| |
| |
| |
Onze leestafel.
Inleiding tot de beoefening der statistiek, door Dr. C.A. Verrijn Stuart, Hoogleeraar aan de Rijks-Universeit te Groningen. Tweede Deel: de toepassing der statistische methode op de zedelijke en verstandelijke eigenschappen van den mensch. Haarlem, de Erven F. Bohn, 1913.
Reeds kort na de voltooiing van het eerste deel, waarin, na de behandeling der statistische methode als zoodanig, hare toepassingen op het gebied der demographie werden verklaard, doet het eerbiedwekkende arbeidvermogen van den schrijver het tweede lijvige deel zijner ‘Inleiding’ het licht zien, waarin de uitkomsten, die langs statistischen weg verkrijgbaar zijn op het gebied van de kerkgenoorschappen, het huwelijk, den cultuurtoestand, de criminaliteit, de intellectueele en de politieke ontwikkeling, op heldere en belangwekkende wijze ontvouwd worden.
De stof, in het tweede deel verwerkt, is heel wat weerbarstiger dan die welke het materiaal voor het eerste uitmaakte. Is het bij de demographische statistiek soms moeilijk, uit het overvloedig beschikbare materiaal de goede keuze te doen, op het gebied der ‘moraalstatistiek’ is het integendeel dikwijls bezwaarlijk, genoegzaam omvangrijk en betrouwbaar materiaal te vinden. De aard der verschijnselen maakt soms scherpe waarneming onmogelijk. En bij het maken van gevolgtrekkingen ontstaat het bezwaar, dat, wanneer uit de beschikbare feiten, verschijnselen, gedragingen, tot menschelijke eigenschappen moet worden geconcludeerd, eenig subjectief of hypohetisch element bij de interpretatie niet altijd kan worden uitgeschakeld. Intusschen mag worden getuigd, dat de schrijver met de grootste behoedzaamheid en voorzichtigheid is te werk gegaan en nooit verzuimde punt voor punt de feitelijke basis aan te wijzen, waarop zijn uitkomsten steunen.
Binnen kort bestek een reproductie te geven van het beeld, dat de schrijver van onzen cultuurtoestand, door vergelijking van verschillende factoren samenstelt, is niet wel doenlijk. Vermeld zij slechts, dat Prof. Verrijn Stuart ook in dit boek terugkomt op een aangelegenheid, reeds meermalen door hem behandeld: de beweging van ons nationaal inkomen en ons nationaal vermogen. Meent hij op grond van de toenemende opbrengst der belastingen, in welker samenstel de verzwaring en ontheffing van lasten in de periode 1880-1909 naar zijn oordeel elkander vrijwel compenseeren, tot eene stijging van het nationaal inkomen te kunnen concludeeren, - zoo blijkt uit de opbrengsten der succesiebelasting, dat het nationaal vermogen sedert minstens 23 jaar ongeveer stationnair bleef. Door vergelijking der uitkomsten van de bedrijfs- en de vermogensbelasting wordt dit verschijnsel nader bevestigd. Het bedrijfsinkomen steeg van f 420.9 millioen in 1902-1903 tot f623.1 millioen in 1910-1911, dus per hoofd der bevolking van f79.33 tot f105.56. Het belaste vermogen daarentegen klom in dat tijdvak slechts van f6028 millioen tot f7124 millioen, dus per hoofd der bevolking van f1136 tot f1210.
| |
| |
Op dit bedenkelijke verschijsel werd in dit tijdschrift reeds eerder door den heer H.W.E. Struve gewezen, al stemmen overigens beide schrijvers in hun algemeene waardeering van onzen occonomischen toestand niet overeen.
V.K.
| |
Neêrland's Onafhankelijkheid hersteld door Dr. J.R. Callenbach. - Nijkerk, Callenhach, 7e, 8e, 9e en 10e aflevering.
