| |
| |
| |
Kronijk van den dag.
November.
Binnenland
- Reeds meermalen is het gebeurd, dat tusschen het ter drukkerij gaan en het in het licht komen van onze berigten, een gewigtig voorval den staat der zaken het zij hier of elders eene geheel andere rigting gaf. Thans is dit ten opzigte van onze zoogenoemde ministeriele crisis - die eigenlijk meer naar eene ministeriele slaapziekte geleek en schalken reeds deed vragen of het niet evenzeer en goedkooper geheel zonder ministers zou te doen zijn - het geval geweest. Nog in de vorige maand werd het nieuwe ministerie benoemd, maar toen ons verslag alreeds gedrukt moest wezen, om tijdig verzonden te kunnen worden. Het koninklijk besluit der benoeming is op den 30sten October gedagteekend. Daarbij werd het ministerie aldus zamengesteld: Mr. R.J. Thorbecke, Binnenlandsche Zaken; Mr. H. van Sonsbeek, Buitenlandsche Zaken; de vice-admiraal E. Lucas, Marine; generaal-majoor Jhr. J.F. Spengler, Oorlog; de Staatsraad in buitengewone dienst C.F. Pahud, Koloniën: Mr. P.P. van Bosse, bij voortduring, Financiën, Jhr. J.F.H. Nedermeijer van Rosenthal, Justitie De beide departementen van Eeredienst werden voorloopig aan de ministers van Justitie en Buitenlandsche Zaken opgedragen.
Er waren er die spoedig een uitvoerig programma van het nieuwe ministerie verwachtten, in beide opzigten werd hunne verwachting teleurgesteld. In plaats dat de bijeenkomst der Kamers vervroegd zou worden, om eene mededeeling van den heer Thorbecke aan te hooren (wiens naam het nieuwe ministerie algemeen gegeven wordt) werd zij nog eene poos vertraagd, en toen de Tweede Kamer eindelijk op 13 November hare zittingen hervatte, was de mede deeling van den Minister van Binnenlandsche Zaken bezwaarlijk een programma te noemen. Ook het nieuwe, zoo wij hopen, homogene ministerie, heeft het bij zulke algemeene bewoordingen laten berusten, welke het afgetredene zoo bitter zijn verweten. De heer Thorbecke had bij advertentie in de couranten eene opening beloofd van den toedragt der zaken onder de ministerieële crisis. Deze belofte werd nu slechts in algemeene bewoordingen vervuld. De hoofdzakelijke inhoud der mededeeling was, dat de heeren van Rosenthal en Thorbecke zich beijverd hadden op last des Konings een nieuw ministerie voor te stellen; dat die taak moeijelijkheden had opgeleverd, en zij den 15den October hunne voordragt aan de commissie voor de zamenstelling van een nieuw ministerie hadden aangeboden. Vervolgens was van hen bij kabinetsschrijven een antwoord verlangd op vragen aangaande het gevoelen der voorgedragene perso- | |
| |
nen over de meest gewigtige takken van bestuur. Deze vragen werden als blijken van minder vertrouwen beschouwd, en de heeren Thorbecke en van Rosenthal herriepen hunne bereidverklaring tot het zamenstellen van een nieuw ministerie. Deze onderhandeling was door tusschenpersonen gevoerd. Tien dagen later werden de twee heeren regtstreeks bij den Koning ontboden en toen leidde eene hervatting der onderhandeling binnen drie dagen tot de vestiging van het tegenwoordige ministerie. - Na deze mededeeling ging de minister tot eene andere over, die zoo men wil eenigzins voor een programma is te houden, maar
waaruit men toch waarlijk niet veel wijzer is geworden. Als gevolgtrekking uit de omstandigheden, waaronder het ministerie optrad, had het, naar hij zeide, meer dan ooit de medewerking der vertegenwoordiging en der natie noodig. Het is een ministerie, handelende in overeenstemming met de vertegenwoordiging; deszelfs rigting is, naar hij meent, die der Kamer. De sluiting der zitting had, naar zijn gevoelen, de behandeling der organieke wetten gestuit, daar nieuw onderzoek naar bevind van zaken tot nieuwe voordragten zou leiden. De begrooting was reeds nader onderzocht en weldra zou de uitslag van dat onderzoek aan de Kamer worden voorgedragen. De beoogde veranderingen of reorganisatiën zouden wel in 1850 ingevoerd kunnen worden, maar geen dadelijken gewigtigen invloed op de begrooting hebben.
