De Treurende. Actionisten,
In den Rouw, over het veriiezen van haar Geld en Goederen.
Hier treurt nu Geysbrechts lieve Stad,
Die eertyds 't minst' geen' reeden had;
Want Handel bloeyde vol van Deugden
En groeyde steeds tot ieders vreugden:
Elk Koopman staat gelyk versuft,
Ten eynde is syn groot vernuft,
Daar hy voor dees' meê pleeg te praalen,
Nu hy de Koopmanschap siet dwaalen.
Elk roept ik kan dat niet verstaan,
Waar komt ons deeze dut van daan?
Maar weet dat dit komt van de Fransen
Die ons dees Gruwel-dans, doen Dansen.
Brittanje speelde niet slinks by,
En kroud' ons digt op onze zy,
En sprak: nu kunt gy winste haalen,
Dus raakt den Koopman aan het dwaalen.
Dus ziet men dat den slegte Mensch,
Die altyt is zyn's herten wensch,
Om groote Schatten te vergaaren,
Door gulzigheyt, met weê moet paaren.
Nu roept een ieder onverzaagt,
ô: Actjes! gy die my zo plaagt,
Merkuur wilt my te hulp koomen
Want ik moet voor u Godheyt schroomen,
Want ziet uw' eedele Koopmanschap
Die my zo lang heeft tot een trap,
Gestrekt, om na 't geluk te klimmen
Ja tot des Heemels gulde Kimmen,
Die heb ik jammerlyk verdrukt,
En d'eedele Kroon van 't Hooft gerukt,
Waar voor dat ik nu sta te beeven.
En tusschen lugt en aard' moet sweeven.
Myn harssens en myn g'heel verstand
My staadig als een Etna brand,
Ja al myn Leeden staan te trillen
Als ik maar denk aan 't tyd verspillen.
Myn tyd, zeg ik; en schoone geld
Dat ik zo los heb weg geteld,
Dat Vrouw en Kind'ren daar om treuren,
En van verdriet haar kleeren scheuren.
'k Verfoey met regt den dag en stond
En hem die eerst de Actjes vond,
Om dat door al dit Wint verkoopen
Crediet en alles is verloopen.
Nu heb ik een berooyt verstand,
Een ieder wyst my van de hand,
Men zegt gaat by d'Actionisten
Die al haar geld en goet verquisten,
Dit is 't mee doogen dat men heeft,
Met my die hier nu sta en beeft
Van armoed, schrik, en ook van schanden,
Als was 'k de snoodste van de landen.
Nu bid ik staadig God Merkuur,
Dat hy dit aller-zuurste-zuur
Vol ramps, eens van my af wil wenden,
En redden my uit dees Elenden.
Nog verder bid ik het gemeen
Dat op my zo verbittert scheen,
Dat zy dees gruwel my vergeven
Ik sal voortaan zo niet meer leven.
'k Bedank ons wyze Magistraat
Die in verstand te booven gaat,
Zo veel aanzienelyke Steeden,
Die ons met onvermoeide leeden,
Dees pest van goede Koopmanschap
Met voeten Schopten van de trap,
Ja 'k zeg met re'en de pest van allen,
Om dat het alles goeds deed vallen.
Dus word Negotie weer herstelt,
Gelyk een moedig Oorlogs Helt,
Die veel heeft in den Stryd geleeden,
Als hy van Vyand wierd bestreeden.
En dus gelauwert met een krans
Van Mirt, en kruiden die voor mans
Van Eer, en Deugd, op hoofde passen
Van hun: die steeds't bedrog verrassen.
Nu bid ik verder ieder een,
Aan groot, en klyne, en gemeen,
Dat zy voortaan my niet meer haaten,
Want ik zal nu myn dobbelen laaten.
Want 't Spel is UYT. |
|