Deze laatste vier afleveringen behandelen het eigenlijke bevrijdingstijdperk, aanvangende na den slag bij Leipzig, het tijdperk waarin volksbewegingen, eerlang gevolgd door het optreden van Pruisische en Russische troepen de Fransche autoriteiten doen terugtreden.
Vrij uitvoerig wordt het omwentelingsprocès in Amsterdam en andere groote steden beschreven, waarbij wij voor de duidelijkheid der voorstelling wel gaarne een paar datums méér zouden hebben aangetroffen, daar de gebeurtenissen zich over meerdere dagen verdeeld hebben.
De auteur heeft zich gewacht voor onbepaalde toejuiching van de wijze waarop de omwenteling in haar werk ging; meermalen toont hij aan, dat het ijzeren juk niet, zooals het heet, met kracht van de schouders werd geworpen, maar er zeer langzaam afgleed, dikwijls onder tegenstribbeling van den belanghebbende zelf. Naast het moedig optreden der bekende mannen van 1813, moest menigmalen vermeld worden hoe vele notabelen slechts rust bewaarden waar naar vrijheid gestreefd had moeten worden, hoe eene ‘tot angstige benauwdheid uitgegroeide voorzichtigheid’ het onderscheid tusschen piekeniers en pinkeniers deed ontstaan en hoe nog maar even bij tijds voorkomen werd dat Nederlands gebied door de bondgenooten als veroverd land beschouwd werd.
De ‘note comique’ komt hier en daar tot haar recht in een paar aardige kozakken-incidenten, die als type hadden kunnen dienen voor het in onze dagen bekende geval van den Köpenick-kapitein; de schrik voor de kozakken zat er na 1812 overal in, maar men overschatte schromelijk hunne militaire waarde.
In zijne slotbeschouwing spreekt schrijver een bemoedigend woord, naar aanleiding van de eeuw die sedert 1813 verliep; wij beamen dat gaarne. Een woord van waardeering is hier op zijne plaats, dat de schrijver, tot de kerkelijk-rechtzinnige richting behoorende, niet ontkent dat ook van andere zijde licht komen kan.
Ten slotte wenschen wij het werk van den Heer Callenbach in zijn geheel - ook om den bescheiden prijs - in veler handen.
B.
| |
Wereldbibliotheek.
De W.B. deed er goed aan, prof. Henri Hauvette's Dante-studie in een vertaling van William Davids uit te geven. Onder de Dante-anthologiën neemt zij een eerste plaats in, en de fijnzinnige geleerde stelde zich allerminst te vreden met Hilty's pathetische opmerking dat Dante's dichting een sterrenhemel was, die men maar rustig moest beschouwen zonder meer. Hauvette is niet bij de beschouwing alleen gebleven, en heeft Hilty verre overtroffen in astrologische aanschouwing van dien ‘sterrenhemel.’
| |
| |
Over sterrenkunde sprekend, kunnen wij tevens met voldoening noteeren J. van der Bilt's boekje over ‘Sterrenkunde’, dat de beste vorm van populaire wetenschap in zich verwezenlijkt. Het werkje is helder en overzichtig geschreven.
Prof. Theobald Ziegler's. ‘Geestelijke stroomingen der 19e eeuw’ deel II is door Leo Palak vertaald. In hoeverre latere historie-schrijvers alle beschouwingen van Ziegler zullen laten gelden, zij hier niet uitgemaakt. Aanvechtbare ideeën komen er stellig bij massa's in voor, doch een sympathieke persoonlijkheid ligt bovenal in dit werk en een individueelen kijk als de zijne spitst de belangstelling.
De Vondel's spelen-uitgave ts thans vermeerderd met Joseph in Egypte, Salomon, Lucifer, Salmoneus - Jefta en Samson. Wij zouden met onze prijswoorden in herhaling vervallen door nader over dit reuzenwerk van Simons en de Klerk uit te wijden. De verrichtingen van het nieuwe Vondeltooneel zullen de verdienste van dit werk genoeg in het licht stellen.
