| |
| |
| |
Uit boek en tijdschrift
Reinaard de Vos. Hedendaagse berijming van Bert Decorte en met tekeningen van Dolf de Rudder. Lokeren, Oelbrandt-Rinda, 1985. 295 p. (Zwaluwstr. 16 Lokeren)
Een lijvig geval waarin twee ‘geweldenaars’ het Reynaertverhaal fors neerzetten. Beiden zijn me al een hele tijd bekend. Ik herinner me zeer goed ‘meester De Rudder’, krachtig op zijn flets en de artiestenharen welig wapperend onder een Bretoense muts. Wie in Sint-Gillis-Waas passeert ziet voor zijn huis een witte halfabstracte Reynaert in ijltempo zijn voortuintje doorklieven. Eigen werk. Wat Bert Decorte betreft: een oudleraar van me, de bekende Denijs Dille, placht vrij smalend over de Vlaamse poëzie te spreken, maar zijn oudleerling Bert Decorte vond genade in zijn vlijmende ogen. Hij zei: torenhoog staat Gezelle, aan diens voeten kruipt ergens Van Ostaijen en ter hoogte van de zolen klimt Decorte. En ik las Decortes Ballade van kust mijn voeten en De slagersmeid. Gespierde taal, een tikkeltje brutaal, dwars ingaand tegen zeemzoeterij en bleke maanpoëzie. Een dichterlijke vrijbuiter. Zo iemand moet inderdaad ook van Reynaert houden. Hoe het tweemanschap ontstond, weet ik niet (wel dat Decortes tekst voor het eerst in 1978 bij Soethoudt verscheen), maar het resultaat van hun werk, onderhavig boek, mag er naar mijn gevoel wel zijn.
Toch was ik bij het eerste contact ‘lichtekens’ onthutst. Het waren vooral die turbulente tekeningen van Dolf de Rudder die me wat van streek brachten. Zoveel zwart. Maar toen ik meticuleuzer tekening na tekening ging exploreren, kwam ik geleidelijk in de ban. Gevat in als het ware, nee meegesleurd door een magische cirkel in voortdurende rotatie, beleven de personages in forse bewegingen felle emoties. In razendsnelle vaart. Met trefzekere lijnen. Woest en furieus. Doorheen 143 tekeningen zonder enige verzwakking. Brutaal soms en toch fijn van lijn. En als je dan de dierensnuiten en mensengezichten aandachtiger bekijkt treft het expressieve, het felle beleven. Trouwens elke getekende lijn vlamt mee in hetzelfde tempo, wordt meegezogen naar de kern die wilde uitgedrukt worden. Je moet er uiteraard zo een beetje invallen en ik kan rustig aannemen dat heel wat mensen van dit soort tekeningen minder houden. Geen detaillistisch gepruts, alleen het belangrijkste telt. En de karakters: als ik Bruun, Tibeert, Grimbeert en vooral Reyn tot in elk getekend punt volg, herken ik ze ten volle. Daar geniet ik van.
En dan de ‘hedendaagse berijming’ van Decorte. Anton van Wilderode, die een korte inleiding schreef, spreekt van een hertaling in ‘gespierd en smijdig hedendaags Nederlands’. Ik heb de gewoonte wat rijmt eens luidop te lezen. Dat deed ik ook met deze tekst. En het ging me niet altijd zo best. Ik placht destijds in de klas de vertaling van Jan Frans Willems voor te dragen. Karamelleverzen zal je misschien
| |
| |
Dat dinc viel neder op den vloer.
Die vrouwe was serich ende swoer
Bi der sielen van haren vader,
Sine wilde wel, om al gader
Die offerande van enen jare,
Dat niet den pape gevallen ware
...
| |
| |
zeggen, maar het lag in de mond, je kon ermee boetseren, het verhaal tot intens leven acteren. En dat gaat met deze Decortetekst niet zo goed. Fors wel, zuiver van woordkeus, vrij trouw aan het origineel, maar her en der wat hoekig, wat omslachtig, wat te ‘gekapt’. Maar ik zeg wel, hier en daar, want in zijn geheel nemend, lezend in mijn zetel en met een sluiks oog naar de tekeningen, vallen mij die hinders minder op. Wat me wel opvalt is dat Decorte zekerlijk Willems ook kent. Heel wat passages komen vrij letterlijk overeen met de vertaling van de vader van de Vlaamse beweging. Even nog: waarom Reinaard met een d?
