleggen’. Als de schrijver zelf niet goed weet hoe hij deze term zou kunnen uitleggen, zou hij een procesplan kunnen ontwikkelen als ‘ik moet een heldere definitie van ‘perlocutie’ opzoeken’
We zien hier dat tekstplanning en procesplanning elkaar wederzijds beïnvloeden. Het tekstplan is aanleiding tot het ontwikkelen van een procesplan. Maar een procesplan kan ook de tekstplanning sturen. Bijvoorbeeld in het geval dat iemand een ‘ingezonden brief’ wil schrijven en besluit de argumentatieschema's van Schellens (1985) te gebruiken voor het evalueren van een bepaalde argumentatie in een krante-artikel. De evaluatievragen op zich en de volgorde van de evaluatievragen in de schema's zouden | |
| |
dan de tekstplanning kunnen beïnvloeden.
Bij al deze planactiviteiten kunnen we strategische en instrumentele aspecten onderscheiden. Een voorbeeld kan dit verduidelijken:
Stel iemand wil erkend worden als ‘gewetensbezwaarde’ (= einddoel). Een onderdeel van de erkenningsprocedure vormt het schrijven van een brief, waarin de gewetensbezwaren worden toegelicht (onderdeel van de kaderstelling).
Een strategisch aspect van het nader expliciteren van de kaderstelling is de stijlkeuze, want de schrijver kan overwegen te kiezen voor een gemakkelijk toegankelijke stijl, want..., of juist een moeilijk toegankelijke stijl, want... Welke keuze ook gemaakt wordt, beide stijlen zijn instrumenteel bij het gekozen doel en de kaderstelling. Opteert de schrijver voor een gemakkelijk toegankelijke stijl, dan kan hij bij de tekstplanning kiezen voor twee strategieën.
(1) |
moeilijke begrippen vermijden; |
(2) |
moeilijke begrippen uitleggen; |
Als hij voor (2) kiest, heeft hij opnieuw een keuze uit een aantal strategieën:
(1) |
hij kan de begrippen definiëren; |
(2) |
hij kan synoniemen geven; |
(3) |
hij kan voorbeelden geven; |
(4) |
... |
Weer is elke optie instrumenteel bij het gekozen doel. Het zal natuurlijk niet altijd zo zijn dat op ieder niveau strategische keuzen gemaakt moeten worden. Sommige handelingen volgen instrumenteel uit het gekozen doel: zoals het schrijven van een brief als onderdeel van de erkenningsprocedure automatisch volgde uit het einddoel. De schrijver hoeft niet meer te overwegen hoe hij zijn boodschap wil overbrengen (een telefoontje, telegram, etc.).
Instrumentele en strategische aspecten van planning kunnen zich op ieder niveau manifesteren (d.w.z. op het niveau van de kaderstelling, proces-, tekstplanning, maar ook binnen de tekstplanning op macro-, meso- en microniveau).
Wellicht ten overvloede vermelden wij dat delen van de genoemde planactiviteiten achterwege kunnen blijven, wanneer een schrijver zich op bekend terrein begeeft. Schrijven kan dan een kwestie van ‘recognition’ zijn.
| |
3 Schrijftaken en schrijfprocessen
Wij denken, zoals gezegd, dat de aard van het schrijfproces (dus de plaats en de mate van planactiviteiten en het soort planactiviteiten) van een bepaalde schrijver niet alléén afhangt van zijn persoonlijkheid, ervaring of aanleg. Naar ons idee is het zeer aannemelijk dat de schrijftaak zélf de schrijver ‘dwingt’ meer lineair of meer recursief te werken. Dat geldt, onzes inziens, overigens niet alleen voor schrijven. Ook andere taken kunnen de taakuitvoerder een bepaalde aanpak ‘opleggen’. Zo lijkt dicteren alleen goed mogelijk wanneer de dicteerder zijn tekst voor het inspreken uitvoerig plant (Schilperoord 1987, p. 140). Maar ook aan het kloven van een ruwe diamant gaat noodzakelijkerwijs een uitvoerige studie vooraf. En een beeldend kunstenaar die een borstbeeld uit marmer wil makes, zal doorgaans meer voorbereidingstijd nemen (bijvoorbeeld door schetsen te maken), dan een kunstenaar die een buste uit klei wil scheppen.
