vadertje is een muur gerezen. Bijna als hadden die twee menschen elkaar nooit gekend.
En terwijl dit vreeselijke aan 't gebeuren was ging Duimke van hier weg, liep hij het kruis voorbij. Duimke doorhuivert een koude rilling van schaamte.
Toen deze mensch hier al zoo lag, dood en weg voor goed, nam hij haar in zijn armen, stond hij daar dwaas bedwelmd door haar kussen. Hij laat het hoofd vallen op den rand van het bed. Zou willen snikken dat hij schokt. Waarom? Hij ligt in een groote donkerte van schaamte: daar is niets meer dat hem pakt. Harde, zware schaamte! Stil, of hij moet lachen met zijn eigen. Dat hij dat allemaal heeft gekund. Hij zou eens wat doen ginder in het huisje om aan het oude, goede vadertje gelijk te worden.
- Ik heb dien braven duts voor den zot gehouden.
Het leerjongetje komt binnen. Die knaap durft het lijk van dichtbij gaan bekijken. Is hij niet bang, ventje?
- Zou ik? De schoenmaker is toch in den hemel!
Duimke schrikt vreeselijk. ‘Vadertje in den hemel!’
Hoe zou het ook anders kunnen met dien braven mensch?
En nu ziet vadertje dus het leelijk, zwak hart van zijn vriend. Hij weet al hoe brutaal hij daar pas gehandeld heeft met het meisje in de donkere dreef.
Duimke voelt zich alleen, klein en armtierig alleen tegenover het alweten van vadertje uit den hemel.
Hij heeft hier de liefhebbende vriend uitgehangen, maar nu heeft vadertje dat valsche hart geheel in zijn hand lijk een stuk alaam, en hij weet er alles over. Duimke moet het hoofd afwenden van dien bleeken kop. Ach, dat hart, dat zelfs nu meer schaamte voelt dan spijt of genegenheid.
Duimke gaat heen uit de sterfkamer.
Maar terwijl hij voortstapt langs den weg, is het alsof de kamer rond hem hangen blijft. Het weegt zoo zwaar op hem dat vadertje hem nu geheel kan doorzien. Een nietig schamel ventje, dat daar met al zijn grillen bloot loopt onder dat doordringende oog.
Zoo zwaar weegt de last dat Duimke hem niet dragen kan en het allemaal zou willen afschudden. Vadertje is nu toch dood... En omdat hij nu heel Duimke ziet, kan Duimke toch niets ongedaan maken.
Dat sterven is een ongeluk gelijk een ander. Hij zal het nu al