De heeren van Goltstein en Donker Curtius namen na deze mededeelingen het woord om hunne verrigtingen gedurende de ministeriele crisis te verdedigen; de eerste noemde daartoe deze verrigtingen op; de laatste verklaarde weinig meer dan dat zijn last van een vertrouwelijken aard was geweest, en hij van de vervulling alleen aan den Koning verantwoording schuldig was.
In de volgende zitting der Kamer werd over het nieuw benoemde lid Baron van Hoëvell gehandeld. De vraag was namelijk, in hoeverre deze heer al of niet als verkiesbaar moest beschouwd worden. De meerderheid heeft begrepen dat alleen de werkelijke waarneming van eene geestelijke bediening met het lidmaatschap der Kamer onvereenigbaar was, en de heer van Hoëvell, nu hij als predikant zijn ontslag had genomen, behoorde toegelaten te worden. De heer van Hoëvell wordt door velen voor een man geacht, die om zijne bekendheid met den toestand der Oost-Indische bezittingen en als tegenstander der autocratie aldaar, bij de behandeling van koloniale onderwerpen eene gewigtige stem kan uitbrengen, en verwachten daarom van zijne zitting in de Kamer in dit opzigt veel goeds.
Daarna bragt de heer Fokker de vraag ter sprake, of inderdaad, gelijk de Minister had gezegd, de behandeling der reeds voorgedragene wetten voor gestuit moest gehouden worden, en deed het voorstel om de commissie voor de door het vorige ministerie aangebodene kieswet uit te noodigen om haar verslag daarover uit te brengen. Des anderendaags werd daarover beraadslaagd, en na eenige redewisseling eene motie van orde aangenomen, om het geheele punt te regelen bij eene aanvulling van het reglement der Kamer, welke zal moeten plaats hebben nadat er eene wet op het regt van enquête zal zijn aangenomen.
De beraadslaging over de begrooting zal weldra kunnen aangevangen worden. De minister van Financiën heeft namelijk de Kamer medegedeeld, dat het ministerie van oordeel is de begrooting in
| |
| |
overweging te moeten brengen, gelijk zij daar is liggende, evenwel met eenige wijzigingen, waarvan de voornaamste zijn, het weglaten van den post van f 100, 000 voor geheime uitgaven, waarvoor echter een van gelijk bedrag voor onvoorziene uitgaven in de plaats wordt gesteld, en het uittrekken der traktementen van de twee ministers van eeredienst voor memorie. In eene nadere toelichtende memorie wordt gezegd, dat er geene redenen zijn gevonden om van de voordragten van het 2de hoofdstuk, betreffende de hooge collegiën van staat af te wijken; dat men met het 3de voor de Buitenlandsche Zaken, na de reeds voorgedragen bezuinigingen, gemeend heeft niet verder te kunnen gaan, dat bij het 4de hoofdstuk, Justitie, reeds alle besparingen zijn voorgedragen, die mogelijk geacht worden; terwijl eenige nieuwe vacaturen niet vervuld zullen worden; dat het 5de hoofdstuk, Binnenlandsche Zaken, voor aanmerkelijke veranderingen vatbaar is, die echter van de inrigting afhankelijk zijn, welke niet voor Januarij 1850 kan worden geregeld. Men zal die echter niet tot de volgende begrooting uitstellen, maar inmiddels niet meer uitgeven dan volstrekt noodzakelijk is.
