Thirsis Minnewit. Deel 1
(2012)–Anoniem Thirsis Minnewit– Auteursrechtelijk beschermd[Doen laast Klimeene dwalen ging]1.
Doen laatst Klimeene dwalen ging Ga naar voetnoot+
Door ’t ruijsend lommer heen,
Koos zy de diepste daalen
En be-gaf zig daar al-leen
Om haar bedroefde hert
’t Ontlasten van een smert Ga naar voetnoot+
Die een verbor-ge Min,
Gevat op ziel en zin,
Daar teeder had ontstoke En nog vloog ter boezem in. Ga naar voetnoot+
2.
Haar oog ontsprong door tranen
En zy loosten zugt op zugt
Om dus haer hert te banen
Een ververssing door de lugt. Ga naar voetnoot+
‘Ag’, zeize, ‘ô minne en Deugt,
Wat baard gy leed en vreugd
Als gy een hert regeerd
En gants volstrekt verheerd! Ga naar voetnoot+
De min beloofd meêr vreugde Maar de deugd ons meerder eerd.
| |
[pagina 151]
| |
3.
Mijn kunne is meêr genegen
Tot der deugden strengigheên,
Maar zugt tot vreugde en zeegen
Doen ons tot het minnen treên.
Terwijl me Ga naar voetnoot+ uitwendig schijnd
Heel fier, men zelv verkwijnd
Van Liefde, door de kragt
Des Liefs, die ’t oog veragt,
Ja, zelve pord' de Minne tot ons schaa een grooter magt. Ga naar voetnoot+
4.
Nu staan ik in twee kwaaden,
Wijl my mind een waarde ziel.
De deugd wil me ook verraden
En zy dreijgd met storm mijn kiel.
Zy werpt het hert te grond
Dat zy eerzugtig vond
En zegt my: ‘Stelt uw’ eer
In ’t Minnen van dien Heer;
Gy zult geen deugd verzaken Maar bevestigen die meer.’ Ga naar voetnoot+
5.
Hier ben ik toegekomen
Na Ga naar voetnoot+ mijn Lief een wijl geleên
Heeft alles ondernomen
En met Min en Deugd gestreên.
Ik smeet de reeden neêr
Als kragteloos geweer Ga naar voetnoot+
Met welk mijn ziele streed.
Als min in ’t herte treed,
Is ’t schaad’lijk zig te weeren: hy verwekt een eeuwig leed.
| |
[pagina 152]
| |
6.
Na ik begon te minnen,
Heeft die God Ga naar voetnoot+ mijn smert vermeerd’:
Hy keerd op wil en zinnen,
’t Wapen dat my heeft verweerd,
En leerd my nu te laat
Dat wijsheid niet en baat
Maar eeuwig’lijk verwerd Ga naar voetnoot+
De rust van een hert.
Want ’t zwijgen van de Liefde baard ons d’allergrootste smert.
7.
O Goôn, doed zeegepraalen
Van mijn hert mijn lief met vreugd! Ga naar voetnoot+
Doed my te zaam behalen,
’t Zoet der Liefde, glants der deugd: Ga naar voetnoot+
Op dat de kragt der Min
Vervul mijn hert en zin,
Terwijl het schoon der deugd
Mijn jonge ziel verheugd
En my op aard doe leven in een onbedenkb’re vreugd!’
|
|