De Tijdspiegel. Jaargang 38
(1881)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 405]
| |
Staatkunde en geschiedenis.Keerzijde der sociaal-democratische medaille.III.
| |
[pagina 406]
| |
kruis des vredes en vergeten werd de broedermin, de algemeene menschenliefde, zoodat de razernij en de bloeddorst den godsdienst en de macht der beschaving konden vervangen. Nog wordt de welvarende stad met de tallooze rookende schoorsteenen en de zorgvuldig bebouwde landelijke omgeving door de schitterende avondzon verlicht en staat de heerschappij van den arbeid in eere, maar toch vertoont zich reeds in de verte de maaier als de vriend en verlosser des volks, voorafgegaan door een heirleger van kraaien en raven. In de stad neemt hij de gedaante van den onbaatzuchtigen prediker in de woestijn aan en brengt van zaal tot zaal, van bierhuis tot bierhuis, van drukkerij tot drukkerij het nieuwe Evangelie, de waarheid der vrije, internationale republiek. Handig plaatst hij op eene smerige weegschaal eene rijkversierde kroon tegenover een vuilen pijpenkop en tracht te bewijzen, dat beiden gelijke waarde bezitten, zoodat het zwaard naast den pijpenkop de macht naar de zijde des volks doet overhellen. Het volk, verhit door het genot van bier en brandewijn, verblind door den schijn, juicht onder uitbundig gelach en woest getier den nieuwen apostel toe, en terwijl de kaarten nog eens gemengd worden en ruwe kwinkslagen de gemoederen prikkelen, is het volk bereid te volgen, want het vertrouwt blindelings den zegsman. De held der revolutie, de dood, doet afstand van het zwaard der volksjustitie en grijpt naar het bloedroode vaandel; straks verrijzen overal barricaden en begint de strijd om het gezag. Met bloed gedoopt, door bloed als het ware geteekend en in bloed gesmoord, herkent het volk te laat in den maaier het symbool des doods, en terwijl weeklagende vrouwen en kinderen de misleide gevallenen beweenen en de sociale ellende alleen achtergebleven is, rijdt de dood vergenoegd naar huis, om aan de wereld eene kleine pauze te gunnen en later dit spel te hervatten, zoodra een ander geslacht onder dezelfde holle leus weder hetzelfde tafereel verlangt. En de onontbeerlijke moraal? ‘Als Leichen - ja! - da sind wir gleich,
Nicht hoch noch tief, nicht arm noch reich! -
O Freiheit, wer führt dich herbei?
Nicht Mord und nicht der Laster Schrei,
Nur wann erstickt der Selbstsucht Glüh'n
Wirst du in Herrlichkeit erblüh'n! -
Und Gleichheit! Bringt sie nur der Tod?
Nein! Allen strahlt ein Morgenroth.
Ja, glaubt, die Guten sind sich gleich,
Ob hoch, ob tief, ob arm, ob reich. -
Du Bruderliebe, Bürgerhort,
Der reinsten Lehre reinstes Wort!
Geschändet hat man dich, entehrt,
Zur Mörderfackel dich verkehrt;
Vom Himmel nahmst du deinen Lauf,
Zum Himmel flamme freudig auf
In reiner That, ein heil'ger Brand!
So segne Gott das Vaterland!’
| |
[pagina 407]
| |
Lassalle verdeelt overeenkomstig de grondgedachte der philosophie van Hegel de wereldgeschiedenis in drie verschillende perioden, waarvan de beide eersten tegenstellingen vormen, terwijl de laatste alle blijvende elementen in zich bevat, derhalve een duurzaam karakter moet bezitten. Elke geschiedkundige ontwikkeling is te voorschijn gekomen uit of liever ontsproten aan de idee der gemeenschap, en zonder gemeenschap als grondslag is geene beschaving denkbaar. De oude wereld en de middeleeuwen zochten de menschelijke solidariteit of het wezen der gemeenschap in gebondenheid, onderwerping en gehoorzaamheid. De Fransche revolutie van 1789 en de door haar beheerschte historische periode zochten de vrijheid in de oplossing van elke solidariteit en gemeenschap, hoewel vrijheid zonder gemeenschap willekeur is. De moderne tijd, die van 1848 dateert, streeft naar solidariteit, verbonden met de vrijheid. Nemen wij aan, dat deze grondgedachte juist is, zoo blijft daarom toch de indeeling nog niet minder gezocht. Tegenover de oude wereld en de middeleeuwen staat, indien wij beiden als één geheel beschouwen, uitsluitend de moderne historische periode, die met de Fransche revolutie van 1789 begint, in 1848 zich verder ontwikkelde en nog gedurende eene niet voor nadere bepaling vatbare reeks van jaren onze maatschappij zal beheerschen. Het zou zeer eigenaardig en merkwaardig zijn, drie perioden van gelijke historische beteekenis aan te nemen en voor het begin, de ontwikkeling en het einde der tweede periode ternauwernood zestig jaren te berekenen. Op de solidariteit in gebondenheid volgt in elk geval de trapsgewijze oplossing, die niet alleen door gewelddadige botsingen voorgesteld mag worden. Als toestand van overgang geldt derhalve de heerschappij van het individualisme met de verkrijging en bevestiging der politieke emancipatie. Eerst uit die vrijheid kan volgens het wezen der historische evolutie de sociale consolidatie of het herstel der gemeenschap, verbonden met de vrijheid, te voorschijn komen. Niemand zal beweren, dat de vormen voor de vrijheid in gemeenschap reeds gevonden zijn, en velen zullen erkennen, dat het worstelen der lagere volksklasse naar sociale consolidatie, alvorens zij rijp is, om de vrijheid te kunnen dragen, tot nog toe meer eene reactionnair-revolutionnaire, gelijk in de middeleeuwen, dan eene werkelijk vooruitgaande beweging genoemd moet worden en dat wij ten opzichte der ontwikkeling van de moderne historische periode nog in de kinderschoenen staan. Juist daarom is de eigenlijke sociale quaestie in den uitgebreidsten zin eene zaak van volksbeschaving of opvoeding. Van eene sociale leer als wetenschap is slechts zelden sprake en of zij daarvoor vatbaar is, moet zelfs nog blijken. Terwijl wij ten opzichte der sedert 1789 ontstane beweging ter verkrijging der politieke emancipatie op enkele welgeslaagde proefnemingen kunnen wijzen en hier en daar nieuwe, voor verdere ontwikkeling vatbare vormen zijn ontstaan | |
[pagina 408]
| |
en werkelijk als gevestigd kunnen worden beschouwd, kan toch hetzelfde ten opzichte der toekomstige sociale organisatie nog niet gezegd worden. Wat daaromtrent reeds bestaat, verkeert nog in embryonische ontwikkelingGa naar voetnoot(*). Het spreekt wel vanzelf, dat zonder de voorbereiding en ondersteuning der intellectueele aristocratie op dit gebied geene nieuwe formatie denkbaar is en dat overhaasting eer na- dan voordeelig is. Wordt emancipatie in politieken zin uitsluitend van de vrije wording verwacht, zoo is hetzelfde met het oog op de sociale beweging het geval. De theorie moet aan de practijk getoetst worden en wat werkelijk bestaat en een duurzaam karakter bezit, is het resultaat van jaren- of liever van eeuwenlangen arbeid bij langzaam en regelmatig | |
[pagina 409]
| |
vooruitgaande ontwikkeling en loutering. Aan een zoodanig ontwikkelingsproces neemt de gezonde arbeidersklasse deel, maar het proces kan door haar niet geforceerd worden, terwijl het eigenlijk proletariaat zelden of nooit een gunstigen invloed op deze vooruitgaande ontwikkeling uitoefent. Het komt erop aan, tegenover allen denzelfden maatstaf tot grondslag van beoordeeling en overweging aan te nemen. De invloed der Fransche revolutie van 1789 werd in Duitschland eerst in de eerste helft der daaropvolgende eeuw waargenomen. Wel was de Fransche revolutionnaire literatuur reeds veel vroeger bekend geworden en vond zij hier en daar navolging, zoodat er eene eigene polemische letterkunde kon ontstaan, maar eene dergelijke beweging bepaalde zich tot enkele kringen en drong niet of uiterst zelden tot het volk door. Alle pogingen, om de bestaande verhoudingen in Duitschland door middel van geweld te hervormen, droegen een kinderachtig en hoogst onschuldig karaker en bezaten niet de minste beteekenis, zoodat zij meer als eene vertooning van enkele overspannen individuen golden, dan onder de volksbewegingen van ernstigen aard gerangschikt werden. Een handvol revolutionnairgezinde liberalen namen nu en dan dappere besluiten en spraken fraaie wenschen uit, maar tegenover de georganiseerde reactionnaire regeeringsmacht met de tallooze soldaten werd aan geen strijd gedacht en de invoering van eene werkelijk ontwikkelde en behoorlijk gedisciplineerde schaar niet eens voor mogelijk gehouden. Men dweepte met de vrijheid, dronk op de democratie der republiek en zong pittige liederen. Alles droeg de kenmerken der studentenperiode. Zelfs de geschriften ten tijde van het congres te Weenen, die de vrijheid van drukpers verdedigden, tegen de ordonnantiën van den Bondsdag opkwamen en de politieke emancipatie als noodzakelijk vooropplaatsten, maken hierop geene uitzondering en waren hoogst onschuldig. De onderdrukking van dergelijke uitingen der individueele opinie is belachelijk en uitsluitend toe te schrijven aan het streven, om op de kleingeestigste wijze te tiranniseeren. De historische ontwikkeling begunstigde echter het toenemen der ontevreden stemming zoowel als de verspreiding van revolutionnaire denkbeelden. Zóó trok de beweging der Carbonari in 1820 met de verovering van Napels en de afkondiging der ultra-liberale constitutie aldaar reeds meer de aandacht, hoewel dit alles meer op het gebied der samenzwering dan op dat der revolutie tehuis behoorde. Meer nog dweepte men met Frankrijk, ofschoon het oog in de eerste plaats op Engeland gericht had moeten zijn. Het machtige Albion toch kon allen tot leerschool dienen, want het wist de politieke emancipatie zonder phrase tot den hoogsten trap van ontwikkeling te brengen, zonder de rechten der aristocratie over het hoofd te zien of het plebejisch gezag op den troon te plaatsen. Het proces Weidig, na de ontdekking der Hessische samenzwering onder Ds. Weidig te Butzbach en Georg Büchner te Giessen door | |
[pagina 410]
| |
de reactie op touw gezet en te recht eene schandvlek in de geschiedenis genoemd, kan als het begin der latere Duitsche beweging beschouwd worden. Deze periode is voor ons van belang, omdat uit dien tijd (1830/34) de eerste Duitsche socialistische brochure dagteekent. Büchner, in 1834 student in de medicijnen te Giessen en reeds in 1837 ontslapen, was de ziel van het Hessisch geheim genootschap en stond in betrekking met vereenigingen van gelijken aard in het zuiden en westen van Duitschland. Zijn Landbote is het model voor revolutionnaire pamfletten en had de stelselmatige bewerking van het volk en meer in het bijzonder van den boerenstandGa naar voetnoot(*) op het oog, zoodat in denzelfden geest eene reeks van polemische brochures voorbereid werden, die echter door de goedgeslaagde confiscatie en de energieke onderdrukking der beweging, voordat zij aan de oppervlakte zichtbaar werden, in het niet verzonken. Het program luidde: samensmelting der materieele belangen van het volk met die der revolutie; het welslagen der laatstgenoemde hing, volgens de overtuiging van den leider, af van de wijze, waarop de eerstgenoemden op den voorgrond geplaatst werden, want het volk, door den materieelen nood gedemoraliseerd, heeft geen begrip van de algemeene menschenrechten en geen zin voor de eer en de vrijheid der natie, maar is totaal onverschillig. De methode moet zijn: het volk voorrekenen en aantoonen, dat het tot eene staatsinrichting behoort, die van hen in den vorm van belastingen, enz. uitsluitend offers eischt, terwijl de bevoorrechten en rijken alleen de voordeelen genieten; dat het zwaartepunt der wetten, die over eigendom, leven, enz. beschikken, in de handen van den adel, het kapitaal en de ambtenaren gelegd is, terwijl het volk tot den socialen nood gedoemd wordt, en dat ontwaken ter wille der materieele behoeften gelijk staat met verlossing. Het middel daartoe was voorloopig: verscherping van de kloof tusschen rijken en armen door de opwekking van haat en nijd tusschen de maatschappelijke klassen en bestrijding der constitutioneelen en liberalen. De Landbote trachtte dat ideaal (?) te bereiken door de begrootingen van Hessen aan de heerschende toestanden te toetsen en daarbij alles sterk te kleuren, overeenkomstig Piscator's woord: ‘Overal ziet de mensch ziekte, ellende, nood en dood, en alleen lichtzinnigen kun- | |
[pagina 411]
| |
nen vroolijk gestemd zijn.’ Het motto luidde: ‘Vrede den hutten der armoede! oorlog den paleizen der weelde!’ Inleiding: ‘Dit blad zal het volk de waarheid verkondigen, maar wie de waarheid getuigt, wordt opgehangen; ja, zelfs hij, die de waarheid leest, wordt door meineedige rechters gestraft.’ Daarom moeten de lezers: 1o. dit blad buiten hunne woningen zorgvuldig voor de politie verborgen houden; 2o. den inhoud alleen aan trouwe vrienden mededeelen; 3o. hun, die niet te vertrouwen zijn, anoniem dit blad toezenden; 4o. bij ontdekking voorgeven, dat zij dit blad juist aan de justitie wilden overleveren; 5o. niet vergeten, dat zij, die met den inhoud niet bekend zijn, wanneer dit blad bij hen gevonden wordt, natuurlijk zonder schuld bevonden worden.’ Daarop volgde: ‘In 1834 ziet het er bij ons uit, als verkondigde de Bijbel leugens. Het ziet eruit, alsof God de boeren en handwerkslieden op den vijfden, de vorsten en rijken op den zesden dag geschapen heeft, tot de laatsten zeggende: “Heersch over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt”, en alsof de boeren en ambachtslieden onder de wormen of het ongedierte gerangschikt werden. Het leven der rijken gelijkt op een eeuwigen Zondag; zij wonen in fraaie huizen, dragen kostbare kleeren, hebben vette gezichten en spreken eene eigene taal; het volk ligt voor hen als mest op den akker. De boer gaat achter den ploeg; de rijke echter gaat achter hem en den ploeg en drijft hem met de ossen aan den ploeg; hij neemt het graan en gunt den arbeider de halmen. Het leven van den boer gelijkt op een eeuwigen werkdag; vreemden verteren zijn akkers in zijne tegenwoordigheid; zijn lichaam is eelt; zijn zweet is het zout op de tafel des rijken. Het groothertogdom Hessen telt 718,373 inwoners, die jaarlijks aan den Staat betalen 6,363,364 gulden. Dit geld is de bloedtiende, die van het lichaam des volks genomen wordt. Bijna 700,000 menschen zweeten, kermen en hongeren daarvoor. In den naam van den Staat wordt het afgeperst; de afpersers beroepen zich op de regeering, en de regeering zegt: het is noodzakelijk voor de handhaving der orde. Wat is dat voor een ding, de Staat? Woont een zeker getal menschen in een land en bestaan aldaar wetten en voorschriften, die allen moeten nakomen, dan zegt men: zij vormen een staat. De Staat, d.i. allen; orde heerscht door de wet, die het welzijn van allen verzekert en die aan de welgezindheid van allen ontsproten is. In Hessen betalen 700,000 personen 6 millioen voor die orde, d.w.z. zij worden daartoe tot trekpaarden en ploegossen gemaakt, opdat zij in een toestand van orde leven. Die toestand heet: hongeren en uitgemergeld worden. Wie hebben die orde uitgedacht en handhaven haar? De regeering met een heirleger van ambtenaren; het volk is hunne kudde; zij zijn de herders, de melkers en beulen; zij zijn met het vel der boeren bekleed, en roof is in hunne woningen. De tranen van weduwen en van weezen zijn het vet op hunne gezichten; zij heerschen vrij en leeren | |