De wijze waarop dit artikel tot stand is gekomen, kan aardig illustreren hoe een schrijftaak de uitvoerders dwingt tot een (in dit geval lineaire) aanpak. Wanneer twee auteurs samen aan een tekst schrijven, zullen ze - om efficëint te kunnen werken - een | |
| |
onderlinge werkverdeling maken. Dat betekent, dat ze tevoren een redelijke voorstelling moeten hebben van de uiteindelijke tekst. Zij dienen de tekst dus eerst zorgvuldig te plannen en op basis van de planning een taakverdeling af te spreken. En omdat vrijwel alle plannen reeds in een vroeg stadium gezamenlijk zijn gemaakt, kan iedere auteur zijn eigen bijdrage ook weer vrijwel lineair uitwerken. Aan deze tekst is zodoende een lineair schrijfproces voorafgegaan, ondanks het feit dat wij beide wellicht een andere werkwijze volgen in andere situaties.
Wij denken ook dat bij het schrijven van een sollicitatiebrief over het algemeen meer planning-vooraf plaatsvindt, dan bij een liefdesbrief. Het laatste type komt (in onze ervaring) meer zoekend, proberend en schrappend tot stand.
Welke taakvariabelen bepalen of een schrijfproces een meer lineair of een meer recursief verloop zal kennen? Deze vraag kunnen wij op dit moment nog niet volledig beantwoorden. wij vermoeden dat de volgende variabelen in ieder geval van belang zijn:
- | tijdspanne waarin de tekst gereed moet zijn; |
- | middel waarmee de tekst wordt gematerialiseerd; |
- | explicietheid van de opdracht; - aantal actoren in het schrijfproces; |
- | type tekst dat moet worden geschreven. |
Het effect van de eerste variabele op het schrijfproces lijkt ons duidelijk. Als je in een uur tijd een uitvoerige brief moet schrijven, dan zul je hem waarschijnlijk eerst zorgvuldig plannen. Je kunt je het gewoonweg niet permiteren om eerst maar eens ‘iets te proberen’. De tijd is daarvoor te kort. Heb je daarentegen een week de tijd om dezelfde brief te schrijven, dan is het in principe mogelijk een paar versies te schrijven om daar vervolgens de beste uit te selecteren.
Bij de tweede variabele liggen de zaken iets gecompliceerder. wij vermoeden dat het verschil maakt of een tekst met de hand wordt geschreven, wordt gedicteerd of direct achter de computer wordt geschreven. Schilperoord (1987) is, zoals gezegd, van mening dat dicteren alleen maar goed kan gaan, als de dicteerder in staat blijkt uitvoerig te planners alvorens met inspreken te beginnen. Een tekstverwerker daarentegen biedt de schrijver alle mogelijkheden om continu stukken tekst te verplaatsen, toe te voegen, uit te wissen en te kopiëren. Vandaar dat schrijven achter een personal computer waarschijnlijk meer tot recursiviteit uitnodigt. Een typemachine, echter, mist vele mogelijkheden die een tekstverwerker wel heeft, wat het naar ons idee waarschijnlijker maakt dat iemand die direct achter een typemachine schrijft, een meer lineair schrijfproces zal vertonen.
Bij de variabele explicietheid van de opdracht hoeven we niet lang stil te staan. Van Steen (1984) en Drop (1986) hebben laten zien dat opdrachten aan minimale eisen moeten voldoen, wil tekstplanning mogelijk zijn. De opdracht die Flower & Hayes aan hun proefpersonen hebben gegeven (‘schrijf een artikel voor Teenage Magazine over je werk’) was dermate vaag dat de schrijvers - hoe ervaren ze ook waren - eerst tentatief een groot aantal mogelijkheden moesten verkennen. Alleen het publiek en het onderwerp was gegeven, een specifiekere kaderstelling moesten de schrijvers zelf aanbrengen. Dergelijke opdrachten werken waarschijnlijk een meer recursief schrijfproces met veel strategische planning tussendoor in de hand. Het beeld van de uiteindelijke tekst vormt zich pas gaandeweg. Selzers ‘engineer’, daarentegen, had een veel specifiekere opdracht. Althans de opdracht was voor de schrijver, dankzij zijn ervaring, eenvoudigweg te specificeren en dat maakt een meer lineaire aanpak mogelijk. Met name de strategische planfasen kunnen dan grotendeels achterwege blijven.
| |
| |
Dat het aantal actoren het verloop van schrijfproces kan beïnvloeden hebben we eerder laten zien. Alleen al het feit dat dit artikel door twee schrijvers werd geschreven, heeft de taakuitvoering in belangrijke mate bepaald.
De laatste variabele die wij willen noemen is het teksttype dat moet worden geschreven. ‘Finally personal experience illustrates that writers routinely compose different documents in different ways. Compare, for instance, how you write a routine answer te a friend's letter with how you draft a letter that contains an important appeal of some kind’ (Selzer 1984, p. 280 cursivering van ons). Het voert te ver om in dit artikel uitgebreid in te gaan op de relatie tussen teksttypen, teksttypologieën en procesvariabelen. We gaan ervan uit dat Selzers persoonlijke ervaring voor de lezer herkenbaar zal zijn.
