Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 124
(2008)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dirk Geirnaert
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
InleidingWie schrijft die blijft ook wel eens ongelezen. Dat lijkt toch het lot geweest te zijn van de Antwerpse stadsbibliothecaris Franz Hendrik Mertens, toen hij een 160 jaar geleden een kort artikel publiceerde in het Belgisch Museum, het literair- en cultureel-historische tijdschrift dat van 1837 tot 1846 verscheen onder de redactie van Jan Frans Willems. Het artikel in kwestie was de bekendmaking (inclusief editie) van enkele veertiende-eeuwse perkamenten strookjes met daarop 77 deels beschadigde Middelnederlandse verzen.Ga naar voetnoot1 Na Mertens' publicatie is echter nergens nog een spoor van deze strookjes of hun inhoud aangetroffen: de fragmenten zijn zoekgeraakt, hun beschrijving werd nooit in de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta (bnm) opgenomen, geen enkele van de repertoria van de Middelnederlandse letteren vermeldt ze en ze zijn evenmin ergens anders in de secundaire literatuur terug te vinden. Alleen in de kolommen van het Middelnederlandsch Woordenboek duiken ze een paar keer op: Verdam heeft er voor zeven lemmata een citaat uit gehaald.Ga naar voetnoot2 Het is vreemd dat de strookjes onbestudeerd en onvermeld gebleven zijn, omdat het restanten betreft van een verhalende tekst met intrigerende elementen. Zo wordt er een coninc Ritsaert in vermeld die, in aanwezigheid van zijn baroenen en princhen, een hoogoplopend twistgesprek met zijn dochter voert over een in de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kerker gegooide geliefde. Ook is in de tekst een exempel verwerkt uit de Disciplina Clericalis, een van de belangrijkste Latijnse verhalencollecties uit de middeleeuwen.Ga naar voetnoot3 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De tekstVoor het feit dat de fragmenten nooit onderzocht zijn is er wel een excuus: in de editie-Mertens staan ze in de verkeerde volgorde afgedrukt, waardoor het moeilijk is de verhaallijn in de tekst te ontdekken. Het is echter niet onmogelijk om de correcte volgorde te herstellen. In de ruzie tussen koning Ritsaert en zijn dochter verwijt de prinses haar vader dat hij haar toezeggingen gedaan heeft die hij nu opeens niet meer na wil komen. Op die manier, zo zegt ze, handelt hij precies als de onbetrouwbare rijkaard in een verhaal dat ze kent en dat ze vervolgens ook vertelt. Dit verhaal is het exempel De aureo serpente (‘over de gouden slang’) uit de genoemde Disciplina Clericalis.Ga naar voetnoot4 Dit exempel beslaat 2/3 van de Middelnederlandse tekst op de fragmenten zodat het, als men dit verhaal eenmaal herkend heeft, niet zo moeilijk meer is om ook de resterende verzen hun correcte plaats toe te kennen in het geheel van de overgeleverde tekstregels. Vooraleer de verdere informatie over de fragmenten te geven, volgt hier eerst de tekst ervan, net zoals in de editie-Mertens afgedrukt in acht blokken, nu in de herstelde volgorde.Ga naar voetnoot5 Ik heb hieronder de blokken en de verzen voorzien van een nieuwe nummering, waarbij ik die uit de editie-Mertens telkens tussen haakjes op de nieuwe laat volgen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IdentificatieEnkele jaren geleden verzorgden Willem Kuiper en Jos Biemans de editio princeps van alle bekende fragmenten van de Jourdein van Blaves, de Middelnederlandse bewerking van het Oudfranse Picardische chanson de geste Jourdain de Blaye.Ga naar voetnoot13 Het ging daarbij om vier fragmenten (in totaal 442 verzen) die resp. in de Stadsbibliotheek te Maastricht en in de Universiteitsbibliotheek te Leiden