Tiecelijn. Jaarboek 6 (jaargang 26)
(2013)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
ArtikelOver Reynaert, Reynaert en ReynaerdieGa naar eind1
| |
[pagina 12]
| |
En nu wilt u het dus eens van Reynaert zelf horen. Als het dan toch om die familienaam gaat, dacht ik, laat ik daar dan maar iets over vertellen. Ik ben het voor u gaan opzoeken. Maar gemakkelijk was dat niet. Familiekunde en stamboomonderzoek zijn om te beginnen niet echt mijn ding, maar bovendien bleek al snel dat de Reynaerts in het algemeen daarin maar matig geïnteresseerd zijn. Hebben ze misschien bange voorgevoelens over wat ze over hun gemeenschappelijke eerste naamdrager zullen ontdekken? Wie weet was dat inderdaad niet een schurk, die om zijn loense vossenstreken door het hele dorp met deze boevennaam werd gestigmatiseerd? Zoals gezegd, ik heb er wat opzoekingen over gedaan, en ik meen dat laatste alvast te kunnen tegenspreken. Ik kom er straks op terug.
Ik zet de kwestie van de familienaam even opzij, om eerst in te gaan op een woord waarvan we - in tegenstelling tot de familienaam - met zekerheid weten dat het van de naam van de vos is afgeleid, het woord reynaerdie. In de discussie over de betekenis van de vos als zinnebeeld van het kwaad heeft dit woord al een plaats gekregen: er is - onder andere door Frits van Oostrom en Rik van Daele, en ook vroeger door Paul de Keyser - al over geschreven.Ga naar eind2 Maar nu we over digitale zoekmachines beschikken als die van de ‘Cd-rom Middelnederlands’, kunnen we van reynaerdie zo niet de volledige, dan toch een meer dan representatieve historiek bijeen lezen. Die historiek bevat de voorspelbare moraliserende waarschuwingen tégen het kwaad van de reynaerdie, maar toch ook enkele verrassingen. Zo niet een verrassing, dan toch een markant gegeven, is dat Reynaert zelf de term al gebruikt. Je leest het wel, maar je leest er ook gemakkelijk overheen of het blijft je niet onuitwisbaar bij. Maar hij heeft het er wel degelijk over. ‘Laat ze maar springen en rennen,’ denkt de vos, terwijl hij Isegrim, Bruun en Tibeert nakijkt, wanneer die voor hem de galg in gereedheid gaan brengen, ‘ze zullen hun overmoed nog wel bekopen, als mijn reynaerdie mij niet in de steek laat’: Mi ne ghebreke reynaerdye.Ga naar eind3 Twee vaststellingen hierbij: het woord bestond blijkbaar al op het moment dat Van den vos Reynaerde werd geschreven, en, ten tweede, het betekent kennelijk ‘list, slimheid’, zonder negatieve connotaties. Althans, voor zover mij bekend geeft geen enkele hertaling of annotatie reynaerdie hier weer als ‘slechtheid’ of iets van dien aard. Een negatieve connotatie ontbreekt ook in wat mogelijk de vroegste vindplaats is van ‘reynaerdie’, de ridderroman Parthonopeus van Bloys - waarmee tevens bevestigd wordt dat het woord ook vóór of naast Van den vos Reynaerde | |
[pagina 13]
| |
al in omloop was: Parthonopeus wordt gedateerd ‘omstreeks het midden van de dertiende eeuw’.Ga naar eind4 Helemaal op het einde van het verhaal wil de sultan van Perzië graag vrede sluiten met Parthonopeus en zijn mannen, omdat hij hoopt op die manier op slot Chiefdore te worden uitgenodigd en daar de schone Melior te mogen spreken, op wie hij hopeloos verliefd is. Een niet gering probleem is echter dat zijn leenmannen, dat weet hij, vooralsnog niets voor vrede voelen. Hij zal dus slim moeten manoeuvreren en hen met veel diplomatie moeten toespreken. Met dien ontboot hi sine man.
Si quamen, ende hi sprac hen an
Met wel groter reinardien.