Voor alle duidelijkheid: het is natuurlijk niet zo dat iedere schrijver die, bijvoorbeeld, achter een tekstverwerker zit recursief te werk gaat. Niets weerhoudt hem ervan eerst alles te plannen en dan pas met formuleren te beginnen om tenslotte, in laatste instantie, zijn tekst te herzien. Maar een tekstverwerker maakt recursief werken wel mogelijk in tegenstelling tot bijvoorbeeld een dicteerapparaat. Als nu bij een experiment zou blijken dat een proefpersoon in het ene geval (dicteren) meer lineair te werk gaat en in een ander geval (schrijven met de hand) recursief, dan ligt het voor de hand om verklaringen voor de verschillen ook bij de taak te zoeken en niet alleen bij de persoonlijkheid van de schrijver of zijn schrijfervaring. Je zult in ieder geval eerst een grondige taakanalyse moeten verrichten, voordat je uitspraken kunt doen over het schrijfgedrag van de geobserveerde schrijvers. Het feit dat Flower & Hayes ander schrijfgedrag waarnemen dan Selzer, is - dunkt ons - zeer goed te verklaren door het verschil in taak, waarvoor ze hun proefpersonen hebben gesteld (zie noot 9 in Drop 1986).
Om onze vermoedens wat verder te onderbouwen, hebben we een kleinschalig experiment opgezet, waarin we twee schrijvers twee verschillende schrijftaken hebben opgedragen. In paragraaf 4 volgt het verslag.
| |
4 Een kleinschalig experiment
4.1 Inleiding
Als het vermoeden dat de schrijftaak het schrijfproces beïnvloedt, enige grond heeft, dan zouden dezelfde schrijvers bij beargumenteerbaar verschillende taken een verschillend schrijfgedrag moeten vertonen. Bovendien zouden verschillende schrijvers bij eenzelfde schrijftaak een enigszins overeenkomstige aanpak moeten tonen.
Om dit vermoeden te staven, hebben wij twee proefpersonen twee verschillende schrijftaken laten uitvoeren. Beide proefpersonen (verder aan te duiden als A en B) werken aan de Rijksuniversiteit te Utrecht en zijn te beschouwen als ervaren schrijvers; ze hebben, bijvoorbeeld, een aanzienlijke lijst met publikaties. Ook wat hun voorkennis met betrekking tot de schrijftaken betreft, konden wij in eerste instantie geen relevante verschillen aangeven. Op de rol van voorkennis komen we later nog terug.
De opgedragen schrijftaken waren:
(I) |
Schrijf een brief aan de personeelsafdeling van de organisatie waarin u werkt naar aanleiding van de volgende situatie: de personeelsafdeling heeft laten weten dat - in tegenstelling tot eerder gedane toezeggingen - uitbreiding van uw staf niet mogelijk is. De fianciële positie blijkt ontoereikend. Als secretaris van uw afdeling heeft u de taak om op deze beslissing te reageren. |
| |
| |
(II) |
Schrijf een brief aan een vriend of vriendin, waarin u hem of haar informeert over enkele recente gebeurtenissen. |
De schrijftaken verschillen, naar ons idee, op twee belangrijke punten:
(1) |
explicietheid van de opdracht; |
(2) |
teksttype. |
Wij hebben de proefpersonen gevraagd om tijdens het schrijven hard-op te denken. Voor beide schrijftaken kregen de proefpersonen ongeveer een uur de tijd. Van de sessies zijn band-en video-opnamen gemaakt. De protocollen hebben we naderhand uitgeschreven en geanalyseerd. Onze voornaamste aandacht ging vanzelfsprekend uit naar de planfases. Wij waren benieuwd welke soorten planning we op welk moment in de protocollen zouden aantreffen. En natuurlijk naar mogelijke verschillen en overeenkomsten in plangedrag bij taak I en taak II.
Welke overeenkomsten en verschillen in plangedrag mogen we - gezien de taken - verwachten?
De beperkte tijd die beide proefpersonen voor de taken hebben, maakt het waarschijnlijk dat procesplanning nauwelijks zal voorkomen. Immers, de taken moeten hier en nu door de schrijver zelf worden uitgevoerd. Veel speelruimte voor procesplanning hebben ze niet (vergelijk paragraaf 3).
Dan de verschillen.