[pagina 412]
| |
het volk de slavernij; hun geeft het volk 6,000,000 gulden; daarvoor hebben zij de moeite, het volk te moeten regeeren, d.i. zich door dat volk te laten vetmesten, om het volk ten slotte nog de burgerschaps- en menschenrechten te ontrooven. Ziet, dat is de oogst van uw zweet!’ Op deze wijze doorwandelt Büchner de begrootingen van binnenlandsche zaken en justitie en betreedt daarna het gebied der wetgeving, d.w.z. ‘den onzin van vroegere geslachten, beoefend door dienaren der gerechtigheid, die zich met huid en haar aan de regeering verkocht hebben. Hunne stoelen zijn geplaatst op omstreeks 460,000 gulden (kosten voor de rechtspleging etc.) en hun gewaad is met zilver ter waarde van 197,502 gulden (kosten voor de politie) bezet.’ Zóó worden de financiën en de kosten voor defensie besproken en met pikante opmerkingen en vergelijkingen voorzien; zóó komen de pensioenen aan de beurt en is het staatsministerie niet uitgesloten, waarbij zinspelingen op den boerenopstand van 1830 in Vogelsberg gemaakt worden, hetgeen natuurlijk het effect nog verhoogt. Alles is echter beknopt, duidelijk en vrij van betwistbare theorieën of holle phrases, nu en dan zelfs kernachtig en waar. Het geheel wijst op een man van kennis en talent en is niet te vergelijken met de latere sociaal-democratische pennevruchten. Toen heerschte de reactie en ontbrak de vrije beweging; nu bestaat zij grootendeels en moet meer kunstmatig de opwinding voorbereid worden. Büchner vergelijkt in zijn Landbote de toestanden in Duitschland met hetgeen de profeet Micha zegt: ‘‘En de groote spreekt de verderving zijner ziel, en zij draaien ze dicht inéén. De beste van hen is als een doorn; de oprechtste is scherper dan eene doornheg.’ Gij moet doorn en doornheg duur betalen, want het vorstelijk huis kost u 827,772 gulden. De instellingen en de lieden, waarvan ik tot dusver sprak, zijn slechts werktuigen, zijn de dienaren, die niets in hun eigen naam doen, maar eerbiedig in den naam des vorsten bij Gods genade handelen. Dit is hun veldgeschreeuw, wanneer zij uw huisraad veil bieden, uw vee wegdrijven, u achter slot en grendel plaatsen. Deze vorst eet, wanneer hij honger heeft; slaapt, wanneer hij moe is; werd even naakt geboren als gij en wordt even koud en stijf uit de wereld verwijderd als gij, en toch plaatst hij als onaantastbaar souverein zijn voet op uw hals; spant 700,000 menschen voor zijn ploeg; heeft ministers, die verantwoordelijk zijn voor hetgeen hij doet; bezit macht over uw eigendom door de belastingen, die hij afkondigt; over uw leven door de wetten, die hij maakt; is omgeven door adellijke dames en heeren, die zijn hof vormen, en laat zijne goddelijke macht aan zijne kinderen na Wee u, gij beeldendienaars! Gij zijt gelijk de heidenen, die den krokodil aanbidden en toch door hem verscheurd worden. Gij zet hem eene kroon op, maar zij is van doornen, die uzelven het hoofd wonden; gij drukt hem een schepter | |
[pagina 413]
| |
in de hand, maar het is eene roe, waarmede gij getuchtigd wordt; gij plaatst hem op uw troon, maar het is een martelaarsstoel voor u en uwe kinderen; de vorst is de kop des bloedzuigers, die over u wegkruipt; de ministers zijn de tanden en de ambtenaren de staart. De hongerige magen der rijken zijn laatkoppen; de vorstenmantel is het tapijt, waarop de voorname heeren en dames met voorbeeldelooze geilheid over elkander rollen - met orden en grondbezit bedekken zij hunne zweren en met kostbare kleeren hunne melaatsche lichamen; de dochteren des volks zijn hunne maagden en bijzitten, de zonen hunne lakeien en soldaten....... Deze regeering is niet door God u gegeven, maar stamt van den vader der leugen. Deze Duitsche vorsten zijn niet uwe rechtmatige overheden, want uwe overheid is Duitschland's Keizer, eertijds vrij door het volk gekozen. Deze vorsten hebben Duitschland, ons dierbaar vaderland, uiteengereten, den Keizer verraden, en toch verlangen zij van ons gehoorzaamheid en trouw. Maar het rijk der duisternis is bijna ten einde gespoed en het Duitsche rijk onder een Keizer, gekozen door het volk, zal spoedig herrijzen. ‘Geeft den Keizer, wat des Keizers is’, en dezen vorsten - het deel van Judas..... In 1789 schudde het Fransche volk de ketenen af en riep mannen, die het vertrouwde, bijeen, en dezen verklaarden, dat de vorst de eerste dienaar van den Staat is en aan het volk verantwoording moet afleggen; dat de algemeene menschenrechten hersteld en het recht der meerderheid erkend moesten worden. De Koning zwoer trouw aan de grondwet, werd echter meineedig en door het volk veroordeeld; Frankrijk werd vrijstaat. De jeugdige vrijheid groeide op in het bloed der tirannen; hare stem vervulde de tronen met angst en ontzetting, en de volkeren juichten. De Franschen verkochten de vrijheid voor den roem onder Napoleon, maar werden daarvoor door den Almachtige in Rusland zwaar bestraft. Zij droegen later het juk van Karel X, maar schudden in 1830 dien last af, om echter in de handen van den huichelaar Louis Philippe te vallen. De vorsten beraadslaagden, hoe zij aan de wraak van het naar vrijheid hakende volk konden ontkomen, en de listigsten zeiden: ‘Laat ons van een gedeelte der macht afstand doen, om het overige te behouden, en zij traden voor het volk, zeggende: “Wij willen u de vrijheid schenken, waarvoor gij u ten strijde aangegord hebt.” Het volk vertrouwde hen, nam de constitutie aan en werd bedrogen. Wat beteekenen deze grondwetten? Niets dan stroo, nadat het den dorschvlegel heeft leeren kennen, want de vorsten behielden het graan. Wat zijn onze vertegenwoordigingen? Niets dan langzame voertuigen, die wel eens aan roofgierige vorsten en ministers het een en ander in den weg leggen, maar nooit een vaste burcht voor Duitsche vrijheid kunnen worden. Wat zijn onze kieswetten? Niets dan overtredingen der burger- en menschenrechten, want slechts gegoeden kunnen gekozen worden. Denk aan Hessen! De vorst is onschendbaar; de dynastie | |
[pagina 414]
| |
is erfelijk; de monarch kan oorlog verklaren, vrede sluiten en beschikt over het leger; zijne macht is onbeperkt, al kan hij ook zonder de toestemming der vertegenwoordiging geene nieuwe belastingen uitschrijven en nieuwe wetten maken. Zulk eene constitutie is een erbarmelijk ding, een stuk papier, goed genoeg, om verscheurd te worden, zelfs voor het geval, dat de afgevaardigden noch verraders, noch lafaards waren. Het Duitsche rijk moet de vrijheid veroveren, moet beletten, dat Berlijn en Weenen de beulsklauwen uitstrekken, om de heden nog onbeteekenende vrijheidsplant met wortel en loten geheel uit te roeien. De vrijheid is nabij! God gaf het Duitsche land, dat eeuwenlang het heerlijkste rijk der wereld was, aan ontaarde beulen, omdat het hart des volks van de vrijheid en gelijkheid der voorouders en van de vreeze des Heeren afvallig geworden was, omdat het beeldendienst verrichtte. God zal u kracht en sterkte geven, om deze beelden omver te werpen, zal u van den waan verlossen en de waarheid openbaren, indien gij u bekeert. Vertrouwt op Hem en Hij zal u als vrijheidsstaat verjongen, de eenheid hergeven en onder het gezag van den Keizer, hetzij luide of stilzwijgend door het volk verkozen, plaatsen.....’ Men bespeurt duidelijk in dit pamflet tweeërlei handen: het eerste gedeelte is bijna geheel van Büchner; het slot staat onder den invloed van Ds. Weidig. In Offenbach gedrukt, moesten door een paar ingewijden de exemplaren binnen Giessen gesmokkeld en vandaar snel over Hessen en Frankfort a/M verspreid worden. Het plan werd verraden en de ijverige studentencolporteurs werden nog vóór het betreden der stad gevat. Büchner's naam stond niet op de lijst der aangegevenen, zoodat hij ongedeerd bleef. Eerst veel later is dit eigenaardig verschijnsel opgehelderd. Hoe Büchner in dit vaarwater geraakte, is lang een raadsel geweest, daar hij als student te Straatsburg eene geheel andere richting ingeslagen had en de politiek geheel ter zijde liet. Door den uiterst gestrengen vader tegen wil en dank gedwongen, in plaats van de philosophie en letterkunde de geneeskunde te beoefenen, heeft hij onder den invloed van de daardoor te voorschijn geroepene gemoedsstemming en de voor hem nieuwe, revolutionnaire omgeving te Giessen met de hem eigene energie gehandeld. Buitendien was niet alleen de ziel, maar ook het lichaam te Giessen krankGa naar voetnoot(*). In een tijd, waarin de ziekteverschijnselen der maatschappij meer dan gewoonlijk de algemeene veerkracht verlammen en de gezonde sappen verteren, ontbreekt het zelden aan zieken. Hoe menigeen wordt niet het offer van inwendigen tweestrijd, van zekere neiging tot melancholie, ontstaan door onzuiver bloed of andere oorzaken van | |
[pagina 415]
| |
natuurlijken aard; hoe menigeen staat niet op betrekkelijk jeugdigen leeftijd alleen in de maatschappij, zonder ouders of bloedverwanten, zonder vrienden, met een ongezond organisme, zonder geld of goed, zonder beroep, niet onervaren op het gebied der wetenschap, maar toch niet in staat, zichzelf te beheerschen en zichzelf te helpen. Wellicht te vroeg over het paard getild en te spoedig geblaseerd, gaat zelfoverschatting daarmede maar al te dikwijls gepaard en zóó treedt een toestand op den voorgrond, dien de boer aldus betitelt: ‘niets is ongezonder dan ziek zijn’. Dan wordt overal lijden, onvolmaaktheid en zwakte bespeurd, en de tijdelijke ziekte der maatschappij weerspiegelt zich in het individuGa naar voetnoot(*). Weitling, een Duitsch Zwitser en apostel van den door hem met de meest mogelijke nauwkeurigheid tot in de kleinste détails geschilderden toekomststaat, die Büchner's rol als het ware overnam, stond te veel onder den invloed van het St.-Simonisme, om in Duitschland op den duur vasten voet te kunnen vatten. Intusschen was ook in Duitschland de aarde meer voorbereid geworden, om met kans van slagen in meer uitgebreiden zin het zaad der revolutie in zich op te kunnen nemen. In December 1835 verklaarde de Bondsdag eenvoudig: ‘Nadat zich in Duitschland in den laatsten tijd onder den naam van “het jonge Duitschland” of ook “de jeugdige letterkunde” een literarische school gevormd heeft, die in populaire geschriften de Christelijke religie aantast, de bestaande sociale verhoudingen beschimpt en de tucht zoowel als de moraliteit ondermijnt, acht zich het Duitsche Bondsparlement verplicht tegen dit verderfelijk streven, dat de steunpilaren der wettelijke orde slecht, op te komen en noodigt de regeeringen uit, door middel van strenge maatregelen eens en voor altijd aan deze pogingen een einde te maken.’ Hierop volgden de scherpe politiemaatregelen en bepalingen der strafwet tegen mannen als Heinrich Heine, Karl Gutzkow, Heinrich Laube, Ludolf Wienbarg, Theodor Mundt en anderen. Deze gewelddadige onderdrukking van de beweging ten gunste der zuiver politieke emancipatie droeg er het meest toe bij, om het jaar 1848 in het leven te roepen en de revolutie met de haar kenmerkende overdrijvingen te bespoedigen. Later, onder de zoogenaamde liberale aera, verloren deze corypheën het overspannen karakter, omdat zij vrij konden spreken en schrijven, derhalve geene aanleiding bezaten, om misbruik van de hun verleende vrijheid te maken. Zij stonden wel is waar ten deele onder den invloed van Parijs en worden tegenwoordig met meer kalmte en objectiviteit beoordeeld, omdat sedert dien tijd eene ontnuchtering plaats gegrepen heeft, maar zij wisten als leden der intellectueele | |
[pagina 416]
| |
