Tiecelijn. Jaarboek 5 (jaargang 25)
(2012)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 349]
| |
Recensie
Reynaert Abroad
| |
[pagina 350]
| |
bijdrage aan het Reynaertonderzoek bestaat in het ontsluiten van tot dan toe in het Reynaertonderzoek niet gebruikte oorkonden. Jan Burgers is een van de beste onderzoekers van oorkonden in Nederland. Zijn mening is in dit verband dus erg belangrijk. Zijn oordeel over het werk van Malfliet is nogal negatief. Wie meer met het materiaal van Malfliet zou willen doen, moet eerst bekijken wat de deskundige ervan vindt.
Maar nu naar de kern van het themanummer: de vier stukken van buitenlandse auteurs over (de uitgave met vertaling van) Van den vos Reynaerde. Het eerste stuk is van Sabine Obermaier, een Duitse onderzoekster die veel gewerkt heeft rond fabels en dierteksten en die de drijvende kracht is achter de website animaliter (http://www.encyclopaedia-animalium.germanistik.uni-mainz.de/). Zij gaat uit van de vraag waarom zij als Duitse de moeite zou moeten nemen om een Engelse vertaling van Van den vos Reynaerde te lezen als er al twee Duitse vertalingenGa naar eindnoot3 bestaan. Ze vergelijkt dan de Duitse vertalingen met deze nieuwe Engelse en concludeert dat ze met behulp van de laatste het woordgebruik van de Middelnederlandse tekst beter gaat begrijpen. Dat komt vooral omdat er in het boek een woordenlijst aanwezig is, waardoor zij in staat is afzonderlijke passages in Van den vos Reynaerde aan alle mogelijke betekenissen van Middelnederlandse woorden te relateren. Op het eind laat zij zien dat de editie van Bouwman/Besamusca/Summerfield zelfs gebruikt kan worden om via vergelijking meer greep te krijgen op de eigenheid van de Duitse traditie. Het tweede stuk is van de Canadese emeritus-hoogleraar Serge Lusignan. Hij is een sociolinguïst en heeft jaren onderzoek gedaan naar de culturele en maatschappelijke rol van talen in de middeleeuwse cultuur in Frankrijk en aangrenzende gebieden. Hij is niet bezig met de literaire kwaliteiten van Van den vos Reynaerde (hoewel het duidelijk is dat hij het verhaal met veel plezier gelezen heeft) maar hij gebruikt de tekst om te reflecteren op een aantal aspecten van taalgebruik. Hij laat zien dat het Frans in en achter Van den vos Reynaerde het Picardisch is, het dialect dat overal in Noordwestelijk Frankrijk werd gesproken. Hij stelt dat de hypothese dat het publiek van Van den vos Reynaerde gezocht moet worden in de stedelijke elite door veel elementen in het verhaal ondersteund wordt. Steden zijn belangrijk, de wereld die wordt opgeroepen is grotendeels gevormd op basis van kennis die via handelscontacten is verkregen en de wereld van het verhaal is meertalig. Nederlands is de basistaal van het verhaal. Het Latijn duikt op als de taal van geleerdheid, maar het gaat natuurlijk in feite om spot daarmee of om vertoon van schijngeleerdheid. Het Frans | |
[pagina 351]
| |
wordt gebruikt om de spreker sociaal te onderscheiden, maar af en toe is voor de toehoorders het verschil tussen Latijn en Frans niet duidelijk. (Denk aan het moment dat Grimbeert het potjeslatijn van Reynaert voor Frans aanziet [r. 1457]). Lusignan stelt dat dit meertalige beeld waarschijnlijk goed overeenkomt met de werkelijkheid. Tot slot gaat hij in op het belang van geschreven teksten, in het verhaal en in de wereld van het publiek. Hij benadrukt ook dat we in Van den vos Reynaerde een getuigenis hebben van de (ook zelf meertalige) Noordwest-Europese middeleeuwse cultuur, meer dan dat het verhaal een uitdrukking is van een opkomend nationaal bewustzijn. De derde auteur is Adrian Tudor, een Engelse onderzoeker van korte Franse verhalen uit de middeleeuwen. Van de vier gaat hij het meest in op de literaire kanten van Van den vos Reynaerde. Hij is onder de indruk van het verhaal, want hij gebruikt kwalificaties als ‘masterpiece’ en ‘work of genius’. Hij vergelijkt Van den vos Reynaerde met de verschillende branches van de Roman de Renart, natuurlijk vooral met branche 1, het voorbeeld van Willem. Hij concludeert dat Van den vos Reynaerde meer eenheid en coherentie vertoont dan de Franse branches. Die constatering is niet nieuw, maar de accenten liggen toch anders nu de vergelijking niet wordt gemaakt door een Vlaming of Nederlander die vanuit Van den vos Reynaerde naar het Frans kijkt maar door een Engelse romanist die vanuit het Frans naar het Nederlandse verhaal kijkt. Tudor laat van verschillende aspecten van het verhaal zien dat ze variaties zijn op elementen die in het Frans op rudimentaire wijze al aanwezig waren. Daarbij besteedt hij met name aandacht aan de derde daging van Reynaert door Grimbeert. Op het eind maakt hij een mijns inziens erg belangrijke opmerking. Hij