‘Ghi heren’, begint hij, ‘gij zijt mijn toeverlaat, mijn raad, mijn vreugde, mijn eer, mijn steun, gij weet dat ik zonder uw raad niets zal ondernemen, ik ben me van alle risico's bewust, maar zoals de zaken er nu voorstaan, kunnen we eervol een vrede aanvaarden. Evenwel, dat is maar mijn mening: geef mij uw raad, ik wil om uw oordeel graag mijn standpunt prijsgeven.’Ga naar eind5 Een en al strelen, charme en gespeelde toegeeflijkheid. De sultan gedraagt zich hier niet als een schurk, zelfs niet als een bedrieger. Wij noemen het welsprekendheid, retoriek. Voor de rest (en dan spreken we over nog een tiental vindplaatsen) wijst de context waarin reynaerdie gebruikt wordt op een kritisch-moraliserende intentie. Onze ethisch-didactische literatuur is hier dan ook goed vertegenwoordigd: Jacob van Maerlants Van den lande van over zee, de Roman van de roos (meer bepaald het sterk filosofische tweede deel), de Maerlant-navolging Vierde Martijn, twee gedichten van Willem van Hildegaersberch, het gedicht over ‘Tijdverlies’ van Boudewijn van der Loren en nog een tweede, anonieme sproke over ‘corruptie, bedrog en nijd’ in het handschrift-Van Hulthem; in datzelfde handschrift ten slotte een spreuk over hoe schepenen soms met de wet omgaan als het erop aankomt vrienden of verwanten in bescherming te nemen. Wat in al die teksten opvalt - en wat men tot nog toe een beetje over het hoofd heeft gezien - is dat hier niet zozeer gemoraliseerd wordt over valsheid of slechtheid in het algemeen, als wel over corruptie en bedrog bij wereldlijke machthebbers en geestelijken. Laten we enkele passages in hun context bekijken. In Van den lande van over zee, waarschijnlijk zijn laatste gedicht, klaagt Maerlant over het verloren gaan van het Heilig Land voor de christenen en | |
[pagina 14]
| |
roept hij de Kerk op tot de strijd (Kerke van Rome trec dijn swaert), maar beseft hij tegelijk dat die Kerk, helaas, compleet door hebzucht is uitgehold. Wat zouden ze naar het Heilig Land optrekken? Waar in kerken of kapittels interessante plaatsjes openvallen, daarheen spoeden ze zich metter vaert: Alse vallen prelatiën
In kerken ende in canosiën,
Daerwaert spoedet metter vaert.
Deen gaet smeken, dander vriën;
Daer siet men der symoniën
Sere togen haren aert.
Wie sijn si, die daer tvette afsyën?
Die therte hebben met reinardiën
Van binnen bewist ende wel bewaert.
Men hevet wat doen van clergiën:
Met loesheiden, met scalkerniën
Machmen comen in Gods wijngaert;
Dus blivet fruut al onbewaert!Ga naar eind6
Waar prelaatschappen te begeven zijn
In kerken of kapittels,
Daarheen spoeden ze zich hals over kop.
De ene gaat smeken, de andere gaat vleien;
Daar ziet men simonie
Haar ware gelaat vertonen.
Wie zijn ze, die daar het lekkerste uit ziften?
Zij, natuurlijk, van wie het hart
Van binnen met reynaerdie is toegerust.
Geleerdheid kan men missen:
Met valsheid, met list
Daarmee komt men in Gods wijngaard:
En zo krijgen de vruchten niet de nodige zorg!
Reynaerdie heeft ook de geestelijkheid gecorrumpeerd, zo lezen we verder - ik kom er zo dadelijk op terug - in de Roman van de roos. Maar overwegend zijn het toch de wereldlijke machthebbers en hun entourages die het verwijt van reynaerdie naar het hoofd geslingerd krijgen. Soms moeten de dichters daarbij omzichtig formuleren, omdat ze wel beseffen dat ook zij uit de hand van de machtigen eten. ‘Omdat hooggeplaatsten mij begunstigen - zij het niet overhaastig - verzwijg | |
[pagina 15]
| |
ik een en ander’, schrijft de auteur van de Vierde Martijn. ‘Maar hier ben ik wel zeker van: ze eren nu het uilengebroed, zij die vroeger de valken in ere hielden. De goede lieden liggen nu versmaad ten gronde, reynardie komt overal in de gunst en wordt in de hoogste kringen opgenomen.’ Om dat mi doen die heren goet,
Al en eest niet metter spoet,
Verswigic vele sagen,
Ic ben des seker ende vroet:
Si eren nu der ulen broed,
Die valken teerne plagen.