Wanneer men bedenkt dat van een ministerie Thorbecke doortastende maatregelen van bezuiniging werden verwacht, kan men niet nalaten dit begin zeer flaauw te vinden. Of het cijfer der begrooting een weinigje hooger of lager is, zal toch den belastingen betalenden kiezer of niet kiezer wel onverschillig zijn, zoo lang het onderscheid in de som die hij moet opbrengen niet of naauwelijks is te bespeuren. Tot dusverre is het met al de woorden, die over bezuiniging gesproken en geschreven zijn, nog niet zoo ver gekomen. Zou dit aan de meerdere of mindere homogeniteit, of liberaliteit van ministeriën liggen? Het schijnt wel neen. Dat toch dit homogene en liberale ministerie denzelfden weg opgaat als vorige heterogene en minder liberale is duidelijk genoeg te zien. Het is waar, als wij onzen financiëlen toestand wel beschouwen, moeten wij de gedachte aan vermindering van belastingen eene hersenschim noemen. Het verstandige en nadenkende gedeelte des volks heeft die ook niet van het nieuwe ministerie verwacht; maar het hecht daarom niettemin een groot gewigt aan bezuinigingen, het verlangt ze algemeen en doortastend, om daardoor onze staatsinkomsten en uitgaven in zulk eene evenredigheid te brengen, dat het niet van de winsten uit de koloniën afhangt, of men een batig slot of een te kort vindt. Men bedenke eens dat eene naburige mogendheid ons de koloniën slechts zoo lang laat behouden, als deze en gene bijkomende redenen haar verhinderen om ze ons te ontweldigen; men leze in Engelsche geschriften van allerlei politieke kleur het gedurige onbewimpelde beklag over de dwaasheid en domheid dat men Java ooit aan Holland teruggegeven heeft; men zie onbevoordeeld wat de expeditie naar Bali, die zoo veel inspanning heeft gekost, eigenlijk heeft uitgerigt, berekene daaruit onze strijdkracht in de koloniën, en men zal de bekommering niet overdreven noemen, dat bij den eersten algemeenen oorlog - en altijd blijft die, hoe dikwijls afgewend,
steeds dreigende - de bron zal opdroogen, waaruit bijna jaar op jaar de te korten onzer staatskas worden aangevuld.
Aan de Tweede Kamer is een ontwerp van wet ter regeling der brievenposterij aangeboden. Volgens hetzelve wordt de bevoegdheid om brieven en paketten met
| |
| |
papieren voor geld te doen overbrengen uitsluitend aan het rijk voorbehouden, en zal het port naar den afstand en het gewigt worden berekend. Voor gewone brieven zou dit port op 5 cents beneden de 30 Nederlandsche mijlen, op 10 cents beneden de 60, op 15 beneden de 120, en op 20 boven dien afstand worden bepaald. De frankering van couranten en gedrukte stukken zou nagenoeg op den tegenwoordigen voet blijven.
| |
Frankrijk.