De Tooneelbibliotheek geeft ook weer een massa te noteeren: Schaikjer's Rika van den Dominee, Roervink's Freuleken, Sowerbij's Rutherfort en Zoon, Dumas en Gaillardet's De Toren van Nesle en Sophocles - Hofmannsthal's Oedipus - alle het vorige seizoen opgevoerde stukken, vinden we hier terug in zijn reeds elders genoegzaam in bespreking genomen om nog veel toelichting en critiek te verlangen. Verder kwam er Hauptmann's ‘De Wevers’ uit, J.A. Simons - Mees' ‘Van Hoogten en Vlakten’ en H. van der Wal's ‘Het Zegefeest.’ De kritiek op het voorlaatste werk vindt men in het boekje zelf, en wat het laatstgenoemde betreft, heeft Albert Vogel's voordracht daarvan reeds eerder van de dichterlijke kracht van den Nero-dichter getuigd.
In vierden druk is verschenen bij Martinus Nijhoff Mr. C. Vosmaer's ‘Nanno’, de bekende stijlvol Grieksche idylle, welke echter in onze dagen niet meer zoo voldoen kan, omdat de woordwending en de beelding er zoo stram en weinig elegant is. Na Spitteler is de Grieksche dichting feitelijk onmogelijk geworden.
A.Z.
| |
Twee moeders, een ware gebeurtenis, naverteld door Johanna. - G.F. Callenbach, Nijkerk.
In de serie ‘Groene Boekjes’ zal dit kunsteloos verhaaltje een aangename afwisseling zijn tusschen tractaatjes en dergelijke stichtelijke lectuur. De Schr. zoekt, bij het verwijzen naar berusting in Gods wil, toch naar eenigen aardschen troost, daar zij een tweede zwaar beproefde moeder laat beloven, naast het graf van haar eenig kind, ook dat van den jongen zeeman te verzorgen, die op zijn eerste reis in een storm omkwam. Zoo zal dan de arme visschersvrouw weten, dat in het verre land, waar haar eeniggeborene rust, een liefderijke hand op dat eenzame graf bloemen zal strooien.
E.S.
| |
| |
| |
Van Hollandsche jongens in den Franschen tijd, door W.G. van de Hulst. - Utrecht, G.J.A. Ruys.
Een frisch, gezond jongensboek!
In warmen, levendigen verteltrant wordt hier aan de Nederlandsche jeugd van 1913 duidelijk gemaakt, wat die van 1813 persoonlijk heeft bijgewoond, of minstens met eigen ooren, als dagelijks voorkomende gebeurtenissen, heeft hooren bespreken. Met veel tact, en zonder groote onwaarschijnlijkheid, wordt in de ondervindingen van eene enkele familie het voornaamste saamgevat, wat hier te lande in dat merkwaardige jaar, nu juist een eeuw geleden, te beleven viel. De hoofdpersonen zijn: een oude Utrechtsche onderwijzer en diens twee kleinzoons. De oudste dezer twee heeft reeds als zeer jong loteling den Russischen veldtocht meegemaakt en komt juist thuis in dien zonderlingen kenteringstijd, waarin niemand recht weet hoe hij over het al of niet waagbare van Oranje-gezindheid te denken heeft. Hij en zijn veertigjarige broer komen hierdoor in allerhande moeilijkheden en gevaren, maar slaan zich daar flink doorheen, gedragen door hun eerlijk karakter en hartelijke liefde voor hun moeder en grootvader. Met historischen zin worden verschillende zijden van de toenmalige toestanden in het licht gesteld. Zoowel de eigenschuld-oorzaken, als de horizonverruimende voorrechten van de Fransche overheersching worden even aangeroerd; en de te waardeeren trouw van een Franschman voor zijn keizer is verpersoonlijkt in den veteraan Jean Larousse.