Die goede liggen onder voet;
Reynardie heeft al den spoet,
Ende es van groten magen.Ga naar eind7
Uilengebroed had in de middeleeuwen ook al de sterk pejoratieve betekenis die wij er vandaag aan geven. De nachtvogel werd geassocieerd met alles wat duister is, zoals dood, zonde, diefstal... De valk daartegenover was natuurlijk het zinnebeeld bij uitstek van adel en trouwe toewijding. En zo blijkt werkelijk systematisch dat telkens wanneer over reynaerdie gesproken wordt, er sprake is, niet van moralisering in het algemeen, maar heel specifiek van maatschappijkritiek, van kritiek op wat wij het ‘establishment’ zouden noemen. Op lucratieve postjes beluste geestelijken, machthebbers die bedriegerij aan hun hof een plaats geven, schepenen die zich aan favoritisme en nepotisme overgeven, mendicanten die het vertikken te werken en hun hypocrisie met reynaerdie weten te omkleden: dat zijn zowat degenen die onder schot komen waar reynaerdie in stelling wordt gebracht.Ga naar eind8 We hebben hier, interessante observatie, niet te maken met individuele ethiek, maar met sociale kritiek, tijdskritiek, sociale aanklacht. Opvallend is vooral het verband met hebzucht, maatschappelijke promotie, ambitie, arrivisme: een beeld waarin ons tweede Reynaertepos, Reynaerts historie, perfect past, maar dat voor Van den vos Reynaerde in het geheel niet opgaat. De vos in Reynaert I is een buitenmaatschappelijke, geen arrivist of carrièremaker, de Kerk en het hof kunnen hem gestolen worden. Ik kom nog even terug op de vroege vindplaats in de Roman van de roos, omdat die voor een bepaald aspect van de historiek van reynaerdie exemplarisch is. De passage over de mendicanten heeft de Franse tekst als voorbeeld, en, jawel, het woord staat er ook al in het Frans: | |
[pagina 16]
| |
Want werken es ene sware pine.
Ic sal buten doen in scine,
Dat ic goede werke doe;
Maer nemmeer en weerkic soe,
Ine sal mine ypocrisien
Mantelen wel met reinardien.
Trop a grant paine en laborer;
J'aim miex devant les gens orer
Et affubler ma renardie
Du mantel de papelardie.Ga naar eind9
Wat we al konden vermoeden, vermits het woord al in de Reynaert zelf gebruikt wordt: reynaerdie bestond vroeger al in het Frans, voor zover ik heb kunnen nagaan, zeker vanaf het begin van de dertiende eeuw. Het komt onder meer voor in het fabliau Du prestre et de la Dame, waarin de priester en de dame in kwestie de bedrogen echtgenoot met renardie om de tuin weten te leiden. De conclusie van de auteur: ‘zo zie je maar weer hoe vindingrijk vrouwen kunnen zijn als het erop aankomt hun echtgenoot horens te zetten.’Ga naar eind10 ‘Par cest flabel poez savoir / Molt sont femes de grant savoir /... / Molt set feme de renardie, / Quant en tel maniere... etc.’. ‘Grand savoir..., savoir de renardie’: het gaat hier dus wel duidelijk over schranderheid, list, geslepenheid, niet over ‘kwaad’ of ‘verdorvenheid’ in absolute zin.Ga naar eind11 Ook bij ons kent men het woord in deze sfeer van erotisch spel en - niet noodzakelijk afkeurenswaardig - bedrog: zie bijvoorbeeld de reynaerdie van de ridder in de boerde Sint dat wi vrouwen garen (v. 16-17 en 144),Ga naar eind13 of de wijze les na het vaudevilleske ‘Over de vrouw die vreemdging’ (Vander vrouwen die boven haren man minde): Hieruit kan elke man leren dat minnaars tot heel wat in staat moeten zijn: óf ze zijn vertrouwd met Reynaerts spel, óf er komt voor beiden narigheid van, als het zo uitdraait dat ze uit elkaar moeten gaan. Reynaerdie hoort bij het liefdesspel, dat is hierbij duidelijk gebleken.Ga naar eind13 Het wordt tijd dat we samenvatten en afronden. Reynaerdie heeft in het Middelnederlands naar alle waarschijnlijkheid dezelfde evolutie gevolgd als in het Oudfrans: van slimme en egoïstische zelfredzaamheid naar bedrog en hypocrisie en uiteindelijk machiavellistisch cynisme in het gevecht om de hoogst mogelijke sport op de maatschappelijke ladder. Die laatste tendens zet in Frankrijk al vroeg in, met Couronnement de Renart (omstreeks 1270) en Renart le Nouvel van Jacquemart Gielée (omstreeks 1290), maar komt bij ons pas in de veertiende eeuw opzetten, duidelijk al in de Vierde Martijn, om ook hier gran- | |