De schrijfopdracht bij taak I is veel explicieter dan de opdracht bij taak II. Bij taak I is het doel, het publiek en de communicatieve situatie gegeven. Daardoor kan de schrijver de kaderstelling (die altijd aan doel, publiek en situatie is gekoppeld) naar behoefte expliciteren. Het is bij taak I in elk geval mogelijk om vooraf een gericht tekstplan te ontwikkelen. Tekstplanning-vooraf is, denken wij, zelfs noodzakelijk gezien het type tekst dat bij taak I moet worden geschreven. De brief aan de personeelsafdeling moet aan een groot aantal formele eisen voldoen, waar de brief aan de vriend de schrijver meer keuzemogelijkheden laat en nauwelijks aan formele, expliciete, inhoudelijke en structurele eisen hoeft te voldoen. De eis dat de tekst ‘coherent’ moet zijn, geldt bijvoorbeeld meer voor de formele brief, dan voor de informele. In informele brieven mag je, simpel gezegd, gerust van de hak op de tak springen.
Omdat de brief aan personeelszaken (taak I) moet aansluiten bij het expliciete doel en de kaderstelling, is het noodzakelijk, of minstens zeer voor de hand liggend, dat de schrijver zich vooraf realiseert door middel van welke handelingen hij - gezien de kaderstelling - het doel kan bereiken. Bij taak II verwachten wij nauwelijks planning-vooraf. Doel en kaderstelling zijn nauwelijks expliciet of expliciet te maken, zodanig dat een volledige tekstplanning-vooraf mogelijk wordt. Bovendien zal dat ook zelden nodig zijn, aangezien de te schrijven tekst op sommige punten conventioneel is. De schrijver kan, bijvoorbeeld, direct beginnen met de formulering van de eerste alinea of de eerste zin (een begroeting of iets dergelijks) en verder opschrijven wat hem invalt.
Een tweede verschil betreft strategische en instrumentele planningsaspecten. Eerder hebben wij vastgesteld (zie paragraaf 2) dat strategische en instrumentele planning op alle niveaus van planning aangetroffen kunnen worden. Nu lijkt het ons aannemelijk dat strategische planningsaspecten op de ‘hogere’ niveaus (doel, kader, macrotekstueel) vooral bij taak I zichtbaar zullen zijn. De reden hiervoor ligt voor de hand: bij taak I moet de schrijver een strategie kiezen om het expliciete doel te realiseren. Bij taak II is er geen explicieter doel denkbaar dan ‘een brief schrijven aan.... over.... en een afweging van strategieën daarvoor lijkt niet noodzakelijk.
| |
| |
Samengevat verwachten wij:
(1) |
dezelfde schrijver vertoont bij taak I en II verschiillend schrijfgedrag; |
(2) |
schrijver A en B vertonen bij dezelfde taak overeenkomstig schrijfgedrag; |
(3) |
bij taak I en taak II zullen de schrijvers naar verhouding weinig tijd besteden aan procesplanning; |
(4) |
bij taak I zullen beide schrijvers vooraf een tekstplan ontwikkelen, bij taak II niet; |
(5) |
bij taak I zullen beide schrijvers strategische plannen op de hogere niveaus ontwikkelen. |
| |
4.2 Resultaten en bespreking
We zullen ons in deze bespreking beperken tot de protocolfragmenten die planactiviteiten weerspiegelen. We bespreken de taken apart (paragraaf 4.2.1. en 4.2.2), waarbij we eerst in een schema een globaal overzicht geven van de schrijfprocessen bij de desbetreffende taak en daarna enkele protocolfragmenten behandelen. In paragraaf 4.3. volgen onze conclusies.
| |
4.2.1 Schrijfprocessen bij taak I
De schema's 1 en 2 geven het verloop van de schrijfprocessen bij taak I weer.
Deze schema's vergen enige toelichting. Op de horizontale as is de tijd in eenheden van tien seconden afgezet, op de verticale as de schrijfactiviteiten. Elks asterisk staat voor ongeveer vijf seconden. Door de keuze van deze eenheid is de tijdsweergave uiteraard globaal. Hier en daar verschillen de schemagegevens dus ietwat van de tijdsindicaties van de protocolfragmenten. Met de schema's willen we dan ook alleen een indruk geven van het soort schrijfactiviteiten en de afwisseling van schrijfactiviteiten.
Bij het bezien van schema 2 moet men zich realiseren dat er een ‘tijdbreuk’ is aangebracht; na 5 minuten pakken we de draad op bij ongeveer 13 minuten. De reden hiervoor zal later duidelijk worden.