bewaard worden. De vier fragmenten hebben alle behoord tot dezelfde codex, een tweekolommig handschrift (mogelijk 42 regels per kolom) uit het tweede kwart van de veertiende eeuw en geschreven in het zuiden van West-Vlaanderen. Dankzij de uitvoerige informatie die Kuiper en Biemans in hun editie over het handschrift en de inhoud van de Jourdein geven, was het mogelijk om de fragmenten uit het Bel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gisch Museum te herkennen 1) als een derde set restanten van deze ridderroman, die 2) bovendien waarschijnlijk ook weer uit dezelfde codex afkomstig is als de Leidse en de Maastrichtse fragmenten. De inhoudelijke elementen die naar de Jourdein verwijzen zijn onder andere het feit dat er ook in de Antwerpse fragmenten een coninc Ritsaert voorkomt (vs. 69), dat diens dochter (zie vs. 41) net zoals in de Jourdein, een van de hoofdpersonen is, dat de geliefde van de dochter door de koning aanvankelijk ook als de sod wordt omschreven (vs. 6), dat koning Ritsaert belooft zijn dochter aan hem uit te huwelijken en dat hij hem daarbij als bruidschat de helft van zijn bezit wil geven (vs. 76-77).Ga naar voetnoot14 Ook wanneer we er de Oudfranse bron bij halen (zie verder) vinden we nog voldoende andere overeenkomsten om met een gerust gemoed deze Antwerpse fragmenten als Jourdein van Blaves-restanten te kunnen beschouwen. Een tweede punt bij deze fragmenten is dat ze - voor zover we dat op basis van alleen de editie-Mertens kunnen beoordelen - mogelijk zelfs uit dezelfde codex afkomstig zijn als de fragmenten in Kuiper-Biemans 2004. Aanwijzingen daarvoor zijn vooral de Vlaamse en met name de specifiek (Zuid)westvlaamse dialectkenmerken die Kuiper en Biemans uitvoerig voor hun fragmenten beschrijven. Voorbeelden hiervan zijn de spelling ou voor oe (woukerare), procope van de h-(adde, ebt, alf), depalatalisering van er+consonant (arde), de zeer frequente spelling -oo- voor de lange ‘o’ (ooc, genoot, voor) en cam voor quam. Vooral de consequente spelling -ei- voor de lange ‘e’ (deide, geiven, teigen, zeiker), die door Kuiper en Biemans als zeer opmerkelijk wordt gekarakteriseerd, lijkt de Antwerpse strookjes met het reeds bekende Jourdein-materiaal te verbinden. Dialectkleuring en bepaalde spellingseigenaardigheden van de Antwerpse fragmenten zijn dus dezelfde als die van de Maastrichtse en de Leidse. Het zijn sterke aanwijzingen voor de gelijke herkomst van de drie fragmentensets, hoewel zekerheid hieromtrent uiteraard pas verkregen kan worden wanneer de fragmenten onverhoopt teruggevonden zouden worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De bron van de JourdeinIn hun onderzoek van de relatie tussen de Middelnederlandse Jourdein en zijn Oudfranse bron, en dit gekoppeld aan een onderzoek van de bewerkingstechniek van de Middelnederlandse auteur, gebruiken Kuiper en Biemans de editie van P.F. Dembowski uit 1991. Deze editie bevat de tekst van de 4245 verzen tellende Jourdain de Blaye zoals die aangetroffen wordt in het enige bewaarde handschrift ervan,Ga naar voetnoot15 een handschrift dat in de tweede helft van de dertiende eeuw te dateren is. Kuiper en Biemans stellen daarbij vast dat er opvallend veel verschillen zijn tussen de Middelnederlandse en de Oudfranse tekst: ‘er kan in het Middelnederlands geen regel gevonden worden die woordelijk overeenstemt met het Oudfrans, wel kan in de meeste gevallen de overeenkomstige passage aangewezen worden’ (Kuiper-Biemans 2004: 213). Iets vergelijkbaars doet zich ook voor bij de namen van de romanpersonages: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