- De verschijnselen aan den staatkundigen hemel in de afgeloopene maand schijnen voorteekenen voor de toekomst te zijn, welker beteekenis nog niemand weet te ontraadselen. De president der republiek is tot eenen zeer onverwachten stap gekomen. Tusschen zijne houding, vooral ten opzigte der Italiaansche zaken, en die zijner ministers heerschte eene tegenstrijdigheid, welke tot gedurige geruchten aanleiding gaf, dat eenigen dier ministers zouden aftreden. Juist waren deze geruchten wederom tot stilte gekomen, toen eensklaps de president eene boodschap aan de Wetgevende Vergadering zond dat hij geheel zijn ministerie had ontslagen. In deze mededeeling kwam onder anderen het volgende voor: Om de republiek, die van alle zijden door regeringloosheid wordt bedreigd, te beschermen, om de orde op meer hechte grondslagen dan tot nog toe te bevestigen, worden mannen gevorderd die, bezield met vaderlandlievende gevoelens, de behoefte aan een unique en vast bestuur beseffen; die het hoogste gezag niet gedurig in moeijelijkheden wikkelen door onstandvastigheid en besluiteloosheid, en doordrongen zijn van het denkbeeld, dat ik, evenzeer als gij, verantwoordelijk ben, zoo wel wat daden als woorden aangaat. - Te naauwernood waren de gevaren op de openbare straat voorbij, of de vorige partijen ontrolden weder hare leuzen, stelden zich tegenover elkander en beroerden het land. Te midden dier verwarring vraagt Frankrijk, teregt verontrust, omdat het geene vaste hand bespeurt, die het bestuurt en regelt, waar de hand is van den uitverkorene van 10 December, waar zijn wil is. - Op den 10den December, heeft een geheel staatkundig stelsel de overwinning behaald, want de naam van Napoleon is op zich zelf een programma. Hij beteekent binnen'slands: orde, gezag, godsdienst, volkswelvaart - buiten'slands: nationale waardigheid. Die staatkundige beginselen wil ik doen zegevieren. Ik wil mij het vertrouwen des volks waardig maken,
door de constitutie, die ik bezworen heb, te handhaven.
Deze laatste verklaring verhinderde echter niet dat het gerucht van een op handen coup d'ètat, waardoor Lodewijk Napoleon zijn magt zou uitbreiden en bestendigen, zich terstond vernieuwde. De nieuw benoemde ministers waren weinig of niet bekend, namen, welke tot nog toe zeer weinig aandacht hadden getrokken. Blijkbaar wilde de president thans zijnen eigenen invloed bovenal doen gelden. De generaal d' Hautpoul, met het departement van Oorlog belast, en eenigermate hoofd van het ministerie, was voorheen als legitimist bekend en door het voorloopig bewind gepensioneerd. De andere ministers zijn van verschillende of ook wel zonder politieke kleur. Zij gaven, bij monde van den generaal d' Hautpoul, eene soort van programma, dat ten minste kort genoeg wras: Vrede naar buiten, gewaarborgd door de aan Frankrijk toekomende waardigheid; krachtdadige en voortdurende handhaving der orde van binnen; meer dan ooit waakzaam en zuinig beheer der geldmiddelen. Onder onze
| |
| |
eerste pligten, heette het verder, rekenen wij de bescherming van den arbeid in al zijne trappen en vormen.
Alles liep te zamen om dit kleurlooze ministerie slechts voor een overgang tot een nog minder republikeinsch te beschouwen. Op den 9den November, de dag toen Napoleon de vertegenwoordiging te St. Cloud uiteendreef, verwachtte men vrij algemeen dat zijn neef eene herhaling van zulk eene omwenteling zou beproeven. De spanning was zoo groot dat de president meende een eind aan die geruchten te moeten maken door in het officieële gedeelte van den Moniteur eene nota te doen plaatsen, waarin het verspreiden dier geruchten voor schandelijken laster werd verklaard, met eene booze bedoeling gepleegd, en eene beleediging voor de goede trouw van hem die nog nimmer zijn woord had gebroken. Deze verklaring stond in verband met eene proclamatie van den nieuw benoemden prefect van politie, Carlier, aan welker slot hij alle huisvaders en werkbazen vermaande om zijne pogingen tot bescherming van godsdienst en zedelijkheid, en tot bedwang van zedeloosheid, wanorde, socialisten en onverbeterlijke muitelingen, te ondersteunen. Het geldt, zoo eindigde de proclamatie, een verbond tegen het socialismus, en derhalve het belang van alle huisgezinnen. Door velen werd echter dit stuk afgekeurd, als meer ontrustend dan geruststellend.