stelt namelijk vast dat rond 1260 ook in Frankrijk geen nieuwe branches van de Roman de Renart meer werden geschreven en dat dus in heel Noordwest-Europa behoefte was aan een ander soort dierenverhaal. De Franse alternatieven zijn echter heel anders dan Van den vos Reynaerde. In Frankrijk worden in het midden van de dertiende eeuw grote allegorische Renartverhalen geschreven, als Renart le Nouvel en Renart le Contrefait. Het is volstrekt onduidelijk waarom de (vrijwel gelijktijdige) reactie op de Franse branches in de twee talen zo'n volstrekt verschillende vorm heeft aangenomen. Tudor gaat niet dieper op de kwestie in, maar het lijkt een complexe en potentieel zeer belangrijke zaak. De vierde auteur, James Simpson, werkt in Glasgow, maar is net als Tudor een Engelse romanist. Zijn werk is overigens heel anders. Hij is een voorbeeld van een onderzoeker die - geïnspireerd door het werk van filosofen als Claude Lévi-Strauss en Jacques Derrida - middeleeuwse werken vooral conceptueel | |
[pagina 352]
| |
benadert. Dit soort studies wordt in het Nederlands over middeleeuwse onderwerpen eigenlijk niet geschreven. Simpson werkt vergelijkend. Hij relateert Van den vos Reynaerde aan de Ysengrimus en aan allerlei middeleeuws Frans materiaal, maar hij verwijst ook naar Longfellows Hiawatha (zeer populair in het midden van de negentiende eeuw) en Lewis Carrolls (de auteur van Alice in wonderland) parodie daarop. Simpsons stuk is moeilijk te lezen, maar het is mijns inziens wel de moeite waard. Hij reflecteert op thema's als wreedheid, list en bedrog, de rol van taal in het verhaal. En tegelijkertijd denkt hij na over hoe taal ook Van den vos Reynaerde constitueert, een rol speelt bij het vertalen van die tekst en hoe taal onvermijdelijk gebruikt wordt bij het betekenis geven aan alles wat wij lezen. Dat zijn geen makkelijke vragen, maar ze zijn wel wezenlijk en het kan soms geen kwaad om er op een ongebruikelijke manier mee bezig te zijn. De afsluitende reactie van André Bouwman en Bart Besamusca maakt op mij een wat obligate indruk, maar ik denk dat hen dat niet kwalijk te nemen is. Wat moet je nog zeggen als reactie op een viertal heel positieve beoordelingen van je werk en vier heel verschillende, maar allemaal interessante demonstraties van de mogelijkheden die dat werk biedt? Ik denk dat Bouwman en Besamusca het geprefereerd hadden als de redactie ze niet om een reactie had gevraagd. Ze snijden echter twee punten aan die, ik ter afsluiting ook wil bespreken. Het eerste is dat de opzet van de editie heel geslaagd is. Ze hebben een boek willen maken dat buitenlandse studenten en onderzoekers de mogelijkheid zou bieden om zelfstandig met het Middelnederlandse materiaal te werken. Daarom hebben ze niet volstaan met een editie met Engelse vertaling, maar hebben ze op het eind van het boek ook een beknopte grammatica van het Middelnederlands, een woordenlijst en een index van conceptueel samenhangende begrippen opgenomen. De bedoeling was dat wie het boek zou gebruiken, niet blind zou hoeven te vertrouwen op de vertaling maar zelf zou kunnen bepalen waarom die er zo uitziet en zijn eigen vragen zou kunnen stellen aan het Middelnederlands. De vier artikelen bewijzen dat het boek echt zo werkt. De deskundigheid waarmee de vier onderzoekers over Van den vos Reynaerde schrijven is duidelijk groter dan die van de meeste eerdere pogingen van niet Nederlands sprekenden om iets zinnigs over het verhaal te zeggen. Wat mij daarbij bovendien trof was dat eerdere studies van Nederlanders of Vlamingen in het Engels of Frans over Van den vos Reynaerde nu door de buitenlandse collega's veel productiever ingezet worden dan dat in het verleden gebeurde. | |
[pagina 353]
| |
Men zou kunnen zeggen dat er al een tijdlang bouwstenen zijn vervaardigd om het buitenlanders mogelijk te maken serieus met Van den vos Reynaerde te werken, maar dat er nu pas een fundament ligt dat het die buitenlandse collega's mogelijk maakt serieus iets met die bouwstenen te doen. Dat is een groot compliment voor Bouwman, Besamusca en Summerfield. Het tweede punt is dat alle vier de artikelen gebruik maken van vergelijken als methode. Blijkbaar is het tegenover elkaar zetten van teksten of elementen van teksten een productieve manier om dingen bij te leren over middeleeuwse verhalen. Wetenschappers zijn nog niet uitgeleerd en dat geldt mutatis mutandis ook voor Reynaerdofielen. Wie nog eens op een andere manier wil kijken naar den fellen metten roden baerde, vindt in dit themanummer van Queeste onvermoede perspectieven. Reynaert Abroad. ‘Van den vos Reynaerde’ in international perspective. Themanummer Queeste, 18 (2011) 1, Hilversum, Uitgeverij Verloren. Ook los te verkrijgen. 25 EUR. |
|