velen hebben in de Jourdein een naam gekregen die in de Jourdain de Blaye niet terug te vinden is, maar wel in diverse andere verhalende teksten. Kuiper en Biemans verklaren de vele afwijkingen met een aanvaardbaar lijkende hypothese. Ze beschouwen de Jourdein als een bewerking waarbij de bewerker de plot op basis van aantekeningen of van zijn memoria navertelt. Daarbij herinnert hij zich de belangrijkste eigennamen nog wel, maar de overige ontleent hij aan een handvol andere teksten die hij bezat of die in zijn werkgeheugen zaten.Ga naar voetnoot16 Van de Jourdain de Blaye bestaan echter naast de door Dembowski uitgegeven dertiende-eeuwse tekst ook nog twee versies uit het midden van de vijftiende eeuw. De eerste is een rijmtekst waarbij de 4245 verzen uitgebreid zijn tot ruim 23000 alexandrijnen, de tweede is een met deze lange versie relatief vaak overeenkomende prozabewerking.Ga naar voetnoot17 Wanneer we nu de Middelnederlandse Jourdein-fragmenten naast deze lange versies leggen, dan verdwijnen een aantal van de verschillen en vinden we bovendien ook het overgrote deel van de eigennamen terug. Dit betekent dus dat de Middelnederlandse Jourdein niet te verbinden is met de korte versie van de Jourdain de Blaye, maar wel met de lange. Het betekent ook dat de in beginsel acceptabele aanname waarmee Kuiper en Biemans de verschillen tussen de Middelnederlandse en de Oudfranse tekst proberen te verklaren,Ga naar voetnoot18 nu overbodig wordt. Toch is de Jourdain zoals we die aantreffen in de twee genoemde vijftiendeeeuwse versies niet de directe bron van de Middelnederlandse Jourdein. Er blijven bij vergelijking toch nog steeds te veel verschillen over en bovendien is er het feit dat de Middelnederlandse fragmenten uit de eerste helft van de veertiende eeuw daterenGa naar voetnoot19 en dus ruim 100 jaar ouder zijn dan de bewaarde Oudfranse lange versies. In zijn studie over de prozabewerking van de lange versie veronderstelde Kalbus al, na vastgesteld te hebben dat deze omwerking onmogelijk op de alexandrijnenversie terug kon gaan, dat de beide versies van de vijftiende-eeuwse Jourdain op een nog oudere, thans verdwenen, rijmversie terug te voeren moesten zijn, anders waren de vele gelijkenissen én verschillen tussen de twee niet te verklaren.Ga naar voetnoot20 Het is dan ook voor de hand liggend ervan uit te gaan dat ook de Middelnederlandse Jourdein op deze verdwenen lange versie terug te voeren is. In de Maastrichtse fragmenten wordt waarschijnlijk al op een dergelijke Oudfranse tekst gezinspeeld wanneer de Middelnederlandse auteur naar zijn bron verwijst: Also mi tWalsce wille verclaren.Ga naar voetnoot21 Op die manier zijn de veertiende-eeuwse Middelnederlandse fragmenten ook van belang voor de Oudfranse literatuur, omdat ze indirect een belangrijk bewijs leveren voor Kalbus' hypothese dat er lang voor het voltooiingsjaar van de vijftiende-eeuwse proza- en alexandrijnenversies al een uitgebreide versie van de Oudfranse Jourdain bestaan moet hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De plaats van de Antwerpse fragmenten in het Jourdein-verhaalHet verhaalgedeelte van de Franse Jourdain dat we voor een goed begrip van de Antwerpse fragmenten nodig hebben, beslaat in de alexandrijnenversie (ed.