De geheele toedragt der zaken schijnt op de meerderheid der Wetgevende Vergadering, de uit allerlei bestanddeelen zamengesmoltene gematigde partij, eenen zeer ongunstigen indruk te hebben gemaakt. Het zou moeijelijk te zeggen zijn in welk opzigt de president haar wantrouwen verdient, dan alleen door het raadselachtige van zijne houding; maar duidelijk legt die partij eene gezindheid jegens hem aan den dag, veel vijandiger dan zij tot nog toe heeft getoond. De uitslag van verscheidene stemmingen heeft dit in den laatsfen tijd bewezen, zoodat tusschen den president en die meerderheid, waarin hij tot nog toe eenen steun had, eene verwijdering is ontstaan, die nog dreigt toe te nemen, wanneer, gelijk wel te verwachten is, het voorstel tot verhoogen van zijn inkomen, door de Vergadering wordt verworpen. Aan den anderen kant legt de president er zich op toe, om zich bij de menigte al meer en meer in gunst te brengen. Die strekking had ook blijkbaar zijn besluit om aan nog 700 der veroordeelden van Junij, kwijtschelding van straf te verleenen. Thans blijven nog 500 van die veroordeelden over, en het gerucht loopt dat de meerderheid der Vergadering een besluit zou willen doordrijven om hunne regtsgedingen door den gewonen regter te doen herzien.
De zittingen der vergadering zijn van tijd tot tijd nog zeer onrustig. Eene daarvan wordt zelfs door de berigtgevers zoo onstuimig genoemd, als men er nog nooit eene had gezien, hetgeen zeker veel gezegd is. De storm ontstond uit een gezegde van d'Agesseau, een legitimist, die de municipale garden, welke zich in Februarij tegen het volk te weer gesteld hebben, verdedigers van wet en orde noemde. De hevige republikeinen hieven daarop een kreet van verontwaardiging aan, en het tumult, hetwelk daarop volgde, bedaarde eerst na verloop van anderhalf uur. Daags daaraan gaf Pierre Bonaparte tot nieuwe opschudding aanleiding. Deze heer, op eigen gezag uit zijne militaire betrekking in Algerië teruggekomen, is daarop door den president ontslagen, en heeft dit ontslag met eenen bijna uitda- | |
| |
genden brief aan den minister van Oorlog beantwoord. Het voorgevallene gaf tot interpellatiën in de Vergadering en onstuimige tooneelen aanleiding, welke wederom verscheidene tweegevechten ten gevolge hebben gehad, die echter zijn afgeloopen, zonder dat iemand is gekwetst.
Het proces van Versailles is geeindigd, nadat er verscheidene ergerlijke tooneelen bij hadden plaats gehad. De beschuldigden zijn niet verdedigd geworden, daar hunne advocaten in hunne pleidooijen het beginsel wilden ontwikkelen, dat zij, dewijl de constitutie geschonden was, het regt van opstand hadden uitgeoefend en hun aanslag daarom niet strafbaar was. Verhinderd om op dezen grond te pleiten hebben zij geheel daarvan afgezien. Zeventien der aangeklaagden zijn tot deportatie, drie tot mindere straffen veroordeeld, tien vrijgesproken. Algemeen wordt het vonnis zeer gestreng gevonden, daar de regtbank zelfs geen acht heeft gegeven op het onderscheid der maat van schuld, welke de jury had erkend en verklaard.
| |
Duitsche Staten.
