[De bedriegelyke Actionist (vervolg)]
Die Windnegotie my hebt aangeraden. Waar
Sijn de Acties van den Haag?
Daar zijn ze, 'k had die reeds van huis af meê genomen,
Om, als ik t'avond waar in Quinquenpoix gekomen.
Die te behandigen aan die ze had gekogt.
'k Vind hier de Waarheid daar ik die niet heb gezogt
Maar waar zijn de Acties van de Suidzé nu gebleven?
Ik bidde u andermaal wil my 't vergrijp vergeven.
'k Heb die door nood verkogt, op dat ik met fatsoen
Sou kunnen leven, en mijn Schuldeuaars voldoen.
Gy zult my tot een duit dat geld weêrom betalen.
So gy die winst, mijn Heer, van my denkt weêr te halen,
Verschoon my dat ik u de waarheid zeggen moet,
Maakt gy uw rekening verkeerd, want al mijn goed,
En geld, is door de windnegotie weg gedreven,
So dat ik naauw'lijks weet waar dat ik van zal leven.
Mijn Broeder, wijl dat geld alreeds verloren is;
So maak geen moeite meêr, dewijl gy voor gewis
Niets zult verrigten tot vergoeding van uw schade.
Bedrieger! die op 't hoogst' mijn straf en ongenade
Verdiend hebt, vlugt altoos mijn by zijn als de pest.
Johanna, tegen Windvang, zo als by weg gaan wil.
Mijn Heer, waar is mijn geld?
Uw geld dat is zo wel als 't andere vervlogen.
Jou schurk! Verleider! schelm! ik ruk u daad'lijk de oogen
Uit uw vervloekte kop. Ach! Ach! mijn Geld! mijn Geld!
Gy krijgt dus mede uw loon, hier helpt nu geen geweld.
Maar gy Bedrieger, zult het schrift ons weder geven,
Dat gy met Schoonpraat hebt in Quinquenpoix beschreven,
Of anderzints ik zweer dat uw gehate list,
U op het alderhoogst, bedroeven zal.
Ga nu voort uit mijn oog, zo niet 't zal u berouwen.
Ga, of een voet in 't gat zal u geselschap houwen.
Helaas! hier gaat mijn hoop, die 'k heb gehad, tot niet,
Nu ben ik arm, ach! ach! wie troost my in 't verdriet
Windvang binnen.
Maseur, wie kwam u dit bedrog eerst kenbaar maaken?
't Streeft mijn begrip voorby, hoe ge aan 't bewijs kost raken,
| |
Negende toneel,
Lucille, Jonkhart, Vroomaard, Deugdryk, Schoonpraat, Johanna, Ioris,
Lucille, wyzende op Schoonpraat.
MOnfreer, zie hier dien geen waar meê ons 't goed geval
Begunstigd heeft, en die zijn valsheid kwam ontdekken
Aan Vroomaard, die dit voort tot voordeel wist te trekken
Van sijn getrouwe min; hy maakte 't my bekend,
En ik, die Windvang haatte als oorsaak van de elend,
Die my te wagten stond, zo ik met hem moest trouwen,
Heb self in Mansgewaad hem sijn verderf gebrouwen.
De woonplaats van onz' Nigt Nerine, is als gy weet
Heel digt by Quinquenpoix, daar heb ik my verkleed,
En ben allenig op die handelplaats gekomen,
Daar ik door Vroomaard en sijn Neef wierd waargenomen,
Dewijl ik vreesde van te ligt ontdekt te sijn
Zo ik met hem daar kwam; toen heb ik in den schijn
Van een dier handelaars, deez' logenaar bedrogen:
't Bewijs gekregen, en het masker hem onttogen
Waar door hy u tot nog bedrogen heeft.
Ionkhart, tegen Vroomaard en Schoonpraat.
U voor mijn Vrinden, en ik zal uw dienst en trouw,
Zo ver mijn staat vermag, naar hun waardy belonen.
Heer Jonkhart, so gy my wilt uwe gunst betonen,
Vergun my, dat mijn min, na so veel smart en druk,
Door mijn Lucilles trouw veranderd in geluk.
Het waar onredelijk zo 'k u dit dorst ontzeggen,
Uw deugd eist groter loon.
Wat soud gy my toeleggen,
Dat my meêr waardig is, dan sulk een duurbaar pand?
Ontsang dan, tot een blijk van gunst, haar van mijn hand.
Met dankbaarheid mijn Heer sal ik mijn pligt betragten
Uw Suster eeren, en u als mijn Broeder agten.
Mijn Waarde! zie hier 't eind van al onze ongeneugt.
Mijn Heer, ik ben met u om dit geluk verheugd,
Dewijl uw deugd en trouw my altoos kon behagen.
Ik dank u voor uw gunst, die 't eind maakt van mijn klagen.
Heer Schoonpraat, 'k zal u ook belonen naar waardy,
Mijn Heer, het zal aan my
Tot eer verstrekken zo ik u kan dienstig wezen.
Nu heeft onz' min nog ramp nog ongeluk te vresen.
Nog Quinquenpoix met al haar razen van de Suid.
Of Oost of West. Viva dan Bruidegom en Bruid!
Terwijl een ander Juigt zit ik bedroefd te treuren;
Kon my ter wereld wel meêr ongeluk gebeuren?
Ach! ach mijn schone Geld! maar Joris hoor eens hier.
Wel nou, wat zal 't nou zijn?
Hoe nu dus trots en fier;
Of lagt gy ook nog met mijn droevige ongelukken?
Daar u 't verlies niet min als my op 't hart moest drukken.
Het was maar raljerie al 't geen 'er is geschied,
'k Bemin Jou als my zelf.
Het was Mevrouw tot schand dat zy haar Knegt zou trouwen,
Neen, 't zal u paszen om een hoger staat te houwen;
En so uit 't groot getal der Héren, die hun min
U schenken, om uw winst, geen een is naar uw zin,
Kunt gy Heer Windvang nu tot uw Galant verkiezen,
Die sal wel sorgen dat ge uw geld niet sult verliesen,
Dewijl het zijn, en 't uw, net is so groot als 't mijn,
Dan sal ik in dien staat uw Kamerdienaar zijn,
Uw hoge staat kan die vernedering niet lijen;
't Is beter dat ik naar een Keukenflet ga vrijen.
Worde ik nog in mijn leed en ongeluk bespot!
Mijn Heer 'k volg uw gebod
Schoonpraat, tegen Vroomaard en Lucille.
Ik wens dat gy te saam, in rust en vreê meugt leven.
En ik, dat de Actiekraam den doodsnik haast mag geven.
Einde van het derde bedryf.
|
|