Het was reeds middag geworden, als hij te Achooien kwam. Hij bond zijn paard met de teugel aan een boom in het woud en ging naar het huis van Odo, de oude dienaar, niet ver van de meesterswoning. Hij kende Odo reeds van zijn bezoeken en wist hem Amelberga zeer genegen. Hij vond de goede man bereid, de jonkvrouw, in 't geheim, deze boodschap te brengen: Rodien, uw broeder, zal deze avond, als ieder te rusten is gegaan, op u wachten aan de laatste boom van de laan der warande.
Amelberga was niet meer gerust, sinds ze, reeds enkele dagen, zo'n ongewone dingen bemerkte op de villa. En ze vermoedde, dat er met haar iets gebeuren zou. Als ze de woorden van Odo hoorde, schrikte ze dan ook, want waarom kwam Rodien niet openlik tot haar? -
Ze bereidde zich, door bidden, op een slechte tijding voor. Ze gaf haar leven en haar reinheid nog eens geheel in de handen van de Beminde. En wachtte de traaggeworden uren door. Tot ieder op de villa sliep. Dan sloop ze tussen de bomen van de gaard naar de warande. Er waren zoveel sterren, dat hun licht wel dat der maan geleek. En zo zag ze Rodien haar tegemoetkomen.
Ze omhelsden elkaar innig verheugd. Rodien omdat ze gekomen was en Amelberga, omdat ze zich nu veiliger voelde.
Rodien verhaalde haar de wondere verschijning te Herstal. Ze weende zacht.
- De Heer is mild voor me, Rodien, en gij zijt goed.
In een gebaar van zalige dank hief ze de handen naar de sterren. En wat ze zei, weet alleen de Beminde. Maar Rodien hief haar recht:
- Amelberga, de Heer heeft gezegd: de tijd is kostelik.
Dan stond ze op en keek Rodien aan. Hij zag nog een laatste traan verglinsteren langs haar slaap.
- Ik haal een hoofddoek en mijn relieken. Ik ben hier gauw terug.
Zwijgend slopen ze dan naar de woning van Odo, die waakte. En daar voorzagen ze zich van het nodigste voor de reis. De oude man weende. Als Rodien de deur opende, zoende Odo de blanke hand van Amelberga, en zijn stem beefde.
- Vaarwel, jonkvrouw, ge waart goed voor me. Het spijt me