Tafereelen uit het leven van Jesus
(1863)–Anoniem Tafereelen uit het leven van Jesus– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
[Inleiding]Ik beschouwde het ten allen tyde als betreurenswaerdig, dat men by ons voor het uitgeven en bekendmaken der oorkonden van vroegere dagen, welke in onze moedertael geschreven zijn, veel min zorg en yver toont dan voor het in het licht brengen der stukken, die in het Fransch of in het Latijn opgesteld zijn. Meer dan eens wordt daerdoor het vlaemschsprekend gedeelte van België of onder een ongunstig daglicht geplaetst of onder een onvolledig oogpunt beoordeeld. Wat kan er nog al niet voor onze geschiedenis gedaen worden! In der daed, hoeveel berust er al nog niet op onze bibliotheken of archieven, waerdoor de nevels, die deze of gene gebeurtenis omhullen, zouden verdwynen. Wat al slof zal er nog ontdekt worden om ons met den vroegeren toestand der kunsten, wetenschappen en beschaving volkomen bekend te maken! Wie weet niet, om slechts één voorbeeld aen te halen, dat vóór eene halve eeuw de meesterstukken onzer middeleeuwsche dicht- en prozaschryvers, slechts in onaengeroerde handschriften bestonden, en dat wy nochtans in het bezit waren van eene letterkunde, die thands, dat ze grooten deels gedrukt is, gerust tegen die van andere volkeren mag worden opgewogen. Uit dit eenige kan men afleiden wat er nog voor andere vakken te doen blijft. Door beweegredenen aengespoord als die, welke ik hier voordraeg, besloot ik, thands byna zes-en-twintig jaren geleden, met mynen vriend, den heer Blommaert, de middelen te beramen om eene maetschappy te stichten, ten doel hebbende het opsporen en uitgeven van ongedrukte chronyken of andere belangryke stukken. Volkomen eens over het nut van dergelyke inrichting, wendden wy ons eerst tot den heer Fr. Vergauwen, thands nog onzen achtbaren voorzitter, wiens liefde voor de moedertael en letteren ons bekend was, en vervolgends tot eenige andere vrienden of bekenden, die wy dachten met ons te zullen instemmen. Zoo kwam de Maetschappy der Vlaemsche Bibliophilen tot stand. Op den 22sten January 1838 hield men reeds eene eerste zitting ten huize van gemelden heer Vergauwen; behalve dezen waren daer slechts tegenwoordig de heeren Blommaert, baron de Saint-Genois, D.J. Vander Haeghen, de eenige onzer vijf, die niet meer in leven is, en de Schryver van dit voorbericht. In deze eerste vergadering legde men de grondlagen der maetschappy; bepaelde men het getal der leden; gaf men de namen op der lettervrienden, die men reeds uitgenoodigd had of zoû uitnoodigen om by te treden; duidde men de werken aen, die men ter pers zoû leggen; regelde men de werkzaemheden, en stelde men de jaerlijksche bydrage vast. Byna een geheel jaer verliep, eer men al de noodige schikkingen genomen had, en in tusschentijd had men ook een toereikend getal leden gevonden. Eindelijk werden in zitting van den 10den January 1839, de eerste Wetten met algemeene stemmen aengenomen en vervolgends in druk gegeven. Vijf-en-twintig jaren zijn dus verloopen sedert de Vlaemsche Bibliophilen hunne eerste zitting hielden. Aen weinige maetschappyen viel het te beurt het kwart eener eeuw te beleven, en zich na zulk een tijdverloop in eenen bloeijenden toestand te bevinden; onze Vereeniging kon een voor haer zoo heugelijk tijdstip niet onopgemerkt laten voorbygaen. Ook, in de twee laetst gehoudene zittingen, besloten de leden het jaer 1863 door iets | |
[pagina 2]
| |
buitengewoons te doen uitschynen, en het kwam hun voor, dat het jubelfeest van Vlaemsche Bibliophilen op geene gepastere wyze kon gevierd worden, dan door het in het licht geven van een boek, dat, zoo door de pracht van uitvoering, als door zijn innerlijk belang, een kostbaer verschijnsel in onze vlaemsche drukpers zoû wezen. De keus viel op een handschrift op perkament slechts uit zeven bladen bestaende, hetwelk in vroegere jaren aen den geleerden archivaris van Yperen, Lambin, toebehoorde, en thands in mijn bezit is. Hiervan heeft men aen het stift van den verdienstelyken heer Willemijns en de drukkery van den heer Annoot, dit met zoo veel nauwkeurigheid uitgevoerde fac-simile te danken. Ik moet my hier bepalen tot het bekend maken van dit merkwaerdig middeleeuwsch plaet- en rijmwerk, zonder daeromtrent in vele byzonderheden te mogen treden. By den eersten oogopslag zal het dadelijk blyken, dat deze bladzyden Tafereelen uit het leven van onzen Zaligmaker voorstellen. De platen zijn echter niet zoo talrijk als die, welke andere werken van den zelfden aerd uit dat tijdvak, zooals het Speculum humanae Salvationis of Spiegel onzer Behoudenis versieren. Ook verschillen ze merkelijk van die, welke in dat beroemd boek voorkomen. In ons handschrift hebben op elke bladzyde de twee teekeningen ter rechter hand betrekking op het leven van Jesus, en de twee andere, ter linker, op gebeurtenissen uit het Oude Testament. In het Speculum, in tegendeel, telt men slechts ééne hoofdplaet op vier; de drie andere dienen tot vergelyking of bevestigingGa naar voetnoot(1). By ons springt men in eens van de Historie der overspelige vrouw tot aen Christus aen het kruis hangende. Werd zijn lyden door den teekenaer en door den dichter niet behandeld, of is het eene leemte in het handschrift? Hierop zal niet gemakkelijk te antwoorden vallen, alzoo er waerschijnlijk van dit middeleeuwsch kunstgewrocht geen tweede exemplaer meer bestaet. Dat het aen Vlaenderen toebehoort, bewyzen en de aerd der teekeningen en de vormen der tael van de berijmde verklaring. Ik zegde reeds boven, dat het van Yperen herkomstig is, misschien kan dit een wenk zijn om den naem van den kunstenaer en dien van den dichter te doen ontdekken. Het schrift en geheel de uitvoering kunnen, mijns dunkens, van iets vóór het midden der vijftiende eeuw dagteekenen. Opmerking verdient, dat Nederland aenspraek maekt op de meeste plaetwerken van dien aerd, die, zooals men weet, zoo nauw in verband staen met de uitvinding der drukkunst. Deze Tafereelen uit het leven van Jesus kunnen dus een bewijs te meer ten voordeele van Haerlem zijn. Doch, ik moet aen anderen de taek overlaten om over dit kunstgewrocht in 't breede te handelen. My blijft ten slotte nog de plicht over, namens de Vlaemsche Bibliophilen, onzen dank te betuigen aen den achtbaren heer Minister van Binnenlandsche zaken, Alph. vanden Peereboom, die door het toestaen eener som uit het fonds, hetwelk voor de aenmoediging der kunsten en wetenschappen bestemd is, onze Maetschappy ter hulp is gekomen om de aenzienlyke kosten der uitgave van dit prachtwerk te bestryden.
Gent, den 1sten van Hooimaend 1863.
C.P. Serrure. |
|