Aria
Op een aangenaame Wys.
1
Aurora ryst door de vergulde kimmen,
Herschept de duisternis in dag,
Hier eindigt haast myn droevig ach
Wil toch spoedig opwaards klimmen,
Deez' nagt verwagt ook steeds den dag,
Dat ik hier, dat ik hier-myn julia verwagt.
2
Gy ryst vol vreugd na 't ryk der Sterren,
Klimt tot de liefde Wolken boog,
Als aan des Hemels hooge troon,
Spreid in luister steeds van verren,
Julia, Julia, o God hier is zy al.
3
Myn Julia, myn teerbeminde,
Ik wagt u hier in ongeduld,
Kunt gy nooit trouwer Minnaar vinden,
Ik bid de sap uit Tittus bron, Titus bron,
4.
Ach kon myn hart u niet bekooren
Al zogt ik een verandering,
In het volzalig oogenblik,
Van uw lippen het Jawoord hooren,
Ach Julia! zeg ja, eer ik ga,
o Vreugd, o vreugd, ik hoor het lieflyk ja.
5
De Zon schynt door zyn straalen
Van het hemelsche top ter neer,
doet schynen op de aardbol neer,
Hy met Majesteit doet praalen,
Ryst, ryst te wagt myn schoone dans.
6
Nu zullen wy te zaam verheugd,
Straks zingen wy met een bly gemoed,
Nimmer onzen echt verzaaken,
Dat, dat nyd nu barst van spyt.
EYND
|
|