Wanneer ze gearmd weer voortstappen, zint ze op een, kleine, scherpe wraak.
- Kom mee naar huis, noodt ze. Kom wat bij het vuur zitten. Ge hebt zoo'n kou.
In het keukentje van dat huis zit al een jongeman nevens de stoof.
Zij lacht Duimke uitdagend toe met haar blinkende zwarte oogen. Geheel onverschillig zegt haar stem:
- Luc, dat is mijn man.
En:
- Luc is het lief van Fien, François. Hij denkt dat ik 's avonds benauwd ben langs de baan. Daarom is hij meegekomen tot hier. Spiegel u daar aan.
Er komt een flauwe, moedelooze glimlach op François zijn gelaat.
Duimke is beschaamd. Hij heeft dezen jongen pogen te berooven van het magere restje dat in deze vrouw nog voor hem voelt. Hij zal maar dadelijk weet heengaan.
Bij de deur drukt Marie-Louise zijn hand tegen haar hart, met de kracht van een onstuimige omhelzing.
- Ge zijt zeker kwaad? vraagt ze verlangend.
Nu pas beseft hij hoe ze hem heeft beetgenomen. Maar het deert hem niet: hij heeft alleen maar medelijden met den suf-gelaten jongenman bij de stoof. Hij schokschoudert even.
- Dat zal u leeren profiteeren van het geluk terwijl ge 't hebt, smaalt ze nog.
Hij stapt haastig voort, lijk een betrapte kwajongen.
Hoe vieslijk vindt hij zijn eigen hart, dat alles en iedereen achterna loopt, lijk een schaamtelooze afperser. Hij heeft iedereen zonder meer laten zitten, de schoone liefde van Fien en vadertje Grijspeerdt, voor het lijf van Marie-Louise. En nu laat hij ook Marie-Louise omdat die sufferd van een man hem met deernis vervult.
- Jawel, denkt hij, het is eigenlijk nog best dat het hierop uitdraait, maar ik had er nooit mee moeten beginnen.
- Vooral dezen avond niet!
Vadertje ligt daar op zijn kamertje, met niemand bij hem dan die versleten sloor. Vadertje die hem simpelweg heeft in huis genomen. Vadertje laat hij nu alleen, om 't eerste 't beste wijf achterna te loopen.
Hij slaat met de vuist tegen zijn voorhoofd.
- Stommerik!