-Matsumura)Ga naar voetnoot22 de verzen 3501-5496. Hoewel de 77 Middelnederlandse verzen zelf daarin pas overeenkomen met vs. 5420-5496,Ga naar voetnoot23 neem ik de begrenzing zo ruim omdat in vs. 1-15 van de fragmenten een aantal keer expliciet verwezen wordt naar gebeurtenissen die veel vroeger in het verhaal te situeren zijn. In het verhaalgedeelte dat ons aanbelangt komt Jourdein aan in Gaders en ontmoet er toevallig koning Ritsaert en zijn dochter prinses Oriabeel. Oriabeel koestert meteen warme gevoelens voor Jourdein en laat hem in het koninklijk paleis ontbieden (3501-3637). Maar daar drijft de hofmaarschalk de spot met hem, waarop Jourdein vervolgens de man neerslaat en doodt. De koning wil Jourdein daarvoor terecht laten stellen (3802-3869) maar zijn dochter weet er hem echter toe te bewegen Jourdein te sparen. Jourdein wordt wel gevangen gezet (3921-3935). Oriabeel smokkelt hem echter vanuit de kerker naar haar vertrekken, waar hij bijna een jaar ondergedoken blijft (3991-4240). Ondertussen wordt Gaders belegerd door de heidense koning Gaudrijs en bij een van de gevechten wordt Ritsaert gevangen genomen (4243-4974). Oriabeel voorziet daarop Jourdein van een wapenrusting en hij slaagt erin Ritsaert te bevrijden (5019-5195). Ritsaert, die zijn redder niet kon herkennen, wil te weten komen aan wie hij zijn leven te danken heeft. Oriabeel zegt dat zij weet wie het is, maar vooraleer zijn naam bekend te maken dwingt ze de koning de belofte af dat hij zijn redder eventuele eerdere misstappen vergeeft. De koning belooft daarop meer dan vergeving alleen: zijn redder wil hij als beloning zijn kroon en zijn dochter schenken. Oriabeel onthult nu de identiteit van zijn redder en bekent ook dat zij hem uit de kerker verlost heeft (5321-5394). De koning ontsteekt in woede over Oriabeels ongehoorzame gedrag, gelooft niet dat de man die hij in de kerker liet gooien nog in leven kan zijn en weigert daarom zijn beloftes na te komen tegenover de persoon van wie de prinses beweert dat hij zijn redder is. Daarop verwijt Oriabeel haar vader dat hij niet beter is dan een oude beer die zijn leven lang in zijn kooi goed verzorgd en gevoed werd, maar die uiteindelijk toch probeert zijn verzorger te wurgen. Koning Ritsaert komt tot inkeer en zegt toe de de beloftes die hij eerder m.b.t. zijn redder deed te zullen vervullen (5415-5496). De drie gedeeltes waarin de Antwerpse fragmenten op te splitsen zijn kunnen alle herkend worden in het slot van de hierboven gegeven inhoudsbeschrijving: 1. de ruzie tussen koning Ritsaert en zijn dochter (vs. 1-15), 2. het verhaal dat de prinses vertelt om haar vader het foute van zijn gedrag in te doen zien (vs. 16-68) en 3. het toegeven van de koning (vs. 69-77). Het eerste gedeelte bevat daarbij verschillende verwijzingen naar vroegere gebeurtenissen: in vs. 3-4 wordt gealludeerd op de eigengereide aanpak van Oriabeel om Jourdein uit de kerker te halen en bij haar te laten onderduiken, vs. 5-6 verwijst naar het doodslaan van de hofmaarschalk door Jourdein en naar de reactie daarop van Ritsaert, de beperkende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bepaling nemaer di in vs. 7 betreft Oriabeels pleidooi bij koning Ritsaert om Jourdein niet te doden en vs. 9 vermeldt de gevangenisstraf die Jourdein krijgt in plaats van zijn executie. Het tweede gedeelte van de Middelnederlandse verzen (vs. 16-68) komt in functioneel opzicht weliswaar overeen met de versie in de Oudfranse tekst (Oriabeel wil met een gelijkenis haar vader doen inzien dat hij ondankbaar is tegenover de man die zijn leven redde), maar inhoudelijk wijkt het volledig af. In de Oudfranse Jourdain wordt de koning op zijn foute gedrag gewezen via de vergelijking met een ondankbare oude beer. In de Middelnederlandse Jourdein confronteert Oriabeel - met hetzelfde doel - Ritsaert met een geheel andere gelijkenis en vertelt ze het verhaal De aureo serpente, een exempel afkomstig uit Petrus Alphonsus' Disciplina Clericalis. De inhoud van dit exempel gaat als volgt. Een rijke man verliest op reis een zak met goudstukken en een slangvormig gouden sieraad. Hij looft een hoge beloning uit voor de vinder, en een arme man, die de zak gevonden heeft, geeft die - tegen