aristocratie in elk geval de grenzen der vrijheid te onderscheiden en zochten daarom het zwaartepunt der beweging in het begrip individueele vrijheid te concentreeren. Het proletariaat bleef zooveel mogelijk buiten de beweging ter verkrijging der politieke rechten. Zoo zijn wij tot het jaar 1848/49 genaderd. Voor de revolutionnaire periode van 1848/49 nemen wij als voorbeeld de beide Zuid-Duitsche staten Wurtemberg en Baden, omdat wij daar de tegenstelling het best kunnen waarnemen. Het doel der reformatie was: godsdienstige vrijheid; dat der latere revolutie: politieke vrijheid; derhalve hadden beiden op het oog: de ontlasting van geestelijken en lichamelijken druk, die op de volkeren rustte en den vooruitgang in den weg stond. Intusschen werden betrekkelijk weinigen met bewustzijn door ideale motieven geleid en streed het volk uitsluitend voor de verbetering der materieele positie, dus voor de ontheffing van lasten. Het kwam er voor de goedgezinden op aan, deze eischen te onderzoeken en de volksrechten te regelen, zonder de vrijheid te beperken. Dit geschiedde door de organisatie van den rechtsstaat en de bevestiging van den algemeenen rechtsgrondslag. Gelijke rechten, maar geene gelijkheid, luidde de omschrijving. De Duitschers hadden het hongerjaar 1817 met geduld gedragen, maar grepen onder den druk van het hongerjaar 1846 naar het zwaard, want de gisting omvatte toen reeds het volk in uitgebreiden zin. De val der Julimonarchie in Frankrijk, de revolutionnaire trillingen te Weenen, Berlijn en Dresden en andere bewegingen van gelijken aard hielden de natie bezig en verlevendigden de hoop op eene betere toekomst. De Duitsche ‘Burschenschaft’ en de samenzweringen van 1830 en 1834 dachten aan de eenheid en de vrijheid van den Staat en bekommerden zich minder om de vormen, waarin deze idealen gegoten moesten worden, voordat zij op wettelijke wijze voor verwerkelijking vatbaar werden. Eerst later werd meer verlangd. In Baden opende Friedrich Hecker de reeks van volksopstanden; hij vond echter een volk, dat niet met de wapenen wist om te gaan en geheel vertroeteld was. Met humane predikatiën, philosophische ontboezemingen en onstuimig enthousiasme is in de practijk niet veel te bereiken. Vraag aan het volk, wat ‘vrijheid’ is, zoo luidt het antwoord weinig bemoedigend, want het staat in het algemeen nog veel te laag, om de waarheid van intellectueele begrippen te kunnen beseffen. Hecker richtte met zijne vrijscharen niets uit en zocht voor zijne bittere teleurstellingen troost in Amerika. Gustav Struve herhaalde hetzelfde schouwspel met hetzelfde ongunstige resultaat en moest voor dit vergrijp in de kasematten van Rastatt boeten. Allengs echter was de rijksconstitutie te Frankfort a/M tot stand gekomen en Koning Friedrich Wilhelm van Pruisen door de vertegenwoordiging tot Duitsch Keizer geproclameerd. Deze vorst bedankte voor de eer en de constitutie vond bij de kleine Duitsche vorsten geringe sympathie. Wel is waar | |
[pagina 417]
| |
accepteerden 29 regeeringen het fait accompli, maar met tegenzin en zonder het voornemen, om de invoering te bespoedigen. Pruisen, Hanover, Saksen en Beieren verwierpen de Frankforter besluiten. In de vier genoemde staten werd daarop eene algemeene volksbeweging op touw gezet. De Palts formuleerde in eene volksmeeting te Kaiserslautern, die door 12,000 burgers bezocht werd, de wenschen des volks aldus: 1o. weigering der staatsbelastingen; 2o. terugroeping der in het Beiersche leger dienende soldaten uit De Palts; 3o. organisatie der volkswapening van 18 tot 50 jaren; 4o. uitnoodiging van de regeering, om binnen drie etmalen 's rijks grondwet te erkennen en af te kondigen; 5o. uitnoodiging aan de gemeenten, om deze maatregelen en wenschen uitdrukkelijk goed te keuren; 6o. confiscatie der staatskassen in De Palts; 7o. aanknooping van betrekkingen met de naburige Duitsche volksstammen. Voorts werd een comité ter regeling der verdediging in het leven geroepen. Met uitzondering der beide vestingen Landau en Germersheim betuigde de geheele Palts hare instemming met deze besluiten. In Saksen vond dit voorbeeld navolging en spoedig daarop werden in Dresden zelfs barricaden gebouwd, zoodat, nadat de Koning naar Königstein ontweken was, het zwaard beslissen moest. Met Pruisische hulp werd de opstand aldaar na zesdaagschen bloedigen strijd met geweld onderdrukt en de revolutionnaire beweging in bloed gesmoord. In de Pruisische Rijnprovinciën, voornamelijk in Keulen, Elberfeld, Dusseldorp, Neuss en Crefeld, kwam het tot bloedige botsingen, die met de onderdrukking en vernietiging der revolutionnaire beweging eindigden. In Iserlohn stonden de loonarbeiders op, maar moesten ten koste van veel bloed zich ten slotte onderwerpen. Alweder droeg de beweging een te locaal karakter met de daaraan onmisbaar verbonden versnippering van kracht en gebrek aan organisatie. Baden alleen trad op meer uitgebreide schaal in het strijdperk en hield zelfs korten tijd in het open veld stand. Aldaar werd Offenburg tot centraal- en uitgangspunt gekozen, en de Badensche democratische gedelegeerden konden op de feitelijke ondersteuning der wijdvertakte volksvereenigingen en der liberale pers staat maken. Het rechtsgevoel was daar meer ontwikkeld en het politiek bewustzijn levendiger dan elders, gelijk uit de formuleering der eischen blijkt. Dezen waren: 1o. ontbinding der kamer en ontslag van het ministerie Bekk; 2o. bijeenroeping van een wetgevend lichaam; 3o. terugroeping van alle politieke uitgewekenen en onderdrukking van alle politieke processen; 4o. vrijlating van alle politieke gevangenen. Het zwaartepunt dezer beweging lag geheel op politiek gebied. Het ministerie weigerde toe te geven, maar daar het leger grootendeels voor de liberalen partij trok, kon den 13den Mei 1849 op eene volksmeeting te Offenburg de politieke emancipatie door het volk, verbonden met een groot gedeelte der intellectueele aristocratie en gesteund | |
[pagina 418]
| |
door het leger, openlijk geproclameerd worden. Steunende op bovenstaande formuleering, meende men een stap verder te kunnen gaan en de volgende besluiten als grondslagen der nieuwe aera te moeten goedkeuren: 1o. erkenning van de rijksgrondwet en ondersteuning der beweging in De Palts; 2o. vorming van een nieuw ministerie door de burgers Brentano en Peter; 3o. erkenning der souvereiniteit des volks en bijeenroeping van een parlement, gekozen overeenkomstig het algemeen stemrecht; alle meerderjarige burgers kunnen een mandaat aanvaarden; 4o. wapening des volks op staatskosten. Dienstplichtig zijn alle ongehuwde burgers van 18 tot 30 jaren. Gemeentelijke ambtenaren, die deze mobilisatie niet onverwijld afkondigen, worden afgezet; 5o. algemeene amnestie voor politieke overtredingen en militaire vergrijpen; 6o. inéénsmelting der actieve armee met de burgerweer, vrije verkiezing der officieren, opheffing der militaire jurisdictie; 7o. opheffing der lasten op land en grond; 8o. gemeentelijke autonomie; 9o. invoering der rechtbanken van gezworenen; 10o. afschaffing der bureaucratie en instelling van het vrij beheer; 11o. oprichting van eene nationale bank voor handel, industrie en akkerbouw als middel ter bescherming tegen het groot-kapitaal; 12o. invoering der progressieve inkomstenbelasting als eenige belasting, onder handhaving der inkomende rechten; 13o. oprichting van een landsinvalidenfonds voor gebrekkigen, enz. De persoon van den monarch bleef onaangetast en de verbroedering met de vesting Rastatt werd met gunstig gevolg op touw gezet. Kort daarop stond het garnizoen te Karlsruhe op en ontweek de vorst naar Hagenau bij Straatsburg; eerst daarna nam het revolutionnair comité het bewind in handen en organiseerde snel en niet zonder beleid de nieuwe orde van zaken. De eerste fout echter was het coquetteeren met den republikeinschen regeeringsvorm, waardoor het wantrouwen der constitutioneele partij in Wurtemberg opgewekt werd, terwijl de revolutie op dien steun aangewezen was, indien zij niet met mathematische zekerheid het onderspit wilde delven, te meer daar De Palts meer hulp noodig had, dan zij anderen kon aanbieden. Het Badensche leger was door de vlucht der meeste officieren en het gebrek aan discipline gedesorganiseerd. De vrije verkiezing van het nieuwe officierskorps was eene grove fout. De burgerweer was niet voldoende geoefend en van zeer twijfelachtige waarde, terwijl er gebrek bestond aan wapenen. Tegenover de vrijwilligers van elders trad het particularisme geheel op den voorgrond, zoodat goede krachten zich terugtrokken. Weerbaar was een leger van 55,000 man, dat onder de gegeven omstandigheden niet veel beteekende, al kon ook over geestdrift, persoonlijken moed en volharding niet geklaagd worden. Ofschoon omstreeks 2 millioen gulden in de kassen voorhanden waren, bestond er spoedig een bedenkelijke financieele nood. Aan het hoofd der beweging stonden: Ludwig Brentano, een achtbaar liberaal, die in gewone tijden voor de regeering berekend geweest ware, maar als | |
[pagina 419]
| |
revolutionnair niet in staat was, om stelselmatig te hervormen en te handelen en tevens de radicalen met energie en beleid in toom te houden; August Goegg, eene geschikte financieele kracht; Gustav Struve, als radicaal, hoewel ten onrechte, gewantrouwd en daardoor te veel tegengewerkt; Eichfeld, als minister van oorlog totaal ongeschikt; Peter en Fickler: twee flinke, eenvoudige comitéleden zonder meer dan gewoon talent, hetgeen in zulke dagen niet te ontberen is. Een zeer gunstig verschijnsel was, dat de meeste ambtenaren niet met den vorst en de protesteerende beambten ontvloden, maar zonder naar de politieke richting te vragen rustig hun ambt bleven waarnemen, zoodat ten eerste de chaotische verwarring niet tot op de lagere volksklasse zichtbaar werd en even min veel onheil kon aanrichten, terwijl ten tweede later het herstel der orde sneller mogelijk werd, zonder beklagenswaardige sporen achter te laten. De houding der ambtenaren getuigde in de hoogste mate van vaderlandsliefde en plichtgevoel; slechts zij, die door het comité vervangen werden, traden zonder te morren of te intrigeeren af. Al te spoedig traden echter de schaduwzijden van elke revolutie op den voorgrond, namelijk wantrouwen onder de leiders, onderlinge verdeeldheid en gebrekkige organisatie. Brentano wilde wel is waar de verkapte republiek, maar tevens als grondslag de rijksgrondwet en eene gematigde politiek, die de constitutioneelen kon en moest verzoenen; Struve, Bornstedt en hunne vrienden pleitten voor de roode republiek en radicale maatregelen, zoodat strijd en tijdverlies voortdurend heerschten; het leger stond onder den jeugdigen Siegel en den bekwamen Pool Ludwig von Mieroslawsky, maar was te onvoorbereid, aan verschillende kleingeestige invloeden onderworpen en niet tegen de vijanden opgewassen. De Pruisische troepen, nog versterkt door de Hessen en Beieren, verdrongen de opstandelingen uit De Palts, van de Neckar en naar het gebergte; zij bezetten Karlsruhe, belegerden en veroverden Rastatt en smoorden de beweging in bloed. Baden ondervond de nadeelen der overhaasting en moest het gelag betalenGa naar voetnoot(*). In Wurtemberg wist het ministerie Römer met den koning het volk in bedwang te houden. Römer bewoog den monarch tot toegevendheid, erkende het constitutioneel gezag en bereidde op het gebied van handel, industrie en akkerbouw door wijze maatregelen en voorzichtige emancipatie in politieken en economischen geest een tijdperk van welvaart en vrede voor, dat op waardeering aanspraak maakt. Tevens werd de onderwijsquaestie, ook in verband met de technische voorbereiding voor het handwerk, voldoende geregeld en in elk opzicht in de behoeften des volks voorzien. Wel verklaarden de volksvereenigingen, | |
[pagina 420]
| |
namens de democratie, in eene druk bezochte volksmeeting te Reutlingen, dat het plicht was, gemeene zaak met Baden te maken, en werd in dien zin eene uitvoerige motie aangenomen en te Stuttgart aan het ministerie aangeboden, maar de regeering handelde te verstandig, om dit tot volle werkelijkheid te kunnen maken. De radicalen bezaten niet de middelen en de kracht, om de regeering te doen vallen, en de gematigde revolutionnairen deinsden uit patriotisme voor den burgeroorlog terug. Insubordinatie in het leger werd streng gestraft en de orde tegen anarchische aanvallen met energie en beleid gehandhaafd. Wurtemberg stond evenzeer voor eene crisis, want de gisting werd daar niet minder dan elders bespeurd, maar het wist de klippen om te zeilen, en het gevolg der politieke handelwijze van den premier was eene gezonde, bedaard vooruitgaande ontwikkeling met toenemende welvaart, beter onderwijs en eene economische vermeerdering der bronnen van bestaan. Dit is meer waard dan radicale bokkesprongen. Ferdinand Fellner, een hoogst talentvol schilder uit de Münchener school van Peter Cornelius, ontwierp eene zeer zinrijke compositie ter verheerlijking of liever ter karakteriseering der beweging ten gunste der politieke emancipatie. Op den troon zit eene eerbiedwekkende vrouw, het symbool der constitutie; zij houdt in de rechterhand den schepter, terwijl de linker- eene tafel vertoont, waarin de ‘magna charte’ gegrift is. Haar ter zijde staat rechts de vrijheid, eene jeugdige vrouwenfiguur met den helm op het hoofd, die de hand opgeheven heeft, om trouw aan de grondwet te zweren; links treedt de gewapende burgerij in de gedaante van een gespierden landweerman op den voorgrond, die haar als het ware beschermt en met het symbool der wet, alweder eene ideale vrouw, eene eigenaardige, hoog poëtische groep vormt. Aan den voet van den troon ligt het evenzeer gesymboliseerd tiranniek gezag, dat voor de macht der vrijheid, der wet moest wijken, om rust en orde te bevestigen, den vrede en den vooruitgang te waarborgen. Daarin moet toch het wezen van de vooruitgaande ontwikkeling gezocht worden, dat door de vrijheid de heerschappij der wet verzekerd is, want zij noodigt allen uit, om deel te nemen aan den edelen wedstrijd ter eere der intellectueele, moreele en sociale ontwikkeling, ter eere der beschaving, en zij sluit de krachtmeting uit, die op het geweld bouwt en op de vernietiging van het evenwicht der verschillende sociale factoren het oog gericht houdt. | |
IV. Onze tijd.‘Vrijheid, gelijkheid en broederschap’ was oorspronkelijk de leus van den derden stand en staat tegenwoordig op het vaandel van het proletariaat geschreven. Na hardnekkigen strijd en met inspanning van alle krachten wist de zoogenaamde bourgeoisie voor het volk te verkrijgen: 1o. de politieke emancipatie, d.w.z. de vrijheid, en 2o. de gelijkheid voor de wet, d.w.z. de gelijkheid in politieken zin, derhalve | |
[pagina 421]
| |