De activiteiten zijn in zes categorieën verdeeld:
- | ‘trader’ staat voor doelformulering en expliciteren kaderstelling; |
- | ‘proves’ staat voor procesplanning; |
- | ‘tekst b’ staat voor tekstplanning op macro-niveau; |
- | ‘tekst a’ staat voor tekstplanning op lagere niveaus; |
- | ‘form.’ staat voor formuleren; |
- | ‘rev./ev.’ staat voor revisie- en evaluatie-activiteiten. |
Op het eerste gezicht lijken de schema's bij taak I nauwelijks overeenkomsten te vertonen, maar dat is schijn, zoals we zullen laten zien. Beide proefpersonen beginnen, bijvoorbeeld, niet direct met formuleren, maar plannen eerst op het niveau van het proces, het Kader en de gehele tekst. Wat de verschillen zijn, lichten we toe aan de hand van enkele protocolfragmenten.
Proefpersoon A beperkt de planning-vooraf goeddeels tot planning van de tekst-als-geheel:
| |
| |
| |
| |
Nou ja. Laat ik die brief maar schrijven aan (X). Eerst eens... Eh,... Geachte heer (X). Ja, nu eerst zeggen dat het vreselijk is he, dat kan niet anders. Maar wat kan ik eh aanvoeren? Ik kan verwijzen naar de aan (Y) gedane toezeggingen en daarenboven natuurlijk aan de bijzonder kwalijke situatie eh... die er bij ons is eh..., zowel wat betreft de onderwijslast als wat betreft de onderzoeksomvang. Ja, dat lijkt mij vrij goed te doen (...) (0'.24'’-1'.08'’)
(volgt formulering van de eerste alinea, eerste zinnen)
De tekst wordt vervolgens geheel volgens dit plan geschreven. De planning beperkt zich tot de specifieke invulling van de vooraf geëxpliciteerde inhoudscategorieën. Slechts op één punt wijkt de schrijver af van het voorgenomen plan. Hij geeft een aanvulling.
eh... ja, daar moet ik natuurlijk ook nog even bijzetten dat de financiële situatie... Ja... (4'.22'’-4'.-29'’)
De uiteindelijke tekst bestaat uit 5 alinea's. Alinea 1 bevat de aanhef en de inleiding (‘zeggen dat het vreselijk is’), alinea 2 de verwijzing naar de ‘aan (Y) gedane toezeggingen’, alinea 3 de verwijzing naar de ‘financiële situatie’, alinea 4 de verwijzing naar de ‘bijzonder kwalijke situatie’ en alinea 5, tenslotte, bevat de afsluiting in de vorm van een verzoek om het besluit terug te draaien.
In het protocol van proefpersoon A komt - strijdig met onze verwachtingen - vrijwel geen fragment voor dat wijst op planning op kaderniveau! Het ontbreken daarvan lijkt onze vijfde hypothese gedeeltelijk te weerleggen. Of dat ook werkelijk zo is, valt lastig te bepalen. Om te beginnen hoeft afwezigheid van zulke aanwijzingen in het protocol natuurlijk niet te betekenen dat er geen planning heeft plaatsgevonden. Sommige gedachten gaan zo snel, dat verbaliseren niet goed mogelijk is. Waarschijnlijker lijkt het ons, echter, dat voor A de kaderstelling ‘bekend’ was. Dat komt duidelijk naar voren in fragmenten zoals het volgende:
eh..., nou moet-ie dus als de wiedeweerga die eisen van ons inwilligen. eh... kan ik met iets dreigen... dat zou het mooiste zijn. Dat alstie blijft kloten, dan gaan we... nou ja. Eh... even formeel doen, we houden het netjes (...)
A ‘toetst’ hier een optie ‘dreigen’ aan de niet eerder geëxpliciteerde eis dat de tekst ‘netjes’ moet zijn. Dreigen blijkt ‘ongepast’.