- Noch in den algemeenen toestand van geheel Duitschland, noch in dien der enkele Staten hebben eenige veranderingen plaats gehad. Het nieuwe centrale bewind is nog niet geconstitueerd, daar tusschen Pruissen en Oostenrijk, uit welker gemagtigden dit bewind zou zijn zamengesteld, telkens nieuwe moeijelijkheden ontstaan. Pruissen volhardt bij het voornemen tot stichting van een nader verbond van Noord- Duitschland en tot oproeping van een Duitschen Rijksdag. Aartshertog Johann heeft zijn gezag als Rijksbestuurder nog niet nedergelegd, maar dit is ook ten naastenbij het eenige wat men van hem verneemt. Hoewel de regeringen zich voor het oogenblik door hare legers beveiligd kunnen achten, blijft toch de geest der bevolking door geheel Duitschland van eenen voor de toekomst dreigenden aard, en zouden bij eenige kans op welslagen weldra wederom bewegingen ontstaan. Zij die om hunne deelneming aan omwentelingspogingen ter dood veroordeeld zijn, worden algemeen als martelaren voor de vrijheid beschouwd. Kennelijk is dit gebleken op den verjaardag van den dood van Robert Blum. Overal achtte de policie het noodig tusschen beide te komen om rouwteekenen te doen wegnemen of rouwplegtigheden te verhinderen. Te Berlijn werden twee vereenigingen tot dat oogmerk met geweld uiteen gedreven; te Weimar heeft de Wetgevende Vergadering, op voorstel van een der leden, den gestorvene een blijk van vereering gegeven, door van hare zitplaatsen op te staan. - Door de krijgsraden in Baden zijn volgens officieële bescheiden van de 100 veroordeelden 27 ter dood, 62 tot zware tuchthuisstraf, anderen tot mindere straffen verwezen, slechts enkelen vrijgesproken; en toch bespeurt men daar allerwege eene geheime gisting, die zelfs door den schrik voor zulk eene gestrengheid niet gesmoord kan worden. Het leger zal in Pruissen worden gerëorganiseerd en het land zoolang Pruissische bezetting bekomen.
Niet onwaarschijnlijk zal de Hongaarsche opstand nog gewigtige gevolgen na zich slepen. Nadat een aantal hoofden van dien opstand en eenige troepen op Turksch grondgebied de wijk hadden genomen, werden deze lieden door Oostenrijk, en zooveel de daaronder aanwezige Polen betrof, door Rusland opgeeischt. De Turksche regering achtte echter zulk eene uitlevering onbestaanbaar met hare eer, en alleen op hun eigen verzoek werden later de meeste Hongaarsche solda- | |
| |
ten naar hun vaderland teruggevoerd. De officieren bleven echter, zoowel diegenen die tot de Mohammedaansche godsdienst waren overgegaan, als die zulks geweigerd hadden. De onderhandeling over hunne uitlevering of verwijdering bleef slepende, en men hield het reeds voor zeker dat de zaak door een diplomatischen uitweg zou geschikt worden, toen onverwacht de tijding kwam, dat eene Engelsche scheepsmagt de Dardanellen was doorgevaren om des noods de hoofdstad van Turkije te beschermen. Welke nieuwe verwikkelingen hieruit zullen ontstaan, zal de tijd moeten leeren.
| |
Italiaansche Staten.
- De kardinalen-commissie blijft te Rome op hare manier regeren. Uit die stad hebben zich bezendingen naar den Paus begeven om hem te verzoeken derwaarts terug te komen; het antwoord schijnt vriendelijk ontwijkend te zijn geweest, en van eene ophanden terugkomst des Pausen is nog niets bekend. Met het oogmerk of onder voorwendsel van naar bij de revolutie gestolene kostbaarheden te zoeken, zijn nasporingen gedaan, in de jodenbuurt (het Ghetto), waarbij gewelddadigheden en schandalen zijn voorgevallen, welke de Franschen en de Pauselijke troepen elkander wederkeerig te last leggen. - In het overige Italië blijft de stemming der bevolking zeer vijandig tegen Oostenrijk. Vooral is dit in Lombardije het geval, waar Radetsky tegenwoordig gouverneur is. Ieder wezenlijk of vermeend teeken dier vijandigheid wordt wel met stokslagen te keer gegaan, maar tot nog toe heeft dit bij de Oostenrijksche generalen beminde middel niet mogen baten.