het advies van zijn vrouw in - aan de eigenaar terug. De rijke man beklaagt het zich nu echter dat hij een beloning uitloofde en hij probeert onder deze verplichting uit te komen. Daartoe beschuldigt hij de vinder ervan een tweede sieraad dat ook in de zak zat, achtergehouden te hebben en hij daagt de man voor het gerecht. De rechters kunnen niet uitmaken wie gelijk heeft, maar een bijgeroepen filosoof slaagt er in de waarheid te ontdekken, waarna de rijke man als bedrieger weggejaagd wordt en de eerlijke vinder alsnog de toegezegde beloning ontvangt. Het begin van dit exempel is herkenbaar in de vss. 16-19. Vs. 20-29 is een gedeelte van het gesprek dat de arme man die de zak vond, voert met zijn vrouw. De ic-figuur in vs. 20 is de vinder die zijn vrouw opgetogen vertelt dat hij voor de vondst die hij deed een mooie beloning kan verwachten: dat vindersloon verkiest hij boven het zelf achterhouden van de zak met goud. In de volgende passage (vs. 30-38) komt hij zijn beloning opeisen, maar de rijke man weigert deze uit te keren en beweert dat de vinder een tweede slangensieraad uit de zak achtergehouden heeft. Met de vss. 39-40 bevinden we ons voor de rechtbank waar de rijke man zijn zaak verdedigt. In vs. 41-47 wordt hier door Oriabeel als externe verteller commentaar op gegeven. Vervolgens zien we in vs. 48-49 hoe de rechters er niet in slagen om de waarheid te ontdekken totdat er een joodse man verschijnt die beweert de zaak op te kunnen lossen (vs. 50-56 of 57). De vss. 58-67 maken onderdeel uit van de uiteindelijke ontknoping, waarbij de jood de zak opnieuw onderzoekt, vooraleer zijn redenering op te zetten op basis waarvan recht gesproken zal kunnen worden. In deel drie, de slotverzen van de fragmenten, spreekt koning Ritsaert (vs. 69-77). Hij wil niet dat Oriabeel hem in het bijzijn van zijn princhen te schande maakt door hem met een woekeraar gelijk te stellen en omdat hij een man van zijn woord is, zegt hij toe Jourdein met haar te laten huwen en hem ook de helft van zijn goed te geven. Het situeren van de fragmenten in het Oudfranse Jourdain-verhaal laat ons toe ook hun plaats te bepalen ten opzichte van de andere, in Kuiper-Biemans 2004 uitgegeven fragmenten van de Jourdein. Die editie opent met de passage in de Maastrichtse fragmenten waarbij Jourdein zijn naam en afkomst eindelijk ook aan koning Ritsaert bekend maakt (vs. 1-19 in de ed. 2004). Deze verzen lopen globaal gezien redelijk parallel met vs. 5586-5633 in de alexandrijnenversie van de Jourdain. De Antwerpse fragmenten en de Maastrichtse liggen binnen het verhaal dus | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet zover uiteen: tussen het slotvers van de Antwerpse en het openingsvers van de Maastrichtse fragmenten moet zich een verhaalgedeelte bevonden hebben dat in de vijftiende-eeuwse alexandrijnenversie 90 verzen beslaat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een brief van 2 januari 1845Voor het onderzoek rond de Antwerpse Jourdein-fragmenten biedt een van de exemplaren van het Belgisch Museum in de Leidse Universiteitsbibliotheek nog iets extra's. Het exemplaar in kwestieGa naar voetnoot24 is, blijkens het ex-libris voorin, afkomstig uit het boekenbezit van Jacob Verdam. Na het artikel van F.H. Mertens in jaargang ix zijn er nog vier handgeschreven bladzijden mee ingebonden met een transcriptie van de fragmenten. Bovenaan de eerste van deze vier pagina's staan, in een andere hand dan die van de transcriptie, de woorden ‘Brief van Mertens 2 Jan. 1845’. Vergelijking van de hand van deze pagina's met enkele brieven van F.H. Mertens bevestigt het autograafkarakter waar dit opschrift al aan refereert.Ga naar voetnoot25 Hoe Mertens' transcriptie