Het planningsproces van B bij deze taak is aanzienlijk minder trefzeker. Het kost hem veel meer tijd om zich een voorstelling van de taak (eisen, functie, tekstinhoud) te vormen. Hij begeeft zich regelmatig op doodlopende sporen. Om te beginnen formuleert B een aantal keren eisen met betrekking tot de taakuitvoering en de tekst:
eh... het moet geen lange brief worden. Nee, een kernachtige brief eh... (...) (0'.02'’-0'.17'’)
eh, ik moet een korte brief schrijven (1'.18'’-1'.22'’)
ja,'t moet denk ik ook niet een echte kibbelbrief worden hè (...) (4'.26'’-4'35'’)
Verder bevat het protocol fragmenten met procesplanning:
of eh... ja dat zou ik dan eerst even moeten nachecken (1'.54'’-2'.00'’)
| |
| |
(naar aanleiding van een tekstplan:)
eh... ja, dan zou ik wat moeten citeren uit de notulen van de vergadering eh..., dat moet ik even juridisch nachecken. (10'.27'’-10'.55'’)
Tussendoor ontwikkelt B een breed scala aan alternatieve plannen. Al die plannen worden na een korte poging tot formuleren afgewezen, wat meestal weer een nieuwe plan-episode inluidt. Er wordt dan weer een totaal nieuw plan ontwikkeld. We geven een paar van deze fragmenten:
even denken... Aangeven op grond waarvan je zo verontwaardigd bent en vervolgens de consequenties voor de afdeling... Eventueel met sancties dreigen... eh... Ik weet het niet. Ik heb er geen idee van (...) (0'.17'’-0'.36'’)
ik moet weergeven dat het voor de staf volkomen onacceptabel is en welke acties we gaan ondernemen: het onderwijsaanbod halveren en aankondigen dat we de onderzoekstaak niet naar behoren meer kunnen vervullen. (1'.21'’-1'.43'’)
(...) waarschijnlijk moet ik vertellen dat het een kwestie van onbehoorlijk bestuur is, dat we dat vinden (...) dus onbehoorlijk bestuur en dat we vinden dat je op grond daarvan je van de plicht ontslaat hun besluit... eh... Je kunt gewoon weigeren het te geloven... Dat je geen enkel belang of... waarde hecht aan hun besluit (...) (4'.35'’-6'.16'’)
je zou kunnen zeggen dat het misschien de verstandigste strategie is om het bestuur er op te wijzen dat zij niet bevoegd zijn om die toezeggingen terug te draaien, omdat die niet door hen gedaan zijn... Ja, dat zou ik kunnen doen, dat schrijf ik op (...) (10'.57'’-11'.25'’)
Deze fragmenten zijn heel typische voorbeelden van wat wij strategische planning hebben genoemd. B stelt een groot aantal alternatieve plannen op die allemaal na een zeer korte formuleerpoging weer worden verworpen. Deze strategische planning van B vindt plaats op zowel het kaderniveau als het tekstniveau.
Aan schema 2 is te zien dat schrijver B regelmatig tussendoor formuleert. Wij denken dat dit vooral is bedoeld om een concreter beeld van de taak te vormen. B heeft kennelijk verbaliseringen nodig om de consequenties van een bepaald plan te overzien, terwijl A de planning mentaal aankan.
Pas wanneer B een, in zijn ogen, juiste strategie heeft gekozen (hij besluit de adressant uit te nodigen voor een gesprek) verloopt het schrijfproces zeer vlot.
Wanneer - na ongeveer 12 minuten - dat plan is opgesteld, wordt het snel uitgewerkt, net als bij proefpersoon A (zie schema 2). Het schrijfproces van B is, echter, niet te karakteriseren als recursief. Dat zou het geval zijn wanneer de eerste 5 minuten een incrementeel tekstproduktieproces zouden afbeelden. Echter, B begint telkens opnieuw. Er is geen sprake van inbedding. Het vorige plan wordt in zijn geheel verworpen. Dit soort processen zijn niet recursief, maar iteratief.
Opvallend is dat A veel sneller een bruikbaar plan gereed heeft dan B. Wellicht is dit ook terug te voeren op een verschil in ervaring met dit soort taken. Het heeft er alle schijn van dat A zich op bekend terrein bevond, terwijl B nog alle mogelijkheden moest of wilde verkennen. Schrijver A kon vanuit de reeds bekende kaderstelling een instrumenteel plan ontwikkelen en uitwerken. B daarentegen besteedt veel tijd aan het zoeken van de juiste strategie.
| |
| |
| |
4.2.2 Schrijfprocessen bij taak II
De schema's 3 en 4 geven het verloop van de schrijfprocessen bij taak II weer.