de helft van den eisch volgens de opvatting der sociale partijen. Het proletariaat onzer dagen plaatst op den voorgrond: 1o. de sociaal-politieke gelijkheid, steunende op het algemeen stemrecht, en 2o. de algemeene broederschap, waaronder als de uiterste consequentie verstaan wordt de afschaffing van het erfrecht onder opheffing van alle privilegiën. Volgens het socialisme is eigendom alleen dan gerechtvaardigd, wanneer het uit arbeid voortgesproten is, zoodat eigen arbeid als de eenige bron voor het inkomen en het bezit geldt. Het liberalisme streed en strijdt hier en daar nog voor een zuiver politiek ideaal, dat ten opzichte van het wezen bekend en bereikbaar is: het socialisme wapent zich voor den toekomstigen strijd ter verkrijging van een sociaal ideaal, dat nog niet voor eene nauwkeurige omschrijving vatbaar is. Als voorloopers der beweging worden in Frankrijk een aantal personen van geheel verschillende beteekenis en richting begroet, en onder hen neemt Proud'hon eene eereplaats in. Linguet en Rousseau verdedigden op geniaal naïeve wijze sociale idealen, zonder voet bij stuk te houden; Robespierre met de zijnen erkenden de noodzakelijkheid der sociale gelijkheid, zonder zich rekenschap te geven van hetgeen daaruit voort zou spruiten, en ruimden op uiterst bloedige wijze alle ongelijkheden op; Gracchus Babeuf ontwierp het eerste plan voor de organisatie der sociale revolutie, maar zijne poging mislukte, omdat zich het volk niet voldoende liet meesleepen; St. Simon en de door hem in het leven geroepen, fanatieke socialistische school plaatsten voor het eerst het begrip arbeider tegenover het begrip bourgeois, en uitgaande van de heerschende sociale ellende, kwamen zij door hun onbepaald geloof aan de voortreffelijkheid van den menschelijken geest tot de zonderlingste resultaten; Fourier en zijne jongeren noemden den arbeid de eenige bestemming des menschen, die aan zijne neigingen voldeed, het doel van zijn streven was en hem tot volkomenheid zou brengen; Louis Blanc stond als man van de daad meer de sociale organisatie van den arbeid voor. Rondom hen groepeerden zich de tegenstrijdigste socialistische elementen, waarvan wij slechts mannen als Blanqui, Barbès, Bernard, Cabet, Ledru-Rollin, Moiret, Boyer, Tristan, Carbon, Mallarmet behoeven te noemen. In België begonnen in 1831 De Potter, Adolf Bartels, Lucian Jottrand en Jacob Kats voor de sociale revolutie propaganda te maken. Engeland wijst op den radicalen, maar practisch begaafden Robert Owen. Elk land heeft elementen van dien aard en stond bloot aan de verkondiging der socialistische leerstellingen, die met de voorbereiding van nieuwe botsingen gepaard gingen. De brandstoffen van het verleden waren gebleven, maar zij droegen andere namen. In Duitschland opent Fichte op waardige wijze de reeks van socialisten, maar de man der wetenschap en de wakkere voorstander der nationaliteit zocht nergens steun als partijganger en rekende niet op | |
[pagina 422]
| |
den bijval der onrijpe menigte. In de Beiträge zur Berichtigung des Urtheils über die französische Revolution betoogde hij: ‘Wie niet arbeidt, mag wel eten, indien ik hem iets wil schenken, maar hij heeft geen recht op eten. Niemand mag de krachten van anderen voor zichzelf gebruiken; daarentegen heeft ieder recht op de onbewerkte stof en kan het door hem bewerkte zijn eigendom noemen. Ieder heeft het recht, om te leven, en moet over het onontbeerlijke, d.w.z. goede en voldoende voeding, voor het klimaat berekende, behoorlijke kleeding en eene gezonde woning, beschikken.’ In zijn Grundlage des Naturrechtes gaat hij nog een stap verder, daar hij de mogelijkheid, om te kunnen leven, als een eeuwig, onaantastbaar recht beschouwt, waarop alle menschen aanspraak mogen maken. De staat moet, volgens hem, zorg dragen, dat ieder werkt en dat voldoende voeding steeds voor allen voorhanden is. In den Geschlossenen Handelsstaat ontwerpt hij een beeld van den door hem ontworpen idealen toestand van den staat, die den arbeid organiseert, productie en consumtie leidt en regelt, de verdeeling bezorgt en de rede als grondslag der samenleving beschouwt. Nog scherpzinniger breekt Rodbertus eene lans voor het wetenschappelijk socialisme als het fundament van den conservatieven staat, en de Berliner Revue maakte het denkend publiek met het wezen der eigenlijke socialistische leerstellingen bekend. Wetenschappelijk even verdienstelijk, weken Marx en Lassalle in zoover van de in Duitschland toonaangevende methode af, dat zij uit de abstracte hypothesen edel metaal zochten te slaan en daartoe van de onrijpe menigte gebruik maakten, om de propaganda voor een revolutionnair, sociaal-politiek program op kunstmatige wijze tot stand te brengen. Het onderzoek van den denker werd aan de hartstochten der lagere volksklasse overgeleverd en in een hoogst eenzijdig gewaad gehuld; het resultaat der wetenschap werd als middel ter opruiing gebruikt en de strijdvragen werden ter verdere oplossing aan de blinde volksmenigte toevertrouwd. Marx begon zijne politieke loopbaan in de journalistiek en hanteerde als redacteur der Rheinische Zeitung te Keulen eene zoo buitengewoon scherpe pen, dat zijne critiek en oppositie niet alleen eene tot nog toe ongehoorde sensatie maakten, maar ook duurzaam als eene politieke gebeurtenis beschouwd zullen worden. Eerst in 1843 begon hij de grondige studie der politieke economie, om het wezen der burgerlijke maatschappij van het standpunt der beschaving te leeren kennen. Als voorstander van het socialisme en communisme trad hij in 1847 op den voorgrond door zijne belangrijke studie: Misère de la philosophie. Reeds in die dagen ging met hem mede Friedrich Engels in een interessant geschrift van blijvende waarde: Lage der arbeitenden Klassen in England. In Brussel begon Marx zijne socialistische werkzaamheid met zijn vriend Engels en werd de eerste organisatie van het internationaal proletariaat op touw gezet. | |
[pagina 423]
| |
Marx stichtte in 1847 te Brussel de eerste Duitsche arbeidersvereeniging met zuiver internationale strekking en sloot zich daarop met Engels bij ‘het bond der communisten’ aan. Dit bond bestond reeds lang, maar droeg geheel het karakter der revolutionnair-conspireerende richting. Marx schonk haar de organisatie, die haar voor de geheime communistische propaganda geschikt maakte en gewoonlijk als de eerste sociaal-democratische organisatie beschouwd wordt. Zij vond den bijval der meeste Duitsche arbeidersvereenigingen in Engeland, België, Frankrijk en Zwitserland en werd allengs in Duitschland binnengesmokkeld. Deze eerste stelselmatig voorbereide arbeidersbeweging, overeenkomstig de internationale theorieën en hypothesen van het communisme, is het eigenlijke uitgangspunt der latere revolutionnaire partijformatie en kreeg in 1848 als het ware de eerste grondwet, indien wij het bekende ‘manifest der communistische partij’ aldus mogen noemen. Daarin werd even duidelijk als scherpzinnig het program geformuleerd en zijn de eischen tegenover de oude en nieuwe maatschappij, zoowel als tegenover de zoogenaamde bourgeoisie, in algemeene omtrekken nedergelegd. Het manifest steunt op eene grootsche historische gedachte, huldigt echter tevens de phrase en is berekend voor de wenschen der demagogie; het predikt de noodzakelijkheid der sociale revolutie en zoekt daarmede in overeenstemming de organisatie en onderlinge verbinding van het internationaal proletariaat. Vele eischen gaan hand in hand met de denkbeelden der politieke radicalen, die echter zoowel de consequentie als de sociale emancipatie in den zin der absolute gelijkheid onvoorwaardelijk verwerpen en zich dan ook spoedig genoeg tegenover de sociale beweging plaatsten. Practische beteekenis bezat het manifest uit den aard der zaak niet; het was echter het natuurlijk gevolg der verschillende uitingen, dat de methode van propaganda sedert gewijzigd werd. Intusschen was ook in Duitschland het tijdstip aangebroken, waarop sociaal-revolutionnaire elementen in den politieken strijd konden overgeplant worden. Wilhelm Wolf te Breslau drong door tot in de holen der sociale ellende en lichtte een tip van den donkeren sluier op. De opstand der wevers in Silezië, later door Professor Carl Hübner te Dusseldorp op het doek getooverd, bevestigde Wolf's persoonlijk onderzoek en was de voorspelling van hetgeen komen moest en ons tegenwoordig te denken geeft. Marx, Engels, Freiligrath, Wolf en anderen predikten in 1848 in de Neue Rheinische Zeitung de niet meer te overbruggen kloof tusschen de liberale burgerij en het arbeidersproletariaat; dit blad noemde de democratie van 1848 reactionnair. 19 Juni 1849 verscheen het laatste nummer te Keulen, dat met roode letters gedrukt werd en een afscheidslied van Freiligrath bevatte. De poging, om het orgaan als een maandschrift in Hamburg te laten verschijnen, werd in 1850 | |
[pagina 424]
| |
door het reactionnair gezag verijdeld. Sedert dien tijd is het zwaartepunt dezer radicale beweging in Londen te zoeken en wordt vandaar de ondermijning der bestaande maatschappij en de voorbereiding der sociale revolutie geleid. De pennevruchten uit de periode van 1848 behooren tot het beste, wat de critiek der revolutionnaire propaganda tot heden geleverd heeft, en zijn met de latere sociaal-democratische pers niet te vergelijken. De eigenlijke socialistische agitatie in Duitschland verkreeg in meer uitgebraden zin eerst levenskracht en levensvatbaarheid door de onstuimige werkzaamheid van den nationalen socialist Ferdinand Lassalle, volgens Huber een catilinarisch karakter van buitengewone beteekenis, die ons sympathie inboezemt, al deelen wij zijne levensbeschouwing en sociaal-politieke zienswijze niet. Hij legde den grondslag tot de sociaal-democratische partij, maar als eene grootsche historische figuur met idealen achtergrond verwachtte hij van haar de voltooiing van eene sociale taak, die vooralsnog buiten de sfeer van het proletariaat gelegen is en spoedig genoeg, na den romantischen dood van den caesar der nieuwe beweging, in het vergeetboek geraakte. Bernhard Becker onderscheidt in de ‘Pruisische veroveringsmissie’ van Lassalle vijf verschillende perioden: 1o. de nationaal-Pruisische roeping, op geniale en profetische wijze neergelegd in de zeer belangrijke brochure Der italienische Krieg und die Aufgabe Preussens (1859); 2o. de periode der democratische oppositie; 3o. die der socialistische propaganda; 4o. die der ‘Umbahn zum preussischen Caesarismus’, en 5o. die van het in socialistisch kleed gehulde, zuivere caesarisme. De grenzen dezer perioden liggen niet ver uiteen. Lassalle bewandelde twee verschillende wegen, uitgaande van de meening, dat onze politieke vragen machtsquaesties zijn, en wel: 1o. hij stuurde het schip naar de haven van de politieke en sociale revolutie, en 2o. hij sloot het verbond met eene sterke sociale monarchie geenszins uit. Hij zocht een bepaald doel met de massa te bereiken, maar verplaatste zijn zwaartepunt niet buiten de bestaande maatschappij en even min buiten de natuurlijke nationale grenzen. Als patriot, revolutionnair en socialist construeerde hij een staatssysteem, dat aan de tegenstrijdigste eischen moest voldoen en tevens zijne persoonlijkheid geheel op den voorgrond deed treden. Als man der wetenschap kon hij op zijn Herakleios en het System der erworbenen Rechte wijzen; als letterkundige van den eersten rang trad hij in Franz von Sickingen en Julian Schmidt met geestdrift voor de ideale en karakteristieke goederen der Duitsche natie in het strijdperk; als vertegenwoordiger der socialistische theorieën van den modernen tijd geeselde hij met talent de ‘economische harmonieën’ van Bastiat, door Schultze-Delitsch voorgedragen; als intellectueel aristocraat bekleedde hij eene eereplaats in de toenmalige Berlijnsche beschaafde wereld. Lassalle bezat in de Pruisische residentie een eigen huis met fraaien tuin en | |
[pagina 425]
| |
keurige broeikassen, eene brillante bibliotheek, de keurigste kunstwerken, waaronder een Satyr van marmer, een uiterst elegant en comfortable ameublement, de voortreffelijkste keuken en een welvoorzienen kelder. Gentlemanlike was zijne verschijning en de moderne Amor, te recht een erotisch karakter genoemd, zorgde steeds voor een keurig toilet, waaraan niets ontbrak, voor pikante gesprekken en de aangenaamste afwisseling. De lieveling des volks, genoot hij het leven met volle teugen en was hij de volmaakte uitdrukking van den modernen tijd. Onder Lassalle's vrienden staat Heinrich Heine op den voorgrond, wiens vleiend oordeel uit den bekenden aanbevelingsbrief terloops in herinnering gebracht moet worden. Hans von Bülow, de vriend des huizes, zeide eens: ‘Wat mij bijzonder boeit, is het tragische in zijn wezen’; Liszt behoorde in 1860 tot de goede bekenden van Lassalle; Förster, Von Pfuel, Bleibtreu, Von Korff, Lothar Bucher, Scherenberg, H. Dorn, Holthoff, Ad. Stahr, Fr. Ziegler, Boekh en anderen waren als gasten in de Bellevuestrasse 13 te vinden; met RodbertusGa naar voetnoot(*) werd eene regelmatige briefwisseling gevoerd, en voornamen zoowel als geringen stonden onder den invloed van de innemende, geestige, veelzijdig ontwikkelde en geniale persoonlijkheid van Lassalle, die vooral voor vrouwen eene onweerstaanbare aantrekkingskracht bezat en met het leven speelde, om ten slotte, door en door geblaseerd, in het niet te verzinken. Niemand had echter gedacht, hem nog eens door het proletariaat naast Christus geplaatst te zien of Ludwig Würkert's voortreffelijk lied aldus in volksmeetings op Lassalle te hooren zingen: ‘Schon liegt diese Bibel auf Schemel und Bank,
Und liegt in der Kirche gar frei und frank!
Und ist diese Kirche die Werkstätte nur -
Drin schwöret doch Jeder den heiligen Schwur:
Verlassen nie werde ich Schwerter und Stern,
Treu bleib' ich der Bibel, der Kirche, dem Herrn!’