Het boek werd mool uitgegeven en goed opgevat. Links de hertaling met telkens in een schaduwig balkje de verzen die uitgebeeld worden in de tekening rechts. Er mag dus terecht van een lees-kijkboek gesproken worden. Een hardere kaft ware mij liever geweest. Hoe dan ook: ik ben blij het boek te bezitten, ongetwijfeld een vaste waarde in de reeks van ver- en hertalingen en naar ik vernam prijken Dolf de Rudders tekeningen uitvoerig in de catalogus van een Düsseldorfse Reynaerttentoonstelling uit 1989.
Marcel RYSSEN
| |
Van den vos Reynaerde. Tekst en vertaling. Bewerkt en vertaald door H. Adema. (Vertaald Middelnederlands, 11). Leeuwarden, Taal & Teken, 1987. (2e druk), 127 p. 325 BF.
De reeks Vertaald Middelnederlands is een prijzenswaardig initiatief. En dan denk ik als oud-leraar Nederlands in de eerste plaats aan de studenten uit het middelbaar onderwijs, meer specifiek uit de laatste twee jaren. Die zitten niet te daveren van belangstelling voor de middeleeuwse literatuur. De vrij ontoegankelijke taal en de versvorm schrikken de al niet zo leesgrage moderne jeugd behoorlijk af. En meteen gaat een bijzonder rijk deel van onze Nederlandstalige cultuur aan hen ongekend voorbij. Daarom juich ik deze reeks enthouslast toe. Naast de oorspronkelijke tekst (linkerbladzijde) verschijnt de vertaling in eigentijds en vrij goed leesbaar proza (rechts) en dan zo dat de versnummering hernomen wordt naast de vertaling. Een onmiddellijke vergelijking van de originele versie en de vertaling is dus zeer gemakkelijk. Bovendien maakt een korte inleiding de lezer wegwijs in situering, achtergronden en betekenis van het Middelnederlandse verhaal. Het is overduidelijk dat het Reynaertepos in deze reeks niet mocht ontbreken.
Toch had ik hier deze inleiding iets uitvoeriger gewild. Datering, belangrijkste handschriften, verwijzing ook naar Reynaerts historie, een korte vergelijking met de Roman de renart, een iets meer uitgesponnen noot over het auteurschap en een zeer beperkte bibliografie vullen de nagenoeg twee bladzijden van deze inleiding. Niets over de lokalisatie en de verschillende visies hieromtrent, niets over het
| |
| |
dierenverhaal in het algemeen, niets over Madoc. Bovendien lijkt me de behandeling van de auteur nogal voorbijgestreefd -een samenvatting van wat Van Mierlo destijds poneerde. De meest recente theorieën lijken onbekend.
De vertaler slaagde naar mijn gevoel zeer goed in zijn opzet, enkele (wellicht niet zo belangrijke, alhoewel...) details niet te na gesproken. Hij streefde, zo schrijft hij zelf, naar een ‘voor iedereen leesbare, betrouwbare weergave van de Middelnederlandse tekst’. Hierbij blijven voor hem belangrijk: eigentijds proza, goede leesbaarheid, inhoudelijke juistheid, afwegen tussen vlotte formulering en letterlijke vertaling, het kernachtiger uitdrukken van stoplappen, herhalingen en omslachtige formuleringen. Bovendien wil de vertaler-bewerker de verteltrant van Willem zo dicht mogelijk volgen. Ik herhaal: de vertaler wist zijn doelstellingen uitstekend te verwezenlijken, ook al heb ik dan -maar dat zal wel subjectief zijn- hier en daar wat last met bepaalde interpretaties en vertalingen. De ‘queene’ met ‘cumme enen tant’ wordt ‘enige oude wijfjes’, ‘hets mi wel ghevaren’ (v. 903) wordt ‘het is mij uitstekend afgegaan’, de ‘stroewisch’ van Martinet wordt ‘een bosje stro’, het prachtige vers ‘Hi blivet den soeten spele mat’ klinkt heel nuchter ‘met zijn liefdesspel is het gebeurd’, de ‘crakende taverne’ wordt een banale ‘harde wind’. En verder dan het ‘parmantig’ staan van de snorharen, Reynaert die ‘Nederlands’ moet praten met Grimbeert, ‘het hem een joker zetten’ voor ‘dedic hem meerren schamp’ (v. 1505); ‘krokedilletranen’ luidt de vertaling van ‘gheveinsde tranen’, en zo kan ik nog even verder. Maar goed, het zijn wellicht vitterijen die ontsproten aan mijn grote liefde voor de pittige, kleurrijke, gevatte, melodieuze, smakelijke tekst (en zo kan ik nog even doorgaan). Maar goed, ‘traduttore traditore’, het is onvermijdelijk. Daarom vind ik het dubbel zo goed dat de lezer (-student) wellicht attent
gemaakt door een enthousiast leraar die oorspronkelijke tekst onmiddellijk bereiken kan, en zo wellicht de smaak te pakken krijgt als hij/zij eenmaal ontdekt hoe rijk het Middelnederlands is.