Bij taak II (de persoonlijke brief) blijft planning-vooraf grotendeels achterwege: de tekstproduktie verloopt bij beide proefpersonen incrementeel. De ene gedachte roept de andere op. Het schrijfproces van A en B wordt dan ook gekarakteriseerd door een reeks van plannen (op meso/alinea en micro/zinsniveau) - formuleren-plannen (opnieuw op meso- en microniveau)-formuleren, en van tijd tot tijd evalueren. Hier zien we de ‘inbedding’ die zo kenmerkend is voor recursieve schrijfprocessen. We geven opnieuw een aantal protocolfragmenten weer, te beginnen bij schrijver A:
Zo, even een briefje aan X schrijven (0'.00'’-0'.03'’)
(volgt de formulering van datum en aanhef) (0'.27'’-0'.39'’)
zal ik eerste schrijven over eh... dat argumenten in eh... literaire kritiek
(volgt de formulering van alinea 1)
even kijken, dan zal ik iets persoonlijks schrijven (...) (1'.45'’-1'.54'’)
(volgt de formulering van alinea 2)
je, eh... nu iets over het instituut (...) (3'.41'’-3'.51'’)
(volgt de formulering van alinea 3)
Het schrijfproces van B verloopt op identieke wijze, zoals blijkt uit de schema's 3 en 4 en de volgende protocolfragmenten:
ik eh... moet iemand nemen die ik regelmatig schrijf, maar zo weinig regelmatig dat ik een hoop dingen te vertellen heb eh... (0'.00'’-0'.46'’)
(volgt aanhef en formulering van eerste zin)
Nou kan ik vertellen hoe het gaat, dat ik het vreselijk druk heb eh... dan schrijf ik summier wat ik allemaal doe eh... lk zou een anecdote kunnen inbouwen. Welke anecdote kan ik daarvoor nemen? Is er iets aardigs gebeurd? (0'.54'’-1'52'’)
(volgt de formulering van de anecdote)
ehm, wat wilde ik nou zeggen? Die vakantie-anecdote... eh... Ik kan beter iets anders schrijven, eh... die verschillende banen (...) (5'.07'’-5'.40'’)
(volgt een beschrijving van de banen)
ja, wat zal ik haar nou vertellen? Datte eh... ik dat boek redigeer, dat ik aan dat schoolboek werk... (8'.48'’-9'.15'’)
(volgt een beschrijving van het werk)
| |
| |
| |
| |
| |
4.3 Conclusies
Wat betekent dit nu voor onze hypotheses? De eerste hypothese wordt door de gegevens ondersteund. Inderdaad blijken beide schrijvers taak I geheel anders aan te pakken dan taak II. Dit lijkt er op te wijzen dat het bestaan van verschillende soorten schrijvers mag worden betwijfeld.
Ook de tweede hypothese wordt door de gegevens goeddeels ondersteund. Bij taak II blijken beide schrijvers een overeenkomstig schrijfgedrag te vertonen, bij taak I zijn er enkele verschillen aan te wijzen. Toch mogen we stellen dat beide schrijvers bij taak I betrekkelijk lineair te werk gaan, terwijl het schrijfproces bij taak II typisch recursief is. Bij taak I stellen beide schrijvers vooraf een tekstplan of meer tekstplannen op en bij taak II niet.
De gegevens ondersteunen ook de derde hypothese: procesplanning komt nauwelijks voor. De protocolfragmenten met procesplanning zijn te verdelen in twee categorieën:
(1) |
een verbalisering van de door ons gegeven opdracht, bijvoorbeeld: ‘even een briefje aan X schrijven’; |
(2) |
een in de irrealis geformuleerde procesplan, zoals: ‘dat zou ik nu natuurlijk even moeten nachecken’. |
Zoals in de vierde hypothese al geformuleerd, ontwikkelen beide schrijvers bij de eerste taak een macrotekstueel plan en bij de tweede niet. Het feit dat schrijver A snel tot een adequaat plan komt en schrijver B niet, is in dit kader irrelevant.
De laatste hypothese wordt alleen door de gegevens van schrijver B ondersteund. Strategische planning op de hogere niveau treffen we alleen bij hem aan. Ook dit verschil laat zich verklaren als een verschil in ervaring met het type taak. Schrijver A lijkt meer ervaren. Schrijfervaring lijkt dan ook, zoals Drop (1986) stelt, bepaalde vormen van (strategische) planning overbodig te maken. A weet wat hem te doen staat; er is sprake van ‘recognition’.
| |
5 Discussie
Verschillende schrijftaken vragen dikwijls om een verschillende aanpak. Het schrijfgedrag dat in experimenten wordt waargenomen, moet dan ook in eerste instantie verklaard worden vanuit de schrijftaak waarvoor de proefpersonen zijn gesteld. Daarvoor zijn taakanalyses noodzakelijk. Pas als het duidelijk is welke eisen de taak stelt aan de uitvoerder, kan bekeken worden hoe typerend individueel schrijfgedrag is. ‘Now if these is such a thing as behavior demanded by a situation, and if an subject exhibits it, then his behavior tells more about the task environment than about him’ (Newell & Simon 1972, p. 53). Deze gedachte is, zoals blijkt, niet nieuw, maar het lijkt ons toch zinvol om hem opnieuw order de aandacht te brengen. Flower & Hayes en andere onderzoekers lijken zich dit namelijk niet altijd te realiseren. Zij onderzoeken, denken wij, zeer specifiek schrijfgedrag, maar trekken conclusies over schrijven in het algemeen. Op basis van de uitkomsten van hun onderzoek heeft Flower (1981) zelfs een geheel ‘nieuwe’ schrijfdidaktiek ontwikkeld die beter moet aansluiten bij het natuurlijke schrijfgedrag. De strekking van de woorden van Newell & Simon is kennelijk niet goed doorgedrongen, wat nogal vreemd is aangezien het werk van Newell & Simon als vertrekpunt heeft gefungeerd voor het onderzoek van Flower & Hayes.