Onder den Bijbel moet men hier verstaan Lassalle's geschriften, onder de Kerk den Volksstaat, onder den Heer Lassalle zelf. Georg Brandes herstelde eenerzijds Lassalle's eer in het oog der publieke opinie en begunstigde aan de andere zijde door zijne doorwrochte karakterstudie de overschatting van den held. Zoolang alle brieven van den populairen volksman nog niet gepubliceerd zijn, kan zijn beeld niet volledig gegeven worden, en eerst veel later zal het aan de wereld vergund zijn, de historische beteekenis van Lassalle in verband met den modernen tijd vast te stellen. Sedert de bittere stemming der beschaafde | |
[pagina 426]
| |
maatschappij voor belangstelling plaats begint te maken en een objectief oordeel mogelijk wordt, zijn de onthullingen vermeerderd, maar er ontbreekt nog veel. Guido Weiss meent, dat Brandes te willekeurig Lassalle's leven in twee perioden onderscheidt, want ‘Lassalle voor de propaganda’ en ‘Lassalle als volksleider’ kan niet als eene juiste indeeling beschouwd worden. Ook is de karakterteekening overeenkomstig Spielhagen's roman In Reih und Glied niet in elk opzicht waar en geenszins als maatstaf ter beoordeeling van een Lassalle aan te nemen. Spielhagen schildert in Dr. Leo Gutmann den vrijgeworden slaaf, die ten deele vrij verklaard en ten deele aan de ketenen ontsprongen is, steeds draalt, òf uitglijdt òf wel den voet sneller verzet, alsof hem het rammelen der boeien in de ooren klinkt, terwijl Lassalle, hoe hoogmoedig en eigenzinnig ook, door en door man der vrijheid was, vrij in en door de wetenschap en daarom zich bewust, zelfs tegen het hoogste opgewassen te zijn. Wilde verder Lassalle zichzelf in Franz von Sickingen teekenen, zoo is daarbij toch meer sprake van eigen idealiseering dan van een beeld der werkelijkheid, en de geschiedschrijver moet de volle realiteit als den grondslag van zijn wetenschappelijk onderzoek beschouwen. Lassalle's openbaar leven kan in drie perioden verdeeld worden: 1o. Hij trad aanvankelijk als zuiver politiek karakter op en behoorde als zoodanig tot de Fortschrittspartij. Deze periode wordt gekenmerkt door twee brochures: Ueber Verfassungswesen en Was nun? De parlementaire partij wantrouwde Lassalle en was jaloersch op hem, zoodat zij hem als het ware buitensloot, hetgeen Waldeck later zeer te recht eene grove fout noemde. Toen de burgerlijke democratie niet wilde hooren, wendde hij zich tot het volk of liever trachtte hij de arbeiders tot daden aan te sporen, eerst nog binnen de grenzen der wettelijke bevoegdheid, later meer door middel van revolutionnaire propaganda. 2o. Hij nam aan den Rijn het socialisme in zich op, aanvankelijk van doctrinair standpunt, met het oog op het dialectisch steekspel, later onder den invloed der studiën van Wilhelm Wolf en de Silezische weversrevolutie. Buitendien wist hij, dat de arbeidende klasse over de bevooroordeelde houding der liberalen in den door Von Bennigsen gepresideerden ‘Nationalverein’ ontevreden was. Eindelijk bleek het duidelijk, dat de vereenigingen naar Schultze-Delitsch aan de kleine burgerij verlichting schonken, maar voor de loonarbeiders niet berekend waren. In Leipzig werd overwogen, of het niet raadzaam was, zich als zelfstandige arbeiderspartij te constitueeren en de gemeenschap met de liberalen voortaan af te breken. De liberalen begingen de fout, van deze beweging geene notitie te nemen, en zagen het gevaar over het hoofd. Lassalle begreep de teekenen des tijds en publiceerde zijn Offenes Antwortschreiben (1863). 3o. De periode van den strijd, de organisatie tegenover de zoogenaamde bourgeoisie en de beweging ten gunste van het collectivisme. | |
[pagina 427]
| |
Onder de eerste vrienden der beweging vinden wij Professor Wuttke te Leipzig. Deze periode duurde korten tijd en bestond uit eene onafgebroken reeks van heftige stormvlagen, die door den avontuurlijken dood van den held plotseling eene andere richting namen. Tusschen Lassalle en Freiligrath bestond sedert 1848 eene vriendschappelijke verhouding, die zelfs geruimen tijd tot eene briefwisseling met den zwaarbeproefden dichter te Londen aanleiding gaf. Het proces-Hatzfeldt had Lassalle reeds in 1846 tot een beroemd en tevens berucht man gemaakt, en aan de revolutionnaire beweging nam de vurige volksmenner aanvankelijk slechts indirect ijverig deel. Freiligrath kon zich later niet met Lassalle's sociaal-democratische ideeën vereenigen en wilde van eene revolutionnaire partij met zuiver socialistische strekking niets weten. De nationale en sociale idealen van den dichter waren niet veranderd, maar veel was allengs werkelijkheid geworden van hetgeen hij niet meende te zullen beleven, en de bestaande vrijheid was hem voldoende. Lassalle was ook persoonlijk met Marx bekend, maar beiden beschouwden elkander niet als vrienden en werkelijke geestverwanten; er is dan ook gedurende Lassalle's aanwezigheid te Londen geene sprake van een bezoek aan Marx. Terwijl Lothar Bucher Lassalle's erfgenaam werd, maakte zich Marx van de volksbeweging meester, om het vaandel der ‘Internationale’ te kunnen planten. Bismarck karakteriseerde in den Rijksdag (17 September 1878) Lassalle aldus: ‘Lassalle was een der geestigste en beminnelijkste menschen, die ik ooit ontmoet heb, een man, eerzuchtig op grootsche wijze, volstrekt geen republikein; hij had geprononceerd nationale en monarchale sympathieën en zijne leer berustte op de stichting van een Duitsch keizerrijk; daarin stemden wij overeen. Lassalle was in hooge mate eerzuchtig, en of dat Duitsche keizerrijk nu juist met de dynastie Hohenzollern dan wel met de dynastie Lassalle moest tot stand komen, was twijfelachtig, maar monarchaal was zijn beginsel door en door. Lassalle had energie en verstand, en het onderhoud met hem was zeer leerrijk; onze gesprekken duurden urenlang, en ik betreurde het steeds, wanneer zij geëindigd waren.’ Lassalle bezocht Bismarck, om hem voor de snelle afdoening der Solinger dépêche te bedanken; de premier bood hem een stoel aan en noodigde hem uit, eene sigaar op te steken. Sans gêne begon Bismarck het gesprek: ‘Onze politie is zeer ijverig; het kon mij zelfs wel eens gebeuren, dat ik door een burgemeester opgepakt werd. Gij hebt het echter wel wat al te sterk aangepakt; onze Fortschrittspartij houdt er niet van, dat men haar den spiegel zoo vlak voor het gezicht houdt’............ ‘Stemt de arbeiderspartij bij de volgende verkiezing met den Fortschritt?’ ‘Waar zij niet zelfstandig optreden kan, omdat zij numeriek te zwak is, gewis,’ luidde 't antwoord, ‘indien er althans geene candidaten | |
[pagina 428]
| |
aanbevolen worden, die persoonlijk tegen ons te velde trekken, zooals b.v. Schultze-Delitsch, Reichenheim, Löwe-Calbe, enz.’ ‘Waarom stemt zij niet met de conservatieven, waar zij geene eigene candidaten kan doen kiezen? Onze belangen zijn van gemeenschappelijken aard. Gij strijdt van uw en wij strijden van ons standpunt tegen het plan der bourgeoisie, om de heerschappij in handen te krijgen.’ ‘Op dit oogenblik schijnt het zoo, Excellentie, alsof een verbond tusschen de arbeiderspartij en de conservatieven mogelijk ware, maar lang zouden wij toch niet bijeenblijven en ons later des te heftiger bestrijden.’ ‘Ah! gij meent, dat het er slechts op aankomt, wie van ons beiden de man is, die met den duivel kersen kan eten! Nous verrons!’ In 1864 ontmoetten beiden elkander voor het laatst en toen kwam de Sleeswijk-Holsteinsche quaestie op het tapijt. Lassalle herinnerde aan zijne brochure van 1859 en verdedigde de annexatie aan Pruisen. Bismarck zeide: ‘Dat zal moeite kosten, want Oostenrijk heeft er belang bij, om aldaar een nieuwen Duitschen kleinstaat te stichten, en bewaakt onze politiek met Argusoogen.’ ‘Dan moet dat land tegen den wil van Oostenrijk geannexeerd worden.’ ‘Dat beteekent oorlog met Oostenrijk.’ ‘Die is niet te vermijden.’ ‘Wel mogelijk, maar zoolang wij tehuis met het parlement in botsing zijn, is dat voor ons ondoenlijk.’ ‘Dan octroyeert gij het algemeen stemrecht en de Fortschrittspartij is overwonnen.’ ‘Ja, maar dat staat gelijk met eedbreuk, want de grondwet is bezworen.’ ‘De grondwet is niet wettig, de eed niet bindend.’ ‘De koning acht zich gebonden; derhalve blijft alleen de hervorming van den Bond over.’ Bismarck ontwikkelde daarop een hervormingsplan, onder toepassing van het algemeen stemrecht, zoo ongeveer in het genre van Cavour ten opzichte van Piëmont. Lassalle hield het voor onuitvoerbaar, maar vertrok, zeggende: ‘Ik neem de annexatie van Sleeswijk-Holstein in mijn program op.’ Bismarck lachte en merkte op: ‘Wellicht wordt dit punt van uw program verwezenlijkt, zij het al niet heden, dan toch later.’ Den 21sten September 1864 bewerkte Lassalle te Hamburg eene monstermeeting voor dit doel, maar de dood verhinderde hem in de uitvoering. In den laatsten tijd is het een en ander uit het leven van Lassalle gepubliceerd, o.a. Eine Liebesepisode aus dem Leben Lassalle's, die menige opheldering omtrent zijn karakter gebracht heeft; de romantische onthullingen van Mevr. Rakovic-Dönniges, en Lassalle's letzte Lebenstage van een oor- en ooggetuige; verder zijne brieven aan Rodbertus. De zeer omvangrijke bouwstoffen zijn echter nog verstrooid | |
[pagina 429]
| |
en ten deele, naar het schijnt, verdwenen; de Gravin Hatzfeldt heeft nog over eene belangrijke particuliere correspondentie van Lassalle te beschikken. Lassalle is eene buitengewone verschijning, die anders beoordeeld moet worden dan revolutionnaire liberalen zooals b.v. Heinrich Bürgers, Hermann Becker en Gustav Wolff, die in 1865/66 de taak aanvaardden, gedurende 1851 in de Neue Rheinische Zeitung nader aangeduid en door Freiligrath bezongen. De Düsseldorfer Rheinische Zeitung, later naar Keulen verplaatst, hield tot 1871 de scherpe en pittige oppositie vol en streed voor de politieke emancipatie. Lassalle mag niet met Marx op gelijke lijn geplaatst worden, ofschoon hij de arbeiderspartij als zelfstandige sociale beweging als het ware in Duitschländ schiep en populair maakte. Hij had den geest des tijds begrepen en nam de gunstige gelegenheid waar, hem in 1861/62 door den Leipziger Professor Rossmässler aangeboden; hij beantwoordde aan de verwachtingen van Fritsche en Vahlteich, die hem tot het overschrijden van den Rubicon aanspoorden, zonder hem echter te begrijpen. Lassalle heeft geene resultaten van zijn arbeid beleefd, want zijn triomftocht door Duitschland was meer een figuurlijk beeld dan waarheid. Eerst later kwam het zaad op en haalden anderen den oogst binnen; eerst later werden de gedachten van alle ideale bijmengselen ontdaan, in een burgerlijk gewaad gestoken, voor den gewonen werkman kunstmatig geprepareerd en met fanatieken ijver volgens eene nauwkeurig vastgestelde methode systematisch aan het volk verkondigd. Bij Lassalle vinden wij leven, geestdrift, beweging, zin voor de ideale kern; bij de hedendaagsche sociaal-democraten is het de machine, die zelfs daar nog gehoord wordt, waar de handlangers aan den eigenlijken productieven arbeid ontkomen zijnGa naar voetnoot(*). Most drukt dit aldus uit: ‘De sociaal-democratische communestaat is slechts in en met de volstrekte gelijkmatigheid der machine mogelijk en denkbaar.’ Lassalle deed een genialen greep; de sociaal-democratie sukkelt voort op den eentonigen weg, die er bar uitziet, omdat alles dor is en blijft. In andere vormen is datgene gegoten, wat vroeger reeds gegist heeft, en zelfs de sterk gekruide taal der sociaal-revolutionnairen verveelt op den duur, omdat het element der werkelijke sociale hervorming verloren ging, terwijl de sociale revolutie achterbleef. De geschiedenis der socialistische arbeidersbeweging is uitvoerig behandeld door Franz Mehring (Zur Geschichte der deutschen Socialdemocratie), door Rudolf Meyer (Emancipationskampf des vierten Standes) en doof Dr. Jäger (Der moderne Socialismus). Zij hebben van verschillend standpunt, met verschillend doel en dientengevolge met verschillende strekking de verstrooide bouwstoffen verzameld, samengesteld en be- | |
[pagina 430]
| |
arbeid, zonder aanspraak te maken op den naam, een volledig, in elk opzicht juist en zuiver historisch beeld gegeven te hebben. Daartoe is deze beweging trouwens nog te jong en te weinig op een hecht fundament gevestigd; daartoe staat nog te veel op den voorgrond, hetgeen zij niet wil, en veel te weinig, hetgeen zij in positieven zin op het oog heeft. Mehring is gevormd in de vrije school der eigenlijke democratie, eens op schitterende wijze door den menschlievenden philosoof Johann Jacoby te Koningsbergen geleid, nu nog trotsch op den bekwamen, algemeen geachten en scherpzinnigen nestor Guido Weiss te Berlijn. De moderne socialistische democratie hoopte te recht in Mehring een leider van den eersten rang te mogen begroeten, want hij wist dialectisch talent op zeldzame wijze met beknoptheid en helderheid te verbinden en schreef een schitterenden stijl. Zijne scherpe critiek der bestaande toestanden, steeds zaakrijk zonder tot ordinaire middelen zijne toevlucht te nemen, steeds edel zonder de phrase te huldigen en door de kracht van de blanke wapenen der wetenschap gesteund, zocht het licht op het gebied der negatie, maar trok aan en boeide. Kort duurde de glansperiode, die hem als journalist beschoren was; de Berlijnsche atmosfeer was niet voor hem berekend en het bleek maar al te spoedig, dat men met een vuurpijl te doen had, die gedurende korten tijd een straalvuur verspreidt, om, snel uitgedoofd, in het niet te verzinken. In het proces Mehring-Sonnemann werd hij moreel vernietigd. Zijn historisch overzicht der sociaal-democratische beweging draagt de sporen van dit tegenstrijdig karakter. Hij houdt het ervoor, dat het wordingsproces der sociaal-democratische partij met de vereeniging der fractiën van Lassalle en Marx onder de hegemonie van Liebknecht gesloten is, maar dat is slechts in schijn het geval, want de methode moge door allen als voor onzen tijd noodzakelijk beschouwd worden, in het wezen der zaak bestaat nog evenveel verschil van opvatting als vroeger. In het algemeen neemt Mehring het uitwendig karakter der beweging te veel als grondslag aan en overdrijft ten opzichte van de verbreiding, de sterkte en de drijfveeren der partij. De vervolging van regeeringswege, de algemeen bedorven politieke atmosfeer en de geringe moreele en intellectueele ontwikkeling van het proletariaat begunstigen uitsluitend de uitwendig bestaande eenheid, de handhaving der tucht en de gehuldigde partij-tactiek. Meyer, even min persoonlijk in aanzien, gaat uit van de sociaal-conservatieve theorie en behandelt de verschillende partijen partijdig en hartstochtelijk. Jäger plaatst zich op zuiver Katholiek standpunt, brengt echter uitstekende bouwstoffen in exacten vorm. Wehrenpfenning meent, dat het volk van nature alcohol begeert; is het Katholiek, zoo voorziet de ultramontaansche demagogie in die behoefte; is het aan de kerk ontwassen, zoo gaat het bij de sociaal-democratie in de leer. Dat is volgens hem òf aan degeneratie òf aan intellectueele onmondigheid toe te schrijven. | |