Kortom, het boek kan niet anders dan goede gevoelens wekken, en is daarom in alle opzichten aanbevelingwaardig. Ook uit een oogpunt van taal. Alleen zou men den schrijver in bedenking kunnen geven, te breken met enkele germanismen, als: het gebruik van het woord ‘blikken’ in den zin van ‘kijken’ of ‘staren’, en zinwendingen, als; ‘zoolang zij te wachten zat’ of: ‘dat Holland weer te leven begon.’
G.C.
| |
Laat geluk. Oorspronkelijke Roman, door Mr. van Eysten. Rotterdam, D. Bolle.
Het is wat veel gevergd dit liefdesgeschiedenisje van Maurits van Gantelen, waarin zoo weinig merkwaardigs voorvalt, een roman te noemen. Ellenlange beschrijvingen in eentonigen stijl vullen de meeste bladzijden. Wat gebeurt er eigenlijk in dit boek? Een autoreisje.... maar niet geestig verteld, zooals Cyriel Buysse daar het geheim van bezit.... een klein avontuur door een verschrikt paardje; een zelfmoord, (welke geschiedenis eigenlijk geheel op zich zelf staat) verder een paar engagementen van oude en jonge heeren. Onder dit alles blijft de held, Maurits, moe en mat, lusteloos en landerig, saai in een woord. Naar Indië gegaan met geen edeler doel dan geld te verdienen, zooveel en zoo gauw mogelijk, keert hij naar het vaderland terug, als dit hem vrij snel gelukt is, en zonder energie slentert hij het leven door, tot zijn wagentje, door een ander voortgeduwd, langzaam aan weer te rollen begint, maar of er ooit veel fut in zal komen en waarom zoo iemand in onze Tweede Kamer moet gekozen worden, is een onopgelost raadsel. Enfin, einde goed, al goed. Mogelijk werd dit werkje als stijloefening bedoeld, dan valt er echter op dit punt nog vrij wat te
| |
| |
verbeteren. Duitsche wendingen, als ‘in de twintiger jaren’, p. 206: herhalingen van hetzelfde woord in denzelfden zin zijn schering en inslag. Geen zweempje humor of pit; geen streven naar schoonheid of naar iets meer dan het zeer alledaagsche, valt hier waar te nemen.
E.S.
| |
Sancta Musica, door F. de Sinclair. Uitgave van Holkema en Warendorf, Amsterdam, 1913.
Het gegeven, ditmaal door den in het humoristisch genre zoo gunstig bekenden auteur gekozen, speelt weder in kleinsteedsche omgeving. Het is de kleingeestige naijver van twee muziekgezelschappen, eigenlijk twee meer of minder muzikale kringen, op elkander.
Een orkestdirecteur - muziekleeraar, wiens karakter wordt aangeduid door de Mephistoachtige figuur op den omslag, heerscht en beheerscht zijn leerlingen, vereerders en aanbidsters even onbeschaamd als listig. ‘La note gaie’ komt in deze vertelling minder tot haar recht dan in andere van dezen schrijver. Wel grappig maar aan het onmogelijke grenzend, zijn de avonturen van freule Mia op haar spionnentocht bij allerakeligst regenweer. Deze dame in een ton terecht gekomen, voelde ziçh daar blijkbaar minder thuis dan Diogenes in zijn vat, want ‘de kille regen stroomde op haar neer, - ijskoude stralen, die haar kleeren en kousen doorweekten. Op haar handen voelde Mia plotseling ook warme druppels vallen. Zij huilde.’ p. 175.
De rol, die deze freule speelt in het boek, is zoo onaardig, dat zelfs hare benarde positie in deze ton ons medelijden niet kan opwekken. Tragisch is het lot van Bertha Zijlmans, wier werkelijk talent vermoord wordt door den naijverigen muziekdirecteur; immers, zij was een leerling van een buitenlandsche beroemdheid. Tot allen prijs moest voorkomen worden, dat zoo iemand door fraai, gevoelvol, ja schitterend spel zijn naam, den naam van Schüler te na kwam.