Spanje. - Dit land is bij het overige Europa zoover ten achter gebleven, dat de karige berigten van daar naar eene geschiedenis van honderd jaren geleden gelijken. Hof-kuiperijen brengen daar nog te weeg, wat elders door den strijd van partijen wordt veroorzaakt; zij doen ministeriën vallen en weder oprijzen, met eene gezwindheid, waaruit maar al te duidelijk blijkt, dat de heerschzucht en het eigenbelang van enkele personen met het welzijn van land en volk een ligtzinnig spel drijven. Door eene korte vermelding van het onlangs voorgevallene wordt de toestand van Spanje geheel gekenteekend. De alvermogende minister Narvaez ontvangt geheel onverwacht zijn ontslag. De koning, dat is de echtgenoot der koningin, weet hem bij deze zwart te maken, zijn biechtvader is daartoe behulpzaam, en Narvaez valt eensklaps in ongenade. Naar men verhaalt, was der Koningin eene Pauselijke indulgentie beloofd, voor alle mogelijke verledene en toekomstige zonden. Narvaez, het hoofd der in Spanje bovendrijvende partij, wist gemakkelijk de andere leden van het kabinet te bewegen, om ook hun ontslag te nemen, en een nieuw ministerie werd benoemd, zoo onbeduidend, dat geene partij daarmede tevreden was. Vele hooge staatsambtenaren dienden insgelijks hun ontslag in, en de geestelijke kuiperij had zeer ernstige gevolgen kunnen hebben, indien de Koninginne-moeder, Maria-Christina, niet tusschen beide was gekomen, met de verklaring, dat zij hare dochter niet weder in het paleis zou bezoeken, eer Narvaez in het bewind was hersteld. Deze verklaring bewerkte plotseling een nieuwen omkeer. Het nieuwe ministerie trad weder af, na slechts een dag bestaan te hebben, en de herstelde minister nam daarop gestrenge maatregelen tegen allen die in den aanslag betrokken waren. Verscheidenen van hen werden buiten de hoofdstad in ballingschap verwezen; zelfs de
| |
| |
Koning, Don Francisco, viel in ongenade, en werd ontzet van zijn bewind over de schatkist van het vorstelijk huis en het paleis; doch nadat hij zich bij den eersten minister verontschuldigd had, was deze goed genoeg om te vergeven, en daarmede was deze eigenaardig Spaansche ministeriële crisis geeindigd.
| |
Haïti.
- Het is den nieuwen Keizer volkomen ernst met de oprigting van zijne negerhofhouding. De benoemingen die hij gedaan heeft zijn reeds talrijk, en de zwarte bevolking van zijn rijk neemt de zaak zeer ernstig op. Er is zeker niets eigenlijk belagchelijks in, dat menschen met zwarte huid, dikke lippen en kroes hair zich hertogen en prinsen noemen; maar het geheele geïmproviseerde keizerrijk heeft toch veel van eene kluchtige parodie, en ware het niet dat de President Soloque zich wel niet door zulk eenen invloed zal laten leiden, dan zou men kunnen vermoeden, dat er eene hand in het spel was geweest, die eene herhaling van het Napoleontisch keizerrijk bij voorraad bespottelijk wilde maken. De held van Straatsburg zal zich toch nu nog wel een keer te meer bedenken, eer hij het voorbeeld, dat hem op zulk eene potsierlijke wijs gegeven wordt, navolgt. Het ministerie van Haïti bestaat uit de volgende personen: de Hertog van Tiburon, gezegd Dufresne, grootmaarschalk des rijks, grootkruis der orde van St. Faustinus, grootcordon van het keizerlijk legioen van eer, minister van oorlog en marine; Jan Franciscus, hertog van Limbe, minister van Justitie; Félicité Salomon, hertog van Louis du Sud, minister van financien: en onder de grootofficieren der kroon komen titels voor als: de Lazaris, prins van Santiago; Bobo, prins van Kaap Haïti; Jean Paul, hertog van Moriso, opperkamerheer, en de Chat Alerte, hertog van Pemenade, grootmeester van des Keizers huis. Men ziet dus eene naäperij, welker tweede naäping tamelijk bespottelijk zou kunnen gemaakt worden.
|
|