[pagina 431]
| |
Ludolf Parisius houdt de sociaal-democratie voor een teeken des tijds, dat, door onze economische en politieke bevrijding of liever hervorming en de daarmede steeds hand in hand gaande misgrepen, overdrijvingen en dwalingen begunstigd, bij toenemende kennis en individueele zelfstandigheid overwonnen zal worden. Niet op eens is het zwaartepunt der natie in harmonische vormen te brengen of is de grondslag van het natuurlijk evenwicht te vinden. Indien de burgerij met ernst aan de oplossing der practische vragen arbeidt, een open oog houdt voor de vermeerdering van de volkswelvaart en de volksbeschaving, op de vervulling der liberale wenschen let en gezond blijft, zoo gaat ook deze crisis voorbij. Geeft allen vrijheid, om binnen de grenzen der wet zich naar eigen welgevallen te bewegen; bestrijdt de reactie op elk gebied en zorgt voor onderwijs, dan zal de sociaal-democratie even snel weder verdwijnen, als zij te voorschijn getreden isGa naar voetnoot(*). Van politiek standpunt is de rol, die de sociaal-democratie op het wereldtooneel speelt, nog van geringe beteekenis. Belangwekkend echter blijven op dit gebied de politieke processen te Brunswijk en Leipzig naar aanleiding van de houding der voornaamste sociaal-democraten gedurende den laatsten oorlog. Niet zonder belang is het verder, dat de radicale richtingen op sociaal-politiek gebied veld winnen en ook de politieke malcontenten in haar midden opnemen. De geschiedenis der sociaal-democratie biedt weinig lichtpunten aan. Onder elkander waren de verschillende fractiën zeer vlug met beschuldigingen van minder vleienden aard. Omkooperij was schering en inslag, hoewel hiervan bij niemand sprake was of kon zijn. De Lassalleanen beheerschten noordelijk Duitschland met Hamburg en Berlijn, terwijl in het westen Elberfeldt-Barmen en Lennep-Mettmann hunne hoofdstations waren. Zij beschikten als volksmenners van meer algemeene bekendheid over Schweitzer, Fritsche, Hasenclever, Hasselmann, Bracke en Tölcke. Zij wisten van de ontwikkeling der trade-unions partij te trekken en lieten aan Max Hirsch c.s. het drillen der sociale recruten over, om hen later als bruikbare soldaten onder de socialisten te rangschikken. De meeste werkstakingen in het noorden en westen zijn gedurende de laatste zwendelperiode door hen op touw gezet. Voor het overige waren zij onstuimiger, maar minder gevaarlijk, hoewel even cynisch als de Internationalisten. Met Schweitzer stond en viel de nationale socialistische beweging. Na de vereeniging der beide richtingen emancipeerde zich eene kleine Lassalleaansche fractie te Hamburg-Altona onder Bräuer en Richter, die nog bestaat en een eigen orgaan bezit, dat niet door de socialistenwet weggeveegd is. Terwijl Bracke, een meelhandelaar te Brunswijk, de financiën in goede orde hield, | |
[pagina 432]
| |
handhaafde Schweitzer als dictator de zuiver militaire discipline, waarbij Fritsche hem ter zijde stond, om in de trade-unions politieke brandstoffen aan te dragen. De propaganda was handig georganiseerd en liet niets te wenschen over, voor zoover er van ondermijning sprake was. Deze richting droeg meer een Pruisisch karakter en onderscheidde zich in zoover gunstig, dat zij ook op parlementair gebied op positieve wijze aan de behandeling van economische quaesties deelnam; althans van Schweitzer kan dat gezegd worden. De internationale of Saksische sociaal-democratie schaarde zich rondom Bebel, Liebknecht, Vahlteich, Most, Wiemer en anderen. Zij coquetteerde eerst nog met de liberale revolutionnairen en staat nog op goeden voet met de zoogenaamde democratie, waartoe wij behalve Jacoby en Weiss ook Leopold Sonnemann, Eduard Sack en hunne geestverwanten rekenen. Ook hare eerste wordingsperiode is niet zeer aantrekkelijk. Als ‘volkspartij’ wist zij echter op den duur meer propaganda te maken, terwijl zij stelselmatig van stap tot stap tot de uiterste consequentie van het communisme overging. Tegenwoordig kunnen de ‘besluiten der Internationale te Basel’ als de grondslag beschouwd worden en is Liebknecht tiran, want de discipline is hoofdzaak. Het spreekt wel vanzelf, dat eene zoo jeugdige beweging in voortdurende gisting verkeert, zoolang zij de chaotische verwarring als de eerste voorwaarde van beterschap op den voorgrond plaatst en in de sociale revolutie haar heil zoekt. Zij ondermijnt de bestaande maatschappij op stelselmatige wijze en hoe meer de ontevredenheid toeneemt, des te meer vermeerdert voor haar de kans, om de bestaande verhoudingen om te keeren en de rollen te verwisselen. De sociaal-democratie neemt de oppositioneele elementen van verschillende kleur in zich op en bereidt de systematische organisatie van het proletariaat voor, dat bij elke gewelddadige botsing voortaan eene hoofdrol zal spelen en tegenover de positieve krachten der maatschappij eene sterke macht vormt, die op sociaal gebied haar zwaartepunt zoekt en ter wille der sociale omwenteling ook de politiek beoefentGa naar voetnoot(*). Marx leidde in 1848/49 het eerste geprononceerd socialistische orgaan. Het berucht socialisten- en communisten-proces in de Rijnprovincie, door de reactie op touw gezet, maakte aan de beweging een einde. Lassalle introduceerde de socialistische arbeiderspartij als eene politieke macht. De eerste ontwikkelingsperiode der partij was stormachtig en werd door kleingeestige onderlinge geschillen, door den strijd om het gezag in de partij zelve, door nijd en afgunst en door cynische overdrijvingen gekenmerkt. De politieke toestand begunstigde hare verdere uitbreiding en de | |
[pagina 433]
| |
economische crisis kwam haar zeer te stade. Onder de reactie werd de druk, die op het volk rustte, sterk gevoeld, maar kon niet geuit worden; in het liberale tijdperk werden ontlasting van dien druk en emancipatie der lagere volksklassen waargenomen, en zoo kon de partij zich een weg banen en vasten voet vatten. Hare inwendige geschiedenis, hare radicale overspanning en hare eigenlijke organisatie zijn hier bijzaak, maar nadat zij alle revolutionnaire en radicale elementen in zich opgenomen heeft en de brandstoffen van het verleden en heden in andere vormen giet, om met gedisciplineerde manschappen en eene krachtige organisatie de steunpilaren der bestaande maatschappij omver te werpen, zijn de vragen niet overbodig: welke toekomst bezit de revolutionnaire partij van zuiver politiek standpunt met het oog op den reeds bestaanden trap van beschaving? en in hoever geven ons hare publicatiën het recht, om het door haar gehuldigd practisch streven verwerpelijk te achten? Het bestaan der radicale socialistische oppositie bewijst, dat onze maatschappij niet gezond is, dat onze sociale toestanden op de eene of andere wijze hervormd moeten worden en dat de bestaande ziekteverschijnselen in hooge mate gevoeld worden, zoodat de wensch naar beterschap tot de laagste volksklasse doorgedrongen is en de meest verschillende sociale groepen ernstig bezighoudt. Het optreden van eene actieve sociale oppositie is niet als een ongunstig verschijnsel te beschouwen, indien zij van de hervorming der bestaande maatschappij uitgaat en zonder den grondslag der politieke wetgeving aan te tasten vandaar tot het staatsgezag opklimt, om overeenkomstig de gewijzigde intellectueele, moreele en sociale denkbeelden positieve behoeften te bevredigen. Gelouterd en tevens gehard in den edelen wedstrijd op het gebied der wetenschap en der practijk, sterk door de opgedane ondervinding en steunende op eenig bereikbaar ideaal, dat niet buiten ons voorstellingsvermogen ligt, zal eene zoodanige beweging den waren vooruitgang bevorderen en in de eerste plaats met de intellectueele aristocratie hand in hand gaan. De sociale hervorming heeft op de quaestie van het eigendom, het grondbezit en het huisgezin het oog gericht. Het grondbeginsel der arbeiderspartij heet: ‘verwerkelijking der sociaal-democratische denkbeelden, d.i. het streven naar politieke macht met het kennelijk doel, sociale hervormingen ten gunste der niet-bezittende klasse tot stand te brengen en de liberale denkbeelden omtrent vrijheid en gelijkheid werkelijk toe te passen’. Dit beginsel heeft een historischen achtergrond en eene eigene geschiedenis, tevens een recht van bestaan. In 1848 was de arbeidende klasse nog niet in staat, om op eigen voeten te staan; van 1862/64 groepeerde zij zich rondom Lassalle en ontving van hem een eigen sociaal-politiek program, dat ten opzichte van de kern met de denkbeelden van Louis Blanc overeenkomt, terwijl | |
[pagina 434]
| |
de theorie omtrent het kapitaal-exploitatiestelsel aan Marx (1859) ontleend werd. De formuleering der leidende gedachte was geheel het werk van Lassalle. In 1863 begon de organisatie van den socialen strijd in de arbeidersvereenigingen wortel te schieten; in 1869 ontstond eene scheiding tusschen de Lassalleaners en de ‘Eisenacher Eerlijken’; de vervolging van regeeringswege leidde in 1875 tot de hereeniging op grond van het algemeen bekend program. Een gevolg van den invloed der Internationale en van het communistenmanifest was de bestrijding van het nationaliteitsgevoel en van het staats- en rechtsbewustzijn; daarmede ging gepaard of liever daarvan was het noodzakelijk gevolg, dat de arbeiders meer en meer van de gematigde richting verwijderd werden en met de revolutionnaire onverzoenlijken fraterniseerden; dat zij het natuurlijk evenwicht verloren en in buitensporigheden vervielen, die de afkeuring verdienen. Er bestaat nog een groot verschil tusschen het theoretisch communisme en de radicaal-revolutionnaire toepassing. Indien het communisme zich uit de moderne toestanden reconstrueeren laat, dan kan dat uitsluitend door middel van eene langzame historische evolutie geschieden en is dat derhalve het werk van eeuwen. De arbeiders negeeren feitelijk dit historisch proces, door Marx in zijn Capital nader geformuleerd, en huldigen de uiterste consequentie, die onder de bestaande toestanden uitsluitend door middel van revolutie denkbaar is, eene revolutie, die uit den aard der zaak mislukken moet. Dat verwerpen der vooruitgaande ontwikkeling in hervormende richting, dat principieel negeeren der hedendaagsche eigendomswetgeving en dat spelen met de onrijpe menigte stempelt de sociaal-democratische partij onzer dagen eerst als de radicale richting, die het schip op de klippen der sociale revolutie met de onvermijdelijke chaotische verwarring wil doen stranden en dientengevolge de reactionnaire richting op politiek gebied in de hand werkt. Het socialisme is niet gebonden aan eenige partij en is evenzeer vertegenwoordigd in de conservatieve als in de liberale hervormingspartijen, zoodat het bij de onderscheiding er alleen op aankomt, de wijze van opvatting en voornamelijk de wijze van toepassing te leeren kennen, of het dienstbaar gemaakt wordt aan de bedaarde historische ontwikkeling binnen éénmaal gegeven grenzen, dan wel tot dekmantel van zuiver revolutionnaire propaganda dient. Meer dan ooit staan de sociaal-politieke quaesties in het openbaar leven op den voorgrond en is het economisch belang der natie een onderwerp van nauwkeurig onderzoek. Elke politieke partij moet op sociaal gebied kleur bekennen, moet de rechten en plichten van het eigendom en het huisgezin nader formuleeren, waarbij natuurlijk ideale eischen overwogen moeten worden. Het liberalisme trad voor de beide begrippen vrijheid en gelijkheid op en grondde zich daarbij op eene wetenschappelijke rechtsphilosophie, die samenvatte, wat tot de materieele en intellectueele ontwikkeling der beschaafde volkeren be- | |
[pagina 435]
| |
hoord had, nog behoort en steeds behooren zal. Het wortelt in de vrijheid en omschrijft de gelijkheid zoodanig, dat zij als eene aanvulling der vrijheid beschouwd kan worden, d.i. de gelijkheid van allen voor de wet vaststelde. Dit heet tegenwoordig op sociaal gebied de conservatieve richting. De radicalen wortelen in de gelijkheid en omschrijven de vrijheid zoodanig, dat zij de aanvulling der gelijkheid werd. De hervormingsgezinde positieve partijen zoeken nu naar een vorm, die beide begrippen als volkomen gelijke grootheden vereenigt en op deze wijze de lagere volksklasse eene betere sociale positie zou waarborgen. Zij handhaven de vrijheid in liberalen zin en trachten daarmede de gelijkheid in socialistischen zin te verbinden. Dit streven kenmerkt het katheder-socialisme, dat echter deze quaestie tot nog toe niet wist op te lossen, zich meer en meer op historisch gebied concentreerde en allengs in hetzelfde vaarwater geraakte, als vroeger het geval was met de rechtsgeleerde school van Savigny, die mede de philosophie van Hegel tot grondslag nam en alles volgens die methode der historische wetenschap onderzocht en behandelde. Aanvankelijk huldigde het katheder-socialisme eene humaan-sentimenteele richting; gaandeweg behield echter de zuiver wetenschappelijke richting de overhand en werden de scherpe hoeken afgeslepen, zoodat dan ook het coquetteeren met de partij der sociale revolutie tot de zeldzaamheden is gaan behooren. De oplossing der opgeworpen quaestie is niet gevonden en blijft nog steeds het onderwerp van academische studie. De individueele vrijheid kon tot nog toe niet met de sociale gelijkheid verbonden worden. De radicalen vinden hoofdzakelijk steun bij het economisch onontwikkeld en onzelfstandig deel der bevolking en bepalen zich hoofdzakelijk tot de loontrekkende arbeiders, die in onze maatschappij op de positie der zoogenaamde bourgeoisie aanspraak maken en den vierden stand voorstellen. Waar de vrijheid in vergelijking met de sociale gelijkheid bij den bestaanden geringen graad van algemeene ontwikkeling eene te groote macht verkrijgt, daar is eene flinke oppositie der sociale partijen noodzakelijk, levensvatbaar en in het belang van den staat, want zij zorgt voor wrijving, loutering en gezonde beweging; wanneer deze oppositie zich echter als partij der sociale revolutie constitueert en een vereenigingspunt voor alle malcontenten wordt, dan is haar vonnis geveld en hare ontbinding slechts eene quaestie van tijd. De sociaal-democratische hoofdgedachte is niet synoniem met de hedendaagsche sociaal-democratische partij; de inwendige eenheid bestaat niet; de verbreiding van betwistbare hypothesen berust niet op inwendige waarheid en heeft geen positief gehalte. Voor eene revolutie, zelfs na afloop der vervolging en onderdrukking, is ook de geringste kans van slagen niet denkbaar, en toch blijft ze schering en inslag bij de volksmenners, om het volk in te palmen, want het volk moet zich iets kunnen voorstellen, moet zich eene daad, eene bepaalde handeling kunnen denken, moet daarvoor in geestdrift ontvlammen. Wie de | |
