Thirsis Minnewit. Deel 2, editie Weduwe Gysbert de Groot
(2012)–Anoniem Thirsis Minnewit– Auteursrechtelijk beschermdOp een bekende Voys1.
O Minne lust, o korte vreugd,
Om u zoo moet ik zuchten!
Och, waar is nu myn jonge Jeugd?
Ik leef in ongenuchten:
Myn Eer, myn alderbeste pand,
Leyt nu geworpen in het zand,
Ten heelemaal bederven. Ga naar voetnoot+
Die nu myn Bloemtje heeft geplukt
En van sijn steeltje heeft gerukt
Laat myn alleenigh zwerven.
| |
[pagina 145]
| |
2.
Hy houd sich of hy my niet kent,
Nu hy my heeft bedrogen
En daar toe schandelijk heeft geschent;
Nu vlugt hy uit myn oogen,
Nu hy bezit myn heldre glans,
Een spiegel voor de Jonge-mans
Die lonkten na myn wezen. Ga naar voetnoot+
Maar het is door sijn groote goed
Dat hy op draagt zoo hoogen moet, Ga naar voetnoot+
O Goôn, hy mag wel vreezen! Ga naar voetnoot+
3.
‘Heb ik u tot een val gebracht,
Docht gy dat niet te vooren?’
‘Og, og, dat had ik niet gedagt!’
’ 't Is al moeyten verlooren.
Heb ik een Roosje van u ontfaan,
De Roose-boom is blyven staan: Ga naar voetnoot+
Daarom en wilt niet klagen.
Daar zynder noch wel meer als gy
- Ach zoete Lief, voegt u daar by -
Die mee dat kruysje dragen.’
4.
’ 't Is waar, den Boom is blyven staan,
Maar gy had u begeeren:
Myn Maagde-blom hebt gy ontfaan,
Dat en kon ik niet keeren. Ga naar voetnoot+
Dat was myn eer, myn beste roodt, Ga naar voetnoot+
Gestolen uit mijn Maagde-schoot,
Die gy quaamt af te rukken.
Ik vleyde u wel duyzentmaal
Met traantjes en met soete taal
Als gy 't Bloemtje gingt plukken.’
5.
‘Waarom liet gy mijn zoo begaan?
| |
[pagina 146]
| |
Had gy daar in behagen?
Myn Lief, had gy 't niet toe-gestaan,
Gy hoefde niet te klagen.
Het spreekwoord zeyt, myn lieve kint:
Verzint een zaak eer gy begint.
Ik ging het u eerst vragen.
Want siet, ik heb u niet verkragt,
Door Liefde bent gy zoo gebragt,
Dies valt 'er niet te klagen.’
6.
‘Myn Lief, eer gy zoo verre quam
Dat gy myn Maagden Roosje -
Ik dogt dat gy 't uyt liefde nam,
Maar 't was maar voor een poosje. Ga naar voetnoot+
Ik was door Liefde zoo verblint
Dat ik mijn eer niet heb verzint, Ga naar voetnoot+
Maar ik op u betroude:
Myn eer en glans die is gants weg
Hoord, Minnaar vals, wat dat ik zeg:
Dat sal u eeuwigh rouwe.’
7.
‘Myn Lief, en slaat geen woorden acht
Die op 't Bed sijn gesproken,
Al was 't in 't midden van de nacht,
Als den dagh is geloken,
Of voor den Altaar van de Min
Die gaat verkeerde wegen in. Ga naar voetnoot+
En wilt daar aan gedenken:
Myn Ouders souden 't niet toestaan
Dat ik met u sou trouwen gaan
Het sou mijn eere krenken.’ Ga naar voetnoot+
8.
‘Dat weet u Vader metter daat, Ga naar voetnoot+
Een Man, een groote Heere.
| |
[pagina 147]
| |
En ik ben in een slechten staat:
Ik heb niet als myn eere.
Dat wist gy van te vooren wel,
Eer dat gy door dat Minne-spel
Myn jonge hert bekoorde!
Eer dat gy my tot u lust kreeg
Van droefheyt gy ter aarden zeeg,
Met tranen in u oogen.
9.
Maar laas, gy neemt van myn de vlucht
En ik vind my bedrogen:
Dat is de zaak daar ik om zugt.
Gaat daatlijk uit myn oogen,
By u Vader en Moeder weer;
Gaat, vals Minnaar, pronkt met myn Eer
By u Steedze Juffrouwe;
Gaat, onbesturve Bruydegom!
Gy gaat verkeerde wegen om,
Dat sal u Eeuwig rouwen.’
10.
‘Adieu myn Lief, myn waarde Blom,
Ik ga verkeerde wegen,
Want ik heb uwe Magedom
Uyt liefde zoo verkregen.
Die op de mensche vast betroud,
En ook op losse gronden Ga naar voetnoot+ boud,
Vind hem altyd verlegen.’
Ag Dogters, weest doch niet zo zot:
Een Jonkman houd met u de spot
En dan gaan zy haar wegen.
|
|