Urist
Het woord urist was mij in 1942 alleen bekend uit Multatuli's Vorstenschool, en de samenhang waarin het daar voorkomt, bracht mij ertoe het te beschouwen als een ‘afleiding van uur met het suffix -ist’, met een betekenis als ‘schrijver op uurloon’: Ts. LXII, 254. Nu heeft Heeroma onder de nagelaten aantekeningen van wijlen Bezoen een aantal excerpten aangetroffen uit Bomhoff, Nieuw Groot Woordenboek der Nederlandsche Taal ('s-Gravenhage, 1857), en daaronder is ook het lemma urist. Bomhoff geeft inderdaad het woord, voorzien van het sterretje waarmee hij aanduidt dat het niet bij Weiland voorkomt, en omschrijft de betekenis aldus: ‘die bij het uur werkt, schrijft, enz.’. De verklaring die ik in 1942 voorstelde, wordt hiermee bevestigd. Maar onjuist blijkt het t.a.p. 255 geuite vermoeden, dat het woord door Multatuli zou zijn gemaakt: het woordenboek van Bomhoff is dertien jaar ouder dan Multatuli's Vorstenschool. Een eenmanswoord is urist dus niet, maar zijn levensduur is blijkbaar zo kort geweest, dat men het wel, met enige overdrijving, een eendagsvlieg mag noemen.
Utrecht, November 1953.
C.B. van Haeringen