In het begin is dit boek een beetje gerekt; ook het kinderengedoe bij den fanatisch muzikalen notaris boeit niet. Het geheel is echter een aardige bijdrage tot de kennis van zoogenaamd kunstminnende kringen in het goede Nederland.
Elise Soer.
| |
Van Hoog en Laag. Het eerste Levensboek door Cyriël Buysse, uitgegeven door C.A.J. van Dishoeck, te Bussum, in het jaar 1913.
Ditmaal neemt Schr. ons niet mede op een vroolijken autotocht; maar brengt ons in Meulegem, het kleine dorp, met zijn eenvoudige bevolking, die vol eerbied opziet naar de beide kasteelen, ‘de twee regeerende kasteelen, zij heerschten, men zag ze voelbaar heerschen over 't gansche land....’ p. 93,
De bewoners dezer adellijke verblijven zijn de hoogen; de koewachtertjes, ‘die den ganschen dag met hun beesten in de vrije weiden waren’ p. 8, de laaggeplaatsten van wie hier verteld wordt. En deze laatsten, Fonske, anders dan zijn makkertjes, krabbelt teekeningetjes, waarover de jongens lachen, tot zij elkaar herkennen in de potloodlijnen en nu om strijd hun portret willen laten maken. Wie onzer lezers zich Lis Doris, van Maarten Maartens, herinnert, maakt bij dit werkje onwillekeurig vergelijkingen,
| |
| |
Even als daar, ook hier een talent, zich ontwikkelend bij een eenvoudigen knaap, gesteund en geleid door de hulp eener jonge dame, voor wie de jonge artist in liefde ontvlamt. Maar Cyriel Buysse's verhaal is een eenvoudige, frissche dorpsvertelling gebleven, kan voor het overige niet gesteld worden naast den doorwrochten, ingewikkelden, meesterlijken roman van Maartens. Zonder het Vlaamsche dialect dat een eigenaardige bekoring aan de gesprekken verleent, zou het ontluiken van den boerschen artist in Meulegem wel eens wat heel naïf en nuchter lijken.
Dit is het eerste levensboek, denkelijk wacht ons dus een vervolg, waarin Fonske's verder leven wordt beschreven.
E.S.
| |
Res non Verba. Leo Verberne, door A.L. Terégo. - Amsterdam, L.J. Veen.
‘Quod scripsi, scripsi’. Met deze woorden van Pontius Pilatus, als motto, bedoelt Schr. van de ernstige levensbiecht, ons hier geboden, dat hij geen woord wenscht terug te nemen van hetgeen hij neerschreef. Ook hierdoor draagt dit werk een zeer intiem karakter.
In het begin wemelt het van fijne, humoristische trekjes. Aardige invallen, geestige gezegden doorvlechten het gemoedelijk gekeuvel. Hoe verder men door leest hoe meer de ernst op den voorgrond treedt. Kinderspel en lach worden vervangen door strijd, moeiten; door zorgen en ontgoochelingen, die elk volwassen mensch meer of minder ondervindt. In ruime mate worden zij het deel van A.L. Terégo (Alter Ego). De teleurgestelde Catholiek is hier aan het woord, de man, die geen vrede, geen rust, geen levenstaak kon vinden binnen de schaduw der moederkerk; die als geleerde en menschenvriend meer dan als priester optreedt; door zijn omgang met andersdenkenden aanstoot geeft aan zijn supérieuren wiens geweten in het gedrang raakt bij de uitoefening zijner plichten. Hoe hij ten slotte aan heengaan de voorkeur geeft, trots de laatste waarschuwing van zijn hooggeschatten Deken Wellaert, en zijn ‘Sturm und Drangperiode’ als ‘apostaat’, in Parijs doorleefd, tot nijpend geldgebrek hem allen arbeid ook zeer minderwaardigen arbeid doet zegenen, leze men in de vaak fijn gestyleerde blz. van het 2de deel, die evengoed het kenmerk van ‘Wahrheit und Dichtung’ dragen, als de lichter getinte, die van een onbezorgde jeugd vertellen. Er valt niet aan te twijfelen, dit boek zal velen een doorn in het oog zijn, maar doodgezwegen kan het niet worden. De gebeurtenissen aan het slot bevestigen eenigszins naïf dat monseigneur het nog zoo slecht niet inzag, toen hij in Leo Verberne het hout miste, waaruit de R.C. priester wordt gesneden. Maar een priester in het rijk der letteren school er stellig in dezen ernstigen denker en werker. Te bejammeren is het, dat er kerkgenootschappen bestaan die zoo iemand geen eervolle plaats in hun midden kunnen aanwijzen, maar liever in een hoekje verstoppen of uitstooten.