in Verdams exemplaar terecht gekomen is, is niet te achterhalen en het is ook niet meteen van wezenlijk belang. Wel is het interessant om vast te stellen dat er enkele opvallende verschillen zijn tussen de gedrukte editie en de handgeschreven transcriptie. In de briefversie ontbreekt b.v. elke interpunctie, zijn enkele afkortingen nog niet opgelost en zijn vele v's als u getranscribeerd; de transcriptie heeft dus nog een diplomatisch karakter. Ook bevat de editie op een tiental plaatsen meer tekst dan de transcriptie: Mertens koos er bij een hernieuwde bestudering van de fragmenten blijkbaar voor om bijkomende ontcijferingen van moeilijk leesbare plaatsen niet meer in zijn transcriptie in te voegen, maar om dat meteen in zijn artikeltekst te doen. Het belangrijkste verschil tussen brief en artikel is echter het feit dat beide de acht tekstblokjes van de fragmenten in een andere volgorde weergeven. In de transcriptie is de volgorde i-iii-viii-vi-ii-iv-v-vii, in de gedrukte editie is die viii-i-v-ii-vi-iii-vii-iv.Ga naar voetnoot26 Dit verschil komt zeer waarschijnlijk voort uit het feit dat Mertens in zijn editie de acht tekstblokken in de volgorde zette die volgens hem het beste de verhaallijn weergaf, terwijl hij in de transcriptie de tekstblokken noteerde in de volgorde zoals hij die op de fragmenten aantrof. De volgorde van de acht tekstblokken in de transcriptie kan daarbij het best verklaard worden wanneer men ervan uitgaat dat Mertens strookjes voor zich had die horizontaal uit één folium geknipt waren. Omdat het handschrift waar dit folium in thuis hoorde naar alle waarschijnlijkheid de tweekolommige codex geweest is waar ook de Maastrichtse en de Leidse Jourdein-fragmenten uit afkomstig zijn (zie hierboven bij Identificatie), impliceert dit dat het bij de Antwerpse fragmenten om twee strookjes ging met op de recto- en versozijde telkens twee tekstblokken (een blokje per kolom). Om te bepalen op welk strookje welke tekstblokken horen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moeten we zowel rekening houden 1) met de volgorde van de tekstblokken in Mertens' brief, als 2) met de loop van het verhaal die we hierboven reconstrueerden. Het eerste strookje bevat dan blok i en iii op de rectozijde en blok v en vii op de versozijde (nr. vii staat daarbij op de ommezijde van nr. i, nr. v op de ommezijde van nr. iii); op de rectozijde van het tweede strookje bevinden zich dan de nrs. ii en iv, op de versozijde ervan staan nr. vi en viii. Een eventuele andere volgorde beantwoordt nooit aan de twee hierboven geformuleerde uitgangspunten. Een probleem hierbij is dat de volgorde van de tekstblokken in de brief hier toch nog iets van afwijkt: de volgorde in de transcriptie is nl. viii-vi en ii-iv, waar we ii-iv en vi-viii verwachten. Mogelijk is dit te wijten aan een slordigheid van Mertens bij het transcriberen, ofwel moeten we ervan uitgaan dat er geen tweede strookje was, maar dat de tekstblokken ii, iv, vi en viii zelf op twee losse fragmentjes stonden; Mertens transcribeerde dan eerst de ene zijde van deze fragmentjes (viii en vi)Ga naar voetnoot27 en vervolgens hun ommezijdes (ii en iv). Hoe dit ook zij, het lijkt me dat we - ook al zijn de fragmenten zelf thans verloren of zoek - dankzij Mertens' brief van 2 januari 1845 toch nog over enige extra materiële gegevens omtrent de strookjes beschikken die de gedrukte editie ons niet levert: het aantal van de strookjes,Ga naar voetnoot28 het feit dat ze alle uit hetzelfde folium versneden moeten zijn en de plaatsing of volgorde ervan op dat betreffende folium. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Adres van de auteurInstituut voor Nederlandse Lexicologie |
|