Toch nog even dit: waarom ‘int oestende van Vlaendren’ vertalen door ‘In Oost-Vlaanderen’? Waarom niet de namen van sommige dieren uit de oorspronkelijke tekst bewaren in vertaling (Reinout de Ries wordt nu ‘de Dolle’). Ik heb ook last met Bruneel die een ‘dikke roerdomp’ werd. Woorden als ‘piassen’ en ‘soebatten’ hinderen mij. En laat die ‘pladijse’ een pladijs blijven en geen ‘schol’ worden. Maar goed: dit zijn waarschijnlijk invloeden van een Nederlands dat boven de Moerdijk gesproken wordt. Allemaal details.
Goed dat de auteur de in scholen gevreesde passages niet uit de weg gaat. We krijgen de tekst zoals hij oorspronkelijk geschreven werd. Tussen haakjes: ik vind de vertaling door ‘huwelijksgereedschap’ wel geestig in zijn context.
| |
| |
Laat ik besluiten: een uiterst geschikt boekje voor het onderwijs, zeker beantwoordend aan een dringende must. Dergelijke vertalingen maken een opening naar een cultuurschat (zo wat een Ermenrikgeval) die dreigt te stikken onder de moderne lava van computers, betonconstructies en ‘alleen wat opbrengt is belangrijk’. Leraars Nederlands: warm aanbevolen!
Marcel RYSSEN
| |
Reynaert de Vos-Reynier le Renard. Facsimile van de Plantijndruk van 1566. Bruxelles, Editions Libro-Sciences, 1989. L. Mahillonlaan 11, 1040 Brussel.
Het boek dat reeds was aangekondigd voor februari 1989, is nu uitgekomen. Het mag er wezen. Van het origineel van dit facsimile bestaan slechts twee bekende exemplaren. De kwaliteit van tekst, druk en illustratie ligt zeer hoog voor een zestiende-eeuwse produktie. De editie was in haar tijd uniek. Ze was tweetalig. De Franse vertaling werd bezorgd door Johannes Florianus, een geboren Antwerpenaar (1522), schoolmeester, latinist, geograaf en later predikant, die omwille van zijn protestantse overtuiging te Beveren (Waas) werd verdronken op 5 april 1585.
Het boek kwam in 1570 -dus onmiddellijk na verschijnen- op de index terecht, blijkbaar omwille van een kleine nalatigheid die de purgator over het hoofd had gezien in het bericht aan de lezer. Veel exemplaren zullen door Plantijn dus niet verspreid zijn. Het gros van de oplage werd zonder twijfel door de uitgever zelf vernietigd. Dit verklaart de zeldzaamheid van het boekje. Om een derde reden was het werk uniek. Het bevatte een hele reeks (25) totaal nieuwe, zeer mooie plaatjes getekend door Geoffroy Ballain en gestoken door Jean de Gourmont. Alhoewel de inhoud overeenstemt met die der latere volksboekjes, gaat het hier zeer duidelijk om een leerboek.