[pagina 436]
| |
pers, de polemiek, de spreekwijzen nauwkeurig gadegeslagen heeft, de volksmeetings bijwoonde en de beweging volgde, zal moeten erkennen, dat de partij als vereenigingspunt van alle ontevredenen in omvang kan toenemen, aan macht kan winnen en ten opzichte der organisatie nog kan vooruitgaan, maar tevens dat zij hare wijsheid uitgegeven en hare intellectueele kracht ingeboet heeft. De toon werd steeds wilder, cynischer en hartstochtelijker, de inhoud echter steeds geringer. De partij bracht gaarne alle van haar verlangde offers; de tactische methode liet niets te wenschen over, maar de eigenlijke bloeiperiode was voorbij. Het zaad was met verbazingwekkende snelheid opgekomen, hoewel de Duitsche aarde onvruchtbaar is, en uit het opgekomen zaad kwam een boom voort, die veelvuldige vruchten beloofde, maar blad en bloesem verdorden vóór den tijdGa naar voetnoot(*). Het is alleen nog maar de vraag, of in de partij voldoende bestanddeelen voorhanden zijn, om eene werkelijke sociaal-democratische partij te vormen. Er bestaat behoefte aan eene positieve sociale partij, aan eene flinke sociale oppositie, en zij heeft eene toekomst, want onze sociale toestanden zijn van dien aard, dat eene sociale hervorming noodzakelijk is. Is de sociaal-democratie in staat, hare politiek te wijzigen, de pikante materialistische en antinationale arabesken eens en voor altijd af te snijden, haar sociaal ideaal in beschaafde, gematigde en positieve vormen te gieten, die voor discussie vatbaar zijn, zich in- en uitwendig te zuiveren en haar program niet langer als fraai uithangbord te gebruiken, dan is hare positie in Duitschland gunstig. Zij moet in socialen en politieken zin den ernstigen arbeid niet schuwen en meerderjarig worden. Wellicht, ja, zelfs hoogst waarschijnlijk, is het daartoe reeds te laat, maar beter laat dan nooit. De sociaal-democratie is bezig, in de maatschappij eene eigene maatschappij te vormen, die onze taal spreekt, zonder ons te verstaan of te begrijpen; die zich tot de lectuur harer eigen pers en harer eigen pennevruchten bepaalt, zonder van hetgeen van elders komt, notitie te nemen; die door eigen wijn- en bierhuizen, eigen publieke vermakelijkheden en eigen wetenschap en kunst in de behoeften der leden voorziet; die door eigen redenaars en komedianten voor afwisseling zorg draagt, en die den directen invloed der oude maatschappij als nadeelig voor de verdere ontwikkeling verwerpt. Zij ontleent de vormen aan de populaire en met het volk als het ware vereenzelvigde schatten onzer maatschappij, maar wijzigt den inhoud zonder juist ten opzichte der te gebruiken middelen zeer kieskeurig te zijn. In Gotha stelde de afgevaardigde van Osnabruck eens voor, de partijpers zóó in te richten, als de sociaal-democraat bij uitnemendheid zich de journalistiek van den idealen staat der toekomst denken moest, want dan | |
[pagina 437]
| |
wist ieder, hoe de pers zou zijn, terwijl nu nog de polemiek op den voorgrond stond. Hiervan wilde Liebknecht niets weten, en het congres ging over tot de orde van den dag. Inwendige hervorming behoort niet tot het program. Marx' ideaalstaat in verband met de sociaal-democratische methode wordt wel eens vergeleken met de tactiek der Jezuïeten, waarbij hoofdzakelijk aan Campanella gedacht moet worden. Het recept luidt: men schrappe alles, wat voor onze zielen niet past en ons tot twijfel aan de waarheid van de leer en de heiligheid van de voorgangers zou kunnen aansporen; lette nauwkeurig op de volksgebruiken en volkseigenaardigheden, zelfs voor het geval, dat zij op kleingeestige vooroordeelen berusten; zorge voor afwisseling, prikkeling der hartstochten en der zinnen; ontwikkele het fanatisme, en herhale zoolang de eeuwige wijsheid, totdat zij in merg en bloed is overgegaan. De Bijbel wordt vervangen door ‘het Kapitaal’ van Marx, verklaard en opgehelderd door Schramm, Most en Bruno Geiser; de volksmeeting heeft Zondagvoormiddag plaats, wanneer de geloovigen het Godshuis bezoeken; de almanak heeft in plaats van de namen der heiligen of van beroemde personen feiten uit de geschiedenis der revolutie en namen van revolutionnairen opgenomen en karakteriseert tevens op meer dan eigenaardige wijze, hetgeen de oude maatschappij vereert en groot noemt; de pers houdt op de hoogte van het nieuws van den dag; het maandschrift zorgt voor de behoeften van de meer ontwikkelden onder de partij; de illustratie, het feuilleton, dicht en ondicht, muziek en zang, enz. zijn voor den goeden smaak; de gemeenschappelijke wandelingen, het avondgenot in de ‘kneipe’, het balvermaak, enz. vinden genade en worden zeer in eere gehouden; kortom, niets ontbreekt in het program, en de geneugten des levens zijn niet over het hoofd gezien en worden geenszins verwaarloosd. De satire wordt nu juist niet door een Sebastian Brant beoefend, en een tweede Hans SachsGa naar voetnoot(*) is niet op het gebied der sociaal-democratische letterkunde te vinden. Wat gewoonlijk in revolutionnaire tijden op prijs gesteld wordt, namelijk politieke en sociale karakters, bestaat niet. Het is alles geheel kunstmatig geconstrueerd en eigenlijk voor den kleinen bourgeois ingericht. Zonder de revolutionnaire phrase zou men van huisbakken spreken, en menigmaal denkt men, waartoe zooveel omhaal en lawaai; ook zonder de roode kleur zouden de lieden zich vermaken, en daarom is het de meesten toch slechts te doen. Ten slotte zij het mij vergund, het gebied der practijk te betreden en aan de hand van feiten op het verschil tusschen theorie en werkelijkheid te wijzen. Lassalle bespotte de tallooze feesten der bourgeoisie, maar kort na zijn dood werd opgemerkt, dat de sociaal-democratische pers van annonces wemelde, die de aankondiging van | |
[pagina 438]
| |
partijfeesten op het oog hadden en een merkwaardig contrast vormden met de mededeelingen omtrent den heerschenden sociaen nood. In Mei 1873 luidde het program der feestviering ter gelegenheid der algemeene vergadering van de Algemeen-Duitsche Werkliedenvereeniging (fractie Lassalle) te Frankfort a/M aldus: 1o. feest-ouverture; 2o. proloog; 3o. koorgezang der Frankforter liedertafel; 4o. feestrede van den president; 5o. - 9o. koorgezangen der liedertafels van Hanau, Offenbach, Bockenheim, Sosenheim en Frankfort; 10o. feestrede van Karl Frohme; 11o. gemeenschappelijk koorgezang: de Arbeidersmarseillaise van Audorf (vierstemmig), voorgedragen door de liedertafels; 12o. Ahasveros, de eeuwige Jood, aan het graf der vrijheid, pantomime met monoloog, en 13o. Feestspel ter nagedachtenis van Ferdinand Lassalle in drie afdeelingen. Personen Ferdinand Lassalle, Stolzenhorst, Ehrenreich, zijne vrienden; de boekdrukker, de schrijver, studenten, de genius der vrijheid, de genius der waarheid en der liefde, jongelingen en jonkvrouwen, knapen en meisjes, arbeiders uit alle streken, feestcommissarissen en muzikanten. Na afloop 14o. bal. In gewone tijden werd vlijtig geoefend, waarbij declamatie, zang, pantomime en voor de vuist spreken op den voorgrond stonden. De Frankforters en Bockenheimers vertoonden nu en dan 's Zondags Lassalle's Franz von Sickingen, afgewisseld door blijspelen. Gewoonlijk echter was de muziek licht en de vertooning meer met het café-chantant dan met het tooneel verwant. Hepner had in de Berlijnsche sociaal-democratische damesclub eene aandoenlijke redevoering over den toestand van sociale ellende onder de arbeiders gehouden, en allen schenen diep bewogen, snikten luide en verborgen het gelaat in hare zakdoeken. De presidente noodigt de vergadering uit, de discussie over het gehoorde te openen, maar niemand vraagt het woord. Presidente: ‘Heeft niemand iets te zeggen?’ Eene burgeres: ‘Nu ja dan, ik wil weten, hoe het met ons bal staat?’ Allen werden als geëlectriseerd, namen levendig deel aan het debat en besloten tot het bal, waarop eene eenvoudige burgervrouw zich niet kon weerhouden te zeggen: ‘Dames, bedenk toch, Zaterdag bal, Zondag matinée; wij moeten alles bezoeken, en Vrijdag van te voren vergadering, neen, eene Berlijnsche arbeidster moet toch ook tijd hebben, om te slapen.’ Zij werd overschreeuwd en moest het lokaal verlaten. Naar aanleiding van de oprichting dezer damesvereeniging meldde de Hamburgsche Socialdemocrat het volgende: ‘Onze sociaal-democraten zijn onuitputtelijk in het opzoeken en vinden van nieuwe middelen voor de propaganda. Nadat alle kunsten beproefd zijn en zoowel overprikkeling als afmatting waargenomen wordt, waardoor de leiders | |
[pagina 439]
| |
tot de verklaring genoodzaakt werden, dat men voortaan met het arrangeeren van strikes en chicanes tegen de arbeidgevers voorzichtiger moest wezen, hebben eindelijk Hasenclever, Hasselmann en anderen de netten uitgezet, om de vrouwen te vangen. Omstreeks 60 vrouwen en een gelijk getal mannen hadden aan die roepstem gehoor gegeven en waren op eene algemeene vergadering verschenen, waar zij burgeres Hahn tot presidente kozen. Halm opende de zitting met de volgende woorden: ‘Achtbare dames en juffrouwen! wij hebben nu ook eens besloten, dat wij vrouwen ons moeten vereenigen, om den stroom des tijds mede te maken en de sociale positie der vrouwen te verbeteren. Er is veel te verbeteren en daarom zal Eugen Mendel over de volksgaarkeukens spreken.’ Mendel begon aldus: ‘Achtbare dames en jonkvrouwen! Ik gaf als onderwerp op “volksgaarkeukens”, omdat ik dacht, waar iets te koken is, daar zijn ook vrouwen tegenwoordig. Wij willen echter niets koken, maar de vrouw eens bekijken, zooals zij door God is geschapen! Nemen wij de scheppingsgeschiedenis der menschen ter hand, zoo wordt het ons duidelijk, dat de vrouw op hetzelfde oogenblik geboren is als de man. De vrouw is ook een lid der menschelijke maatschappij, ofschoon zij zich wel is waar met den man niet meten kan. Reeds een dichter zegt: “De vrouwen zijn het zwakkere geslacht”, maar ik herinner aan het geschiedboek, waarin te lezen staat, dat de zachte hand der vrouw Holofernes het hoofd heeft afgehouwen. Geëerde dames en juffrouwen! Heden is deze zachte hand ook weder eene eeltige vuist geworden, en ge kunt daaruit afleiden, dat onze toestanden op sociaal gebied bedorven zijn! Ik zou nog veel daaromtrent kunnen vertellen, maar de wet veroorlooft mij dat niet. Het zal u echter duidelijk geworden zijn, dat het ook bij ons vrouwen anders moet worden. Gesteld eens, dat de juffrouw een huishouden begint; wanneer zij moet werken, kan zij van het voedsel, dat in de volksgaarkeukens getapt wordt, geen sterk geslacht telen. Ziet eens, Mevrouw Morgenstern met hare bourgeois-dames werken voor den humbug! Geëerde dames! Alles rondom ons is humbug, ook de dagbladpers, die de vrouw verraden heeft; daarom werkt ook gij, sticht gij eene vereeniging, maakt gij de vrouw vrij en ondersteunt gij de mannen in hun streven’ (bijval). Burgeres Hahn leest de statuten voor, die door eene commissie onderzocht zullen worden. Volgens de statuten kan elke vrouw, die desgevorderd het bewijs levert, gedurende de laatste zes maanden een moreelen levenswandel geleid te hebben, lid der vereeniging worden. De vereeniging houdt elke week minstens één zitting en haar doel is, door populaire voordrachten de vrouwen en meisjes over hare levensroeping in te lichten. Sprekers zijn steeds welkom.’ Tot zoover de Socialdemocrat. Op gelijke wijze werd in het ‘Groene Huis’ te Mannheim het | |
[pagina 440]
| |