E.S.
| |
Historische Karakters. Hortense de Beauharnais, Koningin van Holland, door Melati van Java, met een portret. Uitgave van de Hollandia-Drukkerij te Baarn.
Historische karakters kunnen in 't algemeen op belangstelling rekenen, te meer waar het ditmaal eene schoone, geestige, talentvolle prinses geldt, die Hollands eerste koningin is geweest. Al verspreidt deze beschrijving niet veel
| |
| |
nieuw licht over tallooze bekende gebeurtenissen en personen uit het veel bewogen Napoleontische tijdperk; toch door lossen prettigen verhaaltrant gelukt het Schr. onze aandacht geboeid te houden tot het einde.
Auteur tracht bovendien onpartijdig te zijn. Velerlei meening en oordeel wordt door haar aangehaald. Een zuiver beeld vermag zij echter niet te geven. Wij staan steeds aan den drempel van een anders gedachten en roerselen, als die ander onze gelijke is, hoeveel te meer wordt dit bewaarheid, waar het personen geldt, voortgekomen uit een ander volk, anderen tijd, andere kringen. Er blijven vele vraagteekens en duistere punten in het leven van Hortense de Beauharnais, wier weergalooze lieftalligheid en gratie gebreken bedekten, zeer vrouwelijke gebreken, die in haar tijd wellicht nog meer althans niet minder voortkwamen dan tegenwoordig. Durocs weigering haar te trouwen - een onopgelost raadsel, daar zij elkaar liefhadden - heeft mogelijk bij Hortense veel goeds verstikt, haar tot een huwelijk met Louis uit ‘dépit’ bewogen.
Wie Vincent Loosjes uitnemende studie over Hollands eersten Koning kent, wie de mémoires van made de Rémusat enz. heeft gelezen, kan medelijden met de gemalin van dien ziekelijken egoïst echter niet onderdrukken. In onze dagen had een vrouw van Hortense's karakter stellig minder verdragen van haar huistyran. Wat zich niet openlijk kan of durft uiten, zoekt zijwegen, bijpaadjes waarop men zoo licht struikelt. Hoe het zij, een diepe zielkundige studie werd hier niet gegeven, wel een aangename causerie, die ons de omgeving van Frankrijks grooten Keizer weer eens levendig onder de oogen brengt. Hortense de Beauharnais is trots haar koninginnetitel slechts een uit de velen, wier felbewogen levens, in 't begin der negentiende eeuw, op een tragedie uitliepen. Stellig heeft zij haar stiefvader liefgehad met een genegenheid, waarvan slechts vrouwen als zij het geheim bezitten en vond zij daardoor den weg naar het zoo moeilijk te winnen hart van ‘madame mère’. Waarschijnlijk steekt achter de gedragingen der voormalige koningin op haar pelgrimstocht door Frankrijk - Zie p. 205 - meer politiek dan Schr. vermoedt of wil toegeven. Hortense was eerzuchtig voor haar eenig overgebleven wettigen zoon en... zeer handig. De aandacht op hem vestigen, belangstelling voor hem opwekken, voorzichtig het terrein verkennen, dat was haar toevertrouwd; al keurde vader Louis zulke machinaties streng af. Zijn meening telde niet; dit kan men van de beleedigde verbitterde vrouw begrijpen. Maar Louis werd in het gelijk gesteld. Hortense beleefde slechts haar zoons échec.