Wellicht hebben vele onderzoekers de taakcomplexiteit van ‘schrijven’ onderschat. Een brief schrijven aan een vriend is iets geheel anders dan een brief schrijven aan de | |
| |
faculteit naar aanleiding van een vacaturestop, al noemen we het allebei schrijven. Op welke punten deze taken verschillen, kan alleen een taakanalyse duidelijk maken.
Zo laat Janssen (1987) zien dat zelfs ‘het schrijven van een beleidsnota’ geen homogene taak is. Een beleidsnota schrijven in een bestuurscentralistisch model is totaal verschillend van een beleidsnota schrijven in een interactioneel model.
Voor de schrijfonderzoekers heeft de stelling dat hét schrijfproces niet bestaat aangename consequenties: vrijwel iedere schrijftaak leent zich vooralsnog voor onderzoek, aangezien schrijfgedrag bij concrete schrijftaken nog nauwelijks is onderzocht. Uit dit onderzoek zou, order andere, duidelijk moeten worden welke taakvariabelen op welke wijze de uitvoering beïnvloeden, wat bij welke taak effectieve en minder effectieve schrijfstrategieën zijn, welke (deel) taken voor schrijvers problematisch zijn, welke functies tekstmodellen vervullen bij specifieke schrijftaken en welke functies tekstmodellen kunnen vervullen bij specifieke schrijftaken.
Voor schrijfdidaktici heeft de stelling dat hét schrijfproces niet bestaat wellicht minder aangename consequenties: voor het ontwikkelen van functioneel taakgericht schrijfonderwijszullen zij moeten wachten op de resultaten van de schrijfonderzoekers.
* De auteurs danken: Paul van den Hoven, Peter Jan Schellens, en Hans Palm voor hun kritiek op eerdere, ‘groene’ versies van dit artikel. Judith Kuipéri verdient onze dank voor al het slavenwerk dat zij heeft verricht.
Bibliografie
|
Drop, W., Voorbereiding bij het schrijven. In: Tijdschriftvoor Taalbeheersing 6, 1984, p. 161-175 |
Drop, W., Tekstplanning met behulp van tekstmodellen. In: Tijdschrijft voor Taalbeheersing 8 1986, p. 161-176 |
Flower, L., Problem solving strategies for writing. New York, 1981 |
Flower, L. & J. Hayes, The dynamics of composing making plans and juggling constraints. In: L.W. Gregg & E.R. Steinberg (eds), Cognitive processes in writing. Hillsdale N.J., 1980 |
Flower, L. & J. Hayes, A cognitive process theory of writing. In: College Composition & Communication 32, 1981, p. 365-387 |
Harris, M. & M. Wachs, Simultanious and successive cognitive processing and writing skills. Relationships between proficiencies. In: Written Communication 3, 1986, p. 449-470 |
Hayes, J. & L. Flower, Identifing the organization of writing processes. In: L.W. Gregg & E.R. Steinberg (eds), Cognitive Processen in writing. Hillsdale N.J., 1980 |
Janssen, D., Beleidsmodellen. Steun bij het schrijven? VIOT-lezing. Amsterdam, l7-12-1987 |
Jensen, G.H. & J.K. DiTiberio, Personality and individual writing processes. In: College Composition & Communication 35, 1984, p. 285-300 |
Newell, A. & H.A. Simon, Human problem solving. Hillsdale N.J., 1972 |
Palm, J., Het meten van leesvaardigheid. Een aanzet tot een nieuwe benadering. diss. R.U. Utrecht, 1987 |
Schank, R.C. & R.P. Abelson, Script, plans, goals and understanding. Hillsdale N.J., 1977 |
Schellens, P.J., Redelijke argumenten. Een onderzoek naar normen voor kritische lezers. Dordrecht, 1985 |
Schilperoord, J., Hoe dicteren ervaren dicteerders? In: Tijdschrift voor Taalbeheersing 9, 1987, p. 137-151 |
Selzer, J., The composing process of an engineer. In: College Composition & Comunication 34, 1983, p. 178-188 |
Selzer, J., Exploring options in composing. In: College Composition & Communication 35,1984, p. 276-284 |
Steen, P. van, Zet dat maar eens op papier! In: Tijdschrift voor Taalbeheersing 6, 1984, p. 59-69 |
|
|