[pagina 17]
| |
dioos te culmineren in een nieuw epos, de zgn. Reynaert II, Reynaerts historie. Tussen de reynaerdie van vos I en die van vos II ligt zowat anderhalve eeuw - en welke anderhalve eeuw! Het gaat dan ook niet om het karakter van de vos in Van den vos Reynaerde (Reynaert I) mee te laten bepalen door de latere, machiavellistische reynaerdie. Begrijp me goed: het gaat er niet om van Reynaert in het dertiende-eeuwse epos weer een sympathieke schelm te maken. Waar het om gaat is dat zijn ‘boosheid’ beslist niet van arrivistische aard is, wel integendeel van anarchistische aard. Macht, rijkdom en sociaal aanzien zijn niet wat hem drijft, wel juist slim en rücksichtslos zelfbehoud in de marge van het bestel dat deze maatschappelijke waarden belichaamt. Het zou beslist een verlies voor onze literatuurgeschiedenis zijn als men dit onderscheid niet zou blijven zien. En ik zou in dit verband de reynaerdofielen willen wijzen op een in 2011 verschenen essay van de Franse filosoof André Glucksmann, waarin de renardie van de middeleeuwse vos een belangrijke plaats inneemt. Glucksmanns betoog komt in het kort hierop neer dat het anarchisme van de vos, zijn aanspraak maken op de totale individuele vrijgevochtenheid ten aanzien van godsdienst, conventies en vorstelijk gezag, dat die vrijheid de basisvoorwaarde vormt zonder welke de andere kernwaarden van de Verlichting, gelijkheid en broederlijkheid, niet kunnen bestaan. Ik vergat het te vermelden: Glucksmanns essay heeft als titel: Liberté, égalité, fraternité. Een citaat dat de teneur van het boek goed weergeeft: ‘La Renardie porte sur les fonds baptismaux un esprit libertin qui jamais plus ne désertera la culture nationale’. Bij dit laatste wordt natuurlijk aan het culturele erfgoed van Frankrijk gedacht. Ik weet niet of in ónze ‘nationale cultuur’ een dergelijke ‘esprit libertin’ een blijvende waarde is geweest. Waarschijnlijk niet - al geven figuren als Tijl Uilenspiegel, Jeroen Bosch, James Ensor, Louis Paul Boon, Herman Brusselmans stof genoeg om daarover na te denken. In mijn optiek heeft alvast zeker Van den vos Reynaerde wél deel aan het fundamentele scepticisme, het soort van ethisch ‘nulpunt’, dat volgens Glucksmann de basis vormt van de typische waarden van de moderne Europese ethiek.Ga naar eind14
En nu, zoals afgesproken, nog iets over de naam, de familienaam Reynaert. Na alles wat voorafgaat, zou u misschien kunnen denken dat de gemeenschappelijke stamvader aan wie wij onze familienaam danken, iemand moet geweest zijn bij wie in de ogen van zijn tijdgenoten een opvallende reynaerdie aanwezig was. Dat er een verband zou kunnen zijn met het epos, wordt op het eerste gezicht in elk geval door de spreiding van de naam ondersteund. De familienaam | |
[pagina 18]
| |
Reynaert blijkt vooral in Oost- en West-Vlaanderen voor te komen: de streek bij uitstek waar we de vroege receptie van Van den vos Reynaerde situeren. Reynaerts (met s) blijkt dan weer, merkwaardig genoeg, in Zuidelijk Limburg zijn thuisbasis te hebben.Ga naar eind15 Reynaerts is ‘Reynaerts sone’: zou Reynaerts bedevaart op het einde van het verhaal wellicht richting Keulen gegaan zijn en heeft de vos onderweg wat kroost verwekt? Het zou hem wel toevertrouwd zijn. Kaart: bron www.familienamen.be (met dank aan Ann Marynissen)