Toen Napoleon den keizerstroon in Frankrijk beklom, door zijn ‘Coup d' état’, zoo snijdend beschreven in ‘l'Histoire d'un Crime’ van Victor Hugo, rustte zijn moeder onder de zerken in de kerk van Rueil. ‘Sic transit gloria mundi’.
E.S.
| |
Naast den Troon. Historische Roman, uit den tijd van den Stadhouder Willem III, door Mr. J. van Eysten. - Uitgave van H. Honig, te Utrecht, 1913.
In stijl en zeggingskracht staat dit werk vrij wat hooger dan ‘Laat geluk’, al zal het menigeen niet veel nieuws vertellen. Het is een heele durf, na den bekenden cyclus van Marjorie Bowen, over het tijdvak van den stadhouder-Koning, Willem III, een roman te schrijven, die in denzelfden tijd
| |
| |
speelt, personen behandelt, die ook bij haar voorkomen. Toch, waar zooveel vreemdelingen, met meer of minder talent, de laatste helft onzer 17de eeuw tot bron van studie nemen, er werken over dichten, is het aangenaam een landgenoot te ontmoeten op denzelfden weg. Mr. van Eystens boek staat Naast den Troon. Zijn held is van geheel ander maaksel dan de geestkrachtige figuur van Willem III; het is de ongelukkige bastaardzoon van Engelands koning: Karel II, James, hertog van Monmouth. Diens geschiedenis is goed in elkaar gezet; veel diepte is er niet in, maar de intrigues uit die dagen, het geharrewar en de samenzweringen zijn niet van de lucht. Ik verbeeld mij, dat een geoefend schrijver in het hedendaagsch Portugal een dergelijken roman zou kunnen laten spelen. Als mr. van Eystens boek iets bewijst is het wel dit, dat er naast den troon nog haast ergerlijker dingen gebeuren dan op dien verheven zetel. P. 56 toont dat schr.: zich aan het teekenen van een karakter als dat van Willem III niet moet wagen; minderwaardigen gelukken hem beter.
Tweedehandsmenschen - om het zoo eens uit te drukken - hebben hier dus het hoogste woord. Aan lage hartstochten, obscure liefdesavonturen, een eeuwig gedraai om het eigen ik, vuig winstbejag, foutieve berekeningen geen gebrek. Halfgoden in eigen oog en niet eens heele menschen zijn. Monmouth en zijn gezellen, levende als geboren spelers, tot zij, door nood gedrongen, alles plotseling op één kaart zetten en.... verliezen. Overbekend hoe de rampzalige Monmouth eindigt, misschien dat auteur het hierom noodig achtte, zijn lezers geen wreede bijzonderheid te besparen.
Mooi, maar niet geheel tot haar recht komend, is de alles vergevende, alles verdragende, noodlottige liefde van lady Henrietta Wentworth voor den lichtzinnigen hertog. Maar ook deze liefde is een moerasbloem, geen gezonde geuren uitademend maar doodelijke miasmen verspreidend, in verpeste omgeving.
Wat was er van het Engeland uit Cromwells dagen geworden? Dit was het rijk, waarover kort daarna Willem III koning zou zijn; geen wonder, dat hij er miskend werd, en op zijn beurt het degelijke Holland boven ‘old merry England’ stelde. Ons het minderwaardige van zoovele hoogen laaggeplaatsten uit dien tijd diep te hebben doen gevoelen, is een verdienste van Mr. van Eysten boek. Het moge ook daarom een gunstig onthaal vinden.
E.S.
|
|