curieuze onderwerp: Schiller und die Arbeiterfrage behandeld en hield Most, een boekbindersgezel uit Zuid-Duitschland, geschiedkundige voordrachten te Berlijn. De declamatorische voordrachten bij de feestvieringen zijn ten opzichte van den inhoud niet veel beter. Zoo hield Mendel te Berlijn ontboezemingen over den ‘Geist der Revolution’ en de ‘Kommunekämpfer auf der Flucht’, die aan bombast alles overtreffen, wat tot dusver geleverd werd, en dientengevolge de bijeenkomsten van gedelegeerden in geen gunstig licht plaatsen. Iets beter zijn de novellistische pennevruchten van Otto-Walster. Daarentegen maken de feestredevoeringen van sommige leiders der radicale trade-unions eene uitzondering; zij mogen geenszins onder de tallooze vodden der sociaal-democratische partij gerangschikt worden. Als voorbeeld van dien aard noem ik de Festrede am Gründungsfeste der Metallarbeiterschaft te Dresden, gehouden 3 September 1872 door A. Schauer en voorzien met het motto: ‘Der Gott, der Eisen wachsen liess, der wollte keine Knechte!’ ‘Vrienden, feestgenooten! Er is iets grootsch, iets verhevens in het onvermoeid scheppend en eeuwig jeugdig streven van den menschelijken geest. Sedert eeuwen heeft hij met energie en veerkracht bergen afgedragen en dalen met aarde aangevuld, de wisselende gesternten in het luchtruim en den onbekenden schoot der aarde doorvorscht, waterwegen en kanalen aangelegd en onmetelijke woestenijen vruchtbaar gemaakt. De wonderbaarlijke natuurkrachten zijn aan zijn wil dienstbaar geworden en dagelijks put hij nieuwe schatten uit hare onuitputtelijke bron. Beschaving, kunst en wetenschap moesten reeds lang deze wereld tot een waarachtig Eden gevormd hebben, indien niet het menschdom ten opzichte der algemeene moraal oneindig ver met het oog op dezen vooruitgang achtergebleven ware. En dat geldt, helaas, in de eerste plaats van de beschaafde volken in Europa. Ziet en hoort, wat rondom u plaats vindt: overal, onder de oogen van talrijke, goed georganiseerde en waakzame regeeringen, bij de aanwezigheid van duizenden wettelijke voorschriften en verordeningen, beestachtige wandaden en gruwelijke misdrijven; te midden van langdradige, met bijbelspreuken overdadig gespekte redevoeringen, gehouden door galmende boetpredikers, het gezeur der huichelaars, het hoongelach der vagebonden, het koor der zeven doodzonden; te midden der weelderige schatten van natuur, kunst en industrie, naakte, hongerige, verkleumde ellende, het met lasten overladen proletariaat; tegenover de toosten der brooddronken patriciërs, het gevloek der armoede; tegenover het klinken der schuimende bokalen, het rammelen van slavenketenen. Ja, uit de wilde, oorspronkelijke Sarmaten, Kelten, Gothen, Teutonen en Saksers zijn te voorschijn gekomen de fijnbeschaafde, intelligente Franschen, de scherpzinnige, maar koelberekenende, moedig de baren der zee doorklievende Engel- | |
[pagina 441]
| |
schen en de philosophisch ontwikkelde en poëtisch begaafde Duitschers, maar rooflust en egoistische begeerte beheerschen hen en geslepenheid, gepaard met listigen, om niet te zeggen wreeden en gevoelloozen, dorst naar macht en geld, bezielen hun karakter. En het voorwerp der onderdrukking en uitzuiging, het offer is het volk, dat zwoegt en arbeidt. Kan dit van duur zijn? Neen, vrienden; sedert tien jaren worden de hoofden van het lijdende volk helder en is het licht ontstoken; sedert tien jaren doordringt één wil, één gedachte het volk, de niet-bezittenden, de onterfden: de bevrijding van den arbeid! Van berg tot berg, van zee tot zee, van noorden tot zuiden, van oost tot west weergalmt één kreet: proletariërs van alle landen, vereenigt u! Die kreet werd ook hier vernomen en heeft vuur gevat. Heden voor één jaar stichtten de metaalwerkers van Dresden een internationaal arbeidersgild, dat zich bij de algemeene arbeidersverbroedering voegde en ten gunste van het nieuw, overal wortel schietend Evangelie getuigt. Het aantal was klein, maar het was door dien geest bezield, die, waar het recht en gerechtigheid, humaniteit en overtuiging geldt, alles op het spel zet en voor geen offer terugdeinst. Gij zijt geroepen, uit de schitterende aderen der versteende aarde meesterwerken te voorschijn te tooveren, die wij allen dagelijks in de werkplaatsen, in de kerken en paleizen bewonderen; gij zijt echter evenzeer gedoemd, uit ijzer en staal moordtuigen te scheppen, die gebruikt worden, om de volkeren te verpletteren en te verwonden. Gij, zonen des volks, waart voor één jaar bijeengezeten, ernstig en bedaard, gelijk het mannen betaamt; uwe harten gloeiden als die der jongeren, toen zij zich naar Emmaus begaven; uwe oogen fonkelden, toen uw besluit gerijpt was, en gij waart u bewust, wat het beteekende, de handen in elkander te leggen en te zweren: “Der Gott, die Kraft, die Eisen wachsen liess, die wollte keine Knechte!” Ja, vrienden, het was u licht en vrij te moede; gij waart verheugd, want gij hebt het gevoeld: van nu aan was het arbeidersgild uw tehuis, dat voor u met den volksstaat gelijkstond, omdat het u bood, wat de gezonde staat bieden moet, namelijk de hoogste vrijheid van het individu en de solidariteit der gemeenschap; gij werdt eene macht, die het u mogelijk maakt, tegen uw erfvijand, de uitzuigende bourgeoisie, te velde te trekken; uw bond werd een broederbond, dat geene grenzen kent, dat domheid en slaafschheid veracht. Het arbeidersgild uw staat, welk eene schoone, verhevene gedachte! En wortelt zij niet in de waarheid? Is bij ons niet de hoofdvoorwaarde van den staat het bewustzijn der gemeenschap? Het gevoel, overal broeders, vrienden, genooten te vinden, die u als broeders welkom heeten; het gevoel, door eendracht sterk te zijn? Onze gemeenschap, steun en staf gelijktijdig, is onze kracht tegenover de industrieele tirannen.’ | |
[pagina 442]
| |
Schauer wijdt verder uit over den strijd tegen de ijzerkoningen van Chemnitz en het nut, de noodzakelijkheid der vereenigingen, indien de arbeiders in werkstakingen willen zegevieren en tegen eene macht, als door Krupp vertegenwoordigd wordt, bestand willen zijn; hij verdiept zich in de geschiedenis der industrieele botsingen op het gebied van den arbeid te Dresden en vergelijkt de 12 gezellen, die op leven en dood met het kapitaal worstelden zonder het onderspit te delven met het optreden der 12 apostelen, steeds wijzende op de kracht van het solidair bewustzijn. Hij herinnert aan de bijeenkomst der gedelegeerden te Erfurt, om aan te toonen, wat volharding, plichtgevoel en plichtsbetrachting vermogen. ‘Geene gekroonde hoofden, geene met roem beladen veldheeren, geene gedecoreerde ambtenaren staan aan het hoofd van onze beweging, maar uitsluitend eenvoudige arbeiders, vrije mannen, zonder zelfzucht, zonder verlangen naar dank of loon, geene huurlingen, die hunne krachten en talenten voor geld of dotatiën veil hebben.’ Schauer ziet in het arbeidersgild de commune, de gemeente, een lid in de grootsche schepping van Lassalle, een stuk sociaal-democratie. Hij eindigt aldus: ‘Nog is onze tijd niet gekomen. Overal heerscht rust, de stilte van het kerkhof, maar in de verte verneemt men het rollen van den donder’... ‘Wanneer echter het oogenblik gekomen is, waarop gij, vereenigd met de arbeidersscharen van Europa, kroon en schepter, die van u stammen, aan u ontrukt werden en op de schouders der volkeren zwaar drukken, vernietigt; de brandkasten, waarin een god troont, die uw bloed drinkt, verplettert; de wapenen, die tegen u gericht zijn, begraaft, en de ketenen, die u gebonden houden, verbreekt; wanneer gij eens het woord van den Franschen koning: “L'état, c'est moi”, zult vertalen in: “De staat, dat zijn Wij”, denkt dan aan dit uur, aan ons feest en aan hetgeen wij hier, omgeven door de geniën der vrijheid, gelijkheid en broederschap, zwoeren, namelijk: gerechtigheid, humaniteit, mannelijke deugd, trouw aan de gemeenschap, aan den arbeid, aan het gild en aan den adel der menschheid. Tot dien tijd zal nog menig kampioen uit ons midden scheiden, menige jonge schaar aangeworven worden en ons vervangen, menige moeilijke taak volbracht en menig uur van sociale ellende geleden en overwonnen moeten worden, maar niets zal ons afschrikken of ons onze energie, wilskracht, bezonnenheid en beginselvastheid rooven. Es ist ein mächtig Haus, an dem wir bau'n,
Und die Vollendung winkt uns nicht mehr ferne,
Wenn wir der eignen Kraft allein vertrau'n
Und tief im Volke dem gesunden Kerne.
Genossen, Freunde, eisern ist die Zeit,
Lasst eisenfest uns zur Gewerkschaft stehen,
Das Höchste sei der Einsatz in dem Streit,
Denn Recht und Freiheit sind die Siegstrophaen!’
| |
[pagina 443]
| |
Ziedaar mannelijke taal, die geestdrift en waardeering van den arbeid verraadt, een lichtstraal op het gebied der sociale beweging. De sociaal-democratie beoefent mede de poëzie. Hasenclever publiceerde een bundel gedichten onder den titel Liebe, Leben, Kampf, waarvan 200 bladzijden over de liefde, 60 over het leven en 20 over den strijd handelen. Zij beteekenen zeer weinig. Geib te Hamburg zocht mede lauweren op dit gebied, die voor hem echter uitsluitend op dat der volksbeweging en partijadministratie weggelegd waren. In genade aangenomen zijn Herwegh en Freiligrath, die bij voorkeur gezongen worden. De sociaal-democratische partij leverde zelden oorspronkelijke poëzie, maar was met het haar eigen opwindend talent onvermoeid bezig, om het reeds bestaande om te gieten en voor haar doel dienstbaar te maken, en kon op deze wijze aan de volksliederen aanknoopen en de bekende melodieën behouden. Het beste lied is de vertaling en omwerking der Marseillaise door Audorf, steunende op het refrein: ‘Der kühnen Bahn nur folgen wir, Die uns geführt Lassalle!’ Dit lied heeft in Duitschland het burgerrecht verkregen en oefent onwillekeurig eene groote aantrekkingskracht uit. Poëtische waarde bezit voorts het lied Arbeitend leben oder kämpfend sterben, te zingen volgens de melodie van de Wacht am Rhein, met het refrein: ‘Es wirbelt dumpf das Aufgehot, Es flattert hoch die Fahne roth: Arbeitend leben oder kämpfend den Tod!’ Het komt voor onder de Thüringer Arbeiterlieder, waarbij opgemerkt moet worden, dat bijna elke provincie en elk land over eigen sociaal-democratische liederen te beschikken heeft, terwijl op dit gebied zorgvuldig op den geest en het karakter der bevolking gelet is. Audorf junior bewerkte niet zonder talent Luther's lied Ein' feste Burg ist unser Gott, dat voor de sociaal-democratische partij aldus begint: ‘Ein' feste Burg ist unser Bund,
Durch eig'ne Kraft geschaffen;
Er wurzelt fest auf Felsengrund,
Im Sturm ein sich'rer Hafen.
Ob auch die Woge braust,
Drob keinem von uns graust;
Hoch, hoch das Schlachtpanier!
Darunter kämpfen wir
Für unsre Menschenrechte.’
Er is, gelijk men ziet, meer op den toon dan op den poëtischen inhoud gelet, terwijl de rhythmus hier en daar mank gaat. Bijval vond: ‘Wir all' die feste Burg,
Ein ganzes durch und durch,
Dann strahlet durch die Nacht
Uns bald in voller Pracht
Der hohe Tag des Sieges!’
| |
[pagina 444]
| |
In Saksen vond ik een aantal hoogst onbeteekenende, ten deele frivole, ten deele zeer prozaïsche partijgedichten, getiteld: 1o. Leuchtkugeln, 2o. Tätterrätäh, von H. Zilger; 3o. 's Geht los! en andere bundeltjes van gelijken aard. Bijval vond: Glückliche Zustände. ‘Soldaten giebt's, wie Sand am Meer,
Dabei die nöth'gen Pferde
Casernen wachsen rings umher,
Wie Pilze aus der Erde.
Generale werden dotatirt
Und die Soldaten - fasten -
Und wer dagegen raisonirt,
Den steckt man in den Kasten.’
Van nog minder gehalte zijn de coupletten en poëtische ontboezemingen van Eugen Mendel, volkspoëet en redenaar van professie. Buitendien bestaat er nog eene bijzondere trade-unionspoëzie, berijmde beschrijvingen van werkstakingen met de toepasselijke moraal; o.a. is de strike der scheepstimmergezellen van Stralsund poëtisch herdacht. Ook zij bieden weinig of niets goeds. Wat dunkt u van de volgende poëzie ter gelegenheid van den geboortedag des Keizers in 1873? ‘Schlaf mein Kind, schlaf leis,
Da draussen geht der Preuss,
Deinen Bruder hat er umgebracht,
Deine Schwester hat er zur Hur' gemacht,
Deinen Vater trieb er in 's fremde Land,
Das Haus hat er uns niedergebrannt.
Schlaf leis, mein Kind, schlaf leis,
Da draussen geht der Preuss!’
Hiermede kunnen wij onze mededeelingen uit het legerkamp der sociaal-democratie sluiten, hoewel het ons aan stof tot aanvulling niet ontbreekt. Richard Schuster licht het wezen en de propaganda der sociaal-democratie op grond van dergelijke publicatiën en uitingen toe, om het bewijs te leveren, dat de partij niet naar het program beoordeeld mag worden. Intusschen is daarmede niet gezegd, dat zij door middel van gewelddadige onderdrukking te vernietigen is; integendeel, juist daardoor zal zij aan energie, omvang en cynisch karakter toenemen en gevaarlijk voor de normale ontwikkeling worden. De onverschilligheid en het plichtverzuim der andere standen is geene rechtvaardiging van politiemaatregelen, te meer daar beide eigenschappen nu rustiger kunnen voortwoekeren. Gustav Freytag meende na afloop der laatste verkiezingen voor den Rijksdag: ‘Wanneer thans in vele kiesdistricten de liberale candidaten, die nog voor drie jaren over eene verpletterende meerderheid beschikten, slechts na een zwaren strijd met eene meerderheid van | |
[pagina 445]
| |
eenige weinige honderd stemmen gekozen werden, dan moet men aannemen, dat bij de volgende verkiezingen bij toenemende socialistische propaganda deze districten in de handen der sociaal-democratie zullen geraken. Het is niet aangenaam, zich een Rijksdag te moeten denken, waarin 40 of 50 socialisten een revolutionnairen marsch met de voeten trommelen, om van de stemmen niet te gewagen. De arbeiders houden het ervoor, dat zij de hoogere loonen en de meerdere welvaart, die zij tegenwoordig ten opzichte hunner sociale positie genieten, aan de volksmenners te danken hebben. Ook verheugen zij er zich over, vereenigd iets tegenover de macht van het kapitaal als stand te beteekenen, en hooren gaarne sprekers, die uit hun midden te voorschijn zijn gekomen. Dit vertrouwen zal echter ophouden, zoodra de arbeidsprijzen onder den invloed der groote reactie, die op industrieel gebied zich voorbereidt, weder zinken, en bittere ervaringen en teleurstellingen zullen ertoe bijdragen, om dit natuurlijk proces te bespoedigen.’ De reactie is gekomen, zonder de socialistische propaganda afbreuk te doen, omdat het wezen der beweging niet in de tijdelijke verbetering der sociale positie, maar in de prediking van de sociale revolutie onder voorspiegeling van den idealen toekomststaat wortelt. Integendeel, de reactie vermeerderde de ontevredenheid en was bevorderlijk aan de verspreiding van het socialisme. De hoop op toekomstige beterschap berust op de overtuiging, dat overdrijvingen tot grooter overdrijvingen voeren en dientengevolge ten slotte uit vrije beweging eene ontnuchtering ten gevolge hebben, terwijl de vorming van eene invloedrijke arbeiderspartij met practische strekking, die op wettelijke wijze strijd voert en eene gedisciplineerde parlementaire macht voorstelt, in het belang des lands zou zijn. In hoever dit met het oog op de sociaal-democratie mogelijk is, zal moeten blijken, maar dat daarvan bij de hedendaagsche socialistische partij geene sprake kan zijn, is zeker, want zij, die hun zwaartepunt buiten de bestaande maatschappij willen plaatsen, zijn in die maatschappij zonder waarde. Dit is de schaduwzijde der medaille, een gevaar, waaraan de beschaving in hare verdere ontwikkeling blootstaat. Dusseldorp, 1880. a.j. domela nieuwenhuis. |
|