Maar weer ernstig nu: wat leert ons de familiekunde? De naam Reynaert duikt in de genealogische onderzoekingen opmerkelijk vroeg op, voor het eerst namelijk in het begin van de vijftiende eeuw, en ik geef u te raden waar: op niet meer dan een tiental kilometer van dit stadhuis van Sint-Niklaas, in Vrasene, waar, op de gronden van abdij Salegem, Kriekeputte gelegen was. In 1415 leeft daar een zekere Katelyne Reynaert, dochter van Gillis Reynaert en Amelberga | |
[pagina 19]
| |
Ruyssinck.Ga naar eind16 Hoe klein de wereld soms kan zijn... Maar laten we vooral niet te hard van stapel lopen. Begin vijftiende eeuw zal de familienaam Reynaert ook elders wel al verspreid zijn geweest, al heb ik daar vooralsnog geen andere bewijzen voor gevonden dan onze Vrasense Katelyne Reynaertsdochter. De tweede vroegste vermelding die we via Geneanet, de voortreffelijke internationale website voor genealogie, kunnen opsporen, dateert uit 1510, en komt uit Menen, tegen de Franse grens. Chronologisch volgen daarop, opvallend, bijna uitsluitend plaatsen in Frans-Vlaanderen, meer bepaald in en uit de buurt van Wormhout: Zegerscappel en Esquelbecq in 1540, Kwaadieper in 1565, Wormhout zelf, Rekspoede en Herzeele (met twee e's, niet Herzele bij Zottegem) in 1570, allemaal plaatsjes iets ten zuiden van Sint-Winnoksbergen, het huidige Franse Bergues, bekend van de film van Dany Boon, Bienvenue chez les Ch'tis. De genealogie voert ons dus wél over de staatsgrens, over ‘de schreve’, maar niet voorbij de vijftiende eeuw. Om nog iets verder in de tijd terug te gaan, hebben we, voor zover ik zie, alleen nog de oude oorkonden, zoals ze in onze archieven bewaard zijn, en waarvan de oudste Nederlandstalige uitgegeven zijn door Maurits Gysseling. ‘Reinart’ duikt daar inderdaad al geregeld op, meer bepaald in Brugge vanaf de vroegst bewaarde stukken, dat wil zeggen vanaf 1270.Ga naar eind17 Opvallend: het gaat dan wel nog om de voornaam Reinart, in de combinaties ‘X filius Reinarts’, of ‘Reinart, filius X’. Als familienaam dateert Reynaert dus waarschijnlijk ten vroegste uit de veertiende eeuw. De voornaam gaat, zoals bekend, terug op het Germaanse reginhard, uit ragin: raad en hard: sterk. De ‘sterke in raad, de sterke in oordeel’, met andere woorden de ‘oordeelkundige’, ‘de verstandige’, ‘de wijze’. Eigenaardig genoeg blijkt men zich van die etymologie ook in de Franse Renartliteratuur nog lang bewust te zijn. Een van de jongste branches van het oorspronkelijke corpus, gedateerd omstreeks 1200, laat Renart nog hoog opscheppen over dat ‘goede raadgeverschap’ waarop zijn naam zou wijzen: ‘Si ai maint bon conseil doné; Par droit non ai a non Renart’Ga naar eind18 (‘Ik heb heel vaak goede raad gegeven; het is terecht dat ik de naam Reynaert draag’). De branche wordt toegeschreven aan een priester uit La-Croix-en-Brie, een plaatsje bezuiden Parijs, op een respectabele afstand van de taalgrens. Hoe die auteur dan nog zo goed op de hoogte kon zijn van de Germaanse etymologie van de naam Reynaert/Renart is een van de zovele intrigerende vragen die het Reynaertonderzoek zo spannend en onuitputtelijk maken en waardoor er plaats is voor de belangstelling en de inbreng van zo velen. Ik wens | |
[pagina 20]
| |
de ‘vossenjagers’ van het Reynaertgenootschap alvast ook in de komende 25 jaar veel succes en veel plezier op hun zoektochten langs die ‘pade crom ende menichfoude’, waartoe de vos ons met zijn reynaerdien telkens weer uitdaagt. |
|