van verdriet. Hij wil slapen, slapen, en vergeten dat er gelukkige menschen bestaan met liefde en een knusse thuis.
Dan gaan er weer dagen voorbij dat hij verduldig blijft in zijn armoede, zijn onzindelijkheid en zijn tamme berusting. Hij zit op den rand van zijn bed en aandachtig bekijkt hij, lijk vroeger bij vadertje een schoen, de groeven in zijn handen, zwart van 't vuil. En ziet den vettigen rand van zijn hemdsmouw.
Tot weer dat onstuimige verlangen naar een droom, naar iets mooiers dan die stinkende kamer en zijn eigen vuil lijf hem uit zijn suffe, loome gelatenheid verdrijft, en bij donker gaat hij de straat op.
Soms loopt hij straten ver een meisjesgestalte achterna. Hij zal haar inhalen en aanspreken. Hij is toch zeker wel zoo goed als gelijk wie! Alles zal nu gauw veranderen en weer goed worden. Hij loopt daar te droomen en te hunkeren, de eenzame dwaas, tot achter het meisje een deur toevalt.
Dan duizelt hij van honger en vermoeienis en strompelt op zijn zeere voeten naar zijn hok.
Zoo denkt hij bitter: Wat is een mensch met dat hart en dat vleesch, die hem steeds weer voortdrijven achter een wiegenden stap en een teedere houding van het hoofd? Neen, hij liep toen ook al niet over van geluk, maar zijn vrije, lustige broodwinning heeft hij toch gelaten voor Fien. Vadertje, dien ouden duts, heeft hij laten zitten, weer voor Fien. En dan Fien voor Marie-Louise, die vurige slang.
En daar net scheerde hij bij donker langs de huizen wie weet welk schepsel achterna. - Nu is hij moe, vuil en zoo hongerig. Hij zal nooit meer een meisje aanspreken, neen. Het is allemaal niet lijk men daarover spreekt en droomt. Ze kunnen uw hart niet voldoen, integendeel ze geven het nieuwe verlangens, maken het onrustiger en begeeriger. Bijvoorbeeld... Hij zou aan Marie-Louise moeten denken en aan dat diep wegzinken in haar zoenen, dat hem toch niets gaf dan schaamte en spijt. Maar hij is doodmoe en de vage, vluchtige herinnering doet zijn bloed niet sneller kloppen.
Wat is hij mieserig en alleen, en toch zou zelfs Fien, hem niet mogen troosten. Hij moet er niet meer van hebben, daar zie! Hetgeluk dat hij bij Fien vond heeft hem naar Marie-Louise gedreven om meer, en de goeden moeten het nu maar met de kwaden bekoopen. De