Omwille van deze unieke eigenschappen werd het werkje reeds in 1924 als facsimile heruitgegeven door Maurits Sabbe en Leonard Willems. Het onvergetelijke Antwerpse huis J.-E. Buschman bracht een typografische namaak, dus geen 100%-facsimile. Het werd echter een boek dat uitmunt door juist die typografie en lay-out, door de vormgeving en de zeer beperkte oplage (275 ex.), zeer gegeerd door Reynaertbibliofielen en dus nagenoeg onvindbaar op de markt. Wellicht zag Editions Libro-Sciences hierin de reden om met een authentiek gefotografeerd facsimile naar voren te komen, beperkt in oplage (350 ex.) op identiek formaat als het origineel, zeer verzorgd uitgegeven en handgebonden in een bazaanlederen bandje dat bij lectuur mooi openvalt.
De ongelijke beïnkting van sommige pagina's schrijf ik op rekening van het origineel, alhoewel ik dit niet heb geconsulteerd. De zetspiegel in de breedte werd goed gerespecteerd; in de hoogte durft hij dansen op het mooie vergépapier. De voorinte- | |
| |
kenprijs bedroeg 5000 BF, de huidige prijs 7000 BF (380 HF). Met een beetje goede wil vindt men het goedkoper. Dit is echt een te kloeke prijs. Er moeten mij bij dit soort uitgaven drie bedenkingen van het hart aan het adres van de uitgever. Deze bedenkingen beïnvloeden sterk de gretigheid van bibliofielen naar dergelijk werk.
1o De aantrekkelijkheid van de voorinschrijvingen bij beperkte (dus genummerde) oplage ligt in ‘wie eerst betaalt, eerst krijgt’, dus in het verwerven van een laag nummer van de oplage. De uitgever zou dit moeten respecteren.
2o Uitgevers moeten ervoor zorgen dat voorintekenaars niet moeten vaststellen dat niet-intekenaars het boek kunnen verkrijgen aan dezelfde voorwaarden.
3o Uitgevers van dergelijke edities moeten ten allen prijze vermijden dat de boeken worden geramsjt.
Herman HEYSE
| |
T. van Drom, Het Rapenplan. Elversele, Boel, 1989. Strip.
Tijdens een hevig onweer treft een bliksem het Reynaertbeeld in het stadspark van Sint-Niklaas. De vos komt tot leven en ontvlucht zijn stenen bestaan. Al gauw ontmoet hij Jaap, de Sprekende Raap. Samen trekken ze door heel het Waasland -zij vergeten geen enkel dorp! - achternagezet door Agent Nummer Zoveel en de opgezette beestenverzamelaar Otto von Springel en trawanten. Uiteindelijk leidt de tocht tot in Kruibeke, waar het rapenplan zal uitgevoerd worden. Reynaert en Jaap worden ereburger van de gemeente en opgenomen in de Orde van de Wase Raap en de Orde van de Vossestaart.
Het Rapenplan, een verhaal dat vroeger reeds in afleveringen gedeeltelijk in het regionale weekblad Het Vrije Waasland verscheen, werd aangekondigd als de ‘eerste Wase strip’. Hoofdfiguren zijn een goedlachse, komieke vos en een sprekende raap; de raap, vanouds hét symbool van de streek tussen Gent en Antwerpen. De figurantenrollen worden in voorname mate opgevuld door Wase politici, wat de strip een zeer tijds- en plaatsgebonden imago meegeeft.
Tekenaar Tony van Drom (˙Temse, 31.10.1947) heeft deze strip met liefde en humor getekend. Toch is Van Drom meer een politiek cartoonist dan een rasverteller. Het scenario is zwak. De strip blinkt vooral uit door zijn politieke cartoons en is in die zin vooral genietbaar voor diegenen die de lokale politiek kennen. Ook het taalgebruik leunt aan bij de lokale dialecten. De puike rastering en lettering zijn van Luc Verhulst. Het boekje werd op beperkte oplage gedrukt op afwisselend blauw- en bruinwit papier, zoals in de oude albums van o.a. Suske en Wiske. De strip wordt aanbevolen aan streekgebonden Wazenaars, maar hij is ook noodzakelijk voor onverbeterlijke Reynaertboekenverzamelaars. Hiervoor moeten zij 200 BF betalen aan T. van Drom, Sint-Jorisstraat 130, 2690 Temse. Tel. 03/771.20.32.
[R.V.D.] |
|