| |
| |
| |
[De bedriegelyke Actionist (vervolg)]
Zo gy niet zwygen kunt, moet gy u niet beklagen
Van 't geen u is geschied; dog egter is myn wil,
Als myn Lucille spreekt met Windvang, dat gy stil
Zult zwygen, en niet weêr Haar in haar opzet storen;
Maar wilt gy buiten dit uw lange tong doen horen,
Ik geef u vryheid, mits dat gy u niet beklaagt,
Indien gy slagen krygt, maar die geduldig draagt.
Myn Heer, ik zal in 't eerste aan u myn pligt betonen;
Voor 't twede, bidde ik dat de hemel u wil lonen,
Want 't is een werk van deugd, dat gy my vryheid laat
Om 't Actioniste Her, dat op den wind zyn staat
En groots heid bouwd, tot daar het komt zyn val te ontmoeten,
Eens met myn scherszery naar waarde te begroeten.
| |
Twede toneel.
Lucille, in Manskleding, Schoonpraat, Vroomaard, Deugdryk Houwvast, Joris.
Schoonpraat, tegen Vroomaard.
MYn Heer, hoe gaat het al? is uw besluit gelukt.
Ten deele. Het bewys is hem alrede ontrukt
Van de Acties op den Haag, die hy met stoute kaken
Verlogend heeft, maar hoe wy 't verder zullen maken
Met de Acties op de Zuid, die hy verkogt heeft, staat
'k Bid dat gy my zorgen laat.
Wy hebben met onz' tweên, dat werkje reeds besteken,
Myn Vrind, Heer Houwvast, is, als ik, op zulke streken
Meê afgerigt, daar is geen zwarigheid altans.
Tot zulk een kleine zaak is voor ons ligt'lyk kans,
Wy zullen Windvang haast doen voor de waarheid buigen,
En tot uw voordeel, hem gewisz'lyk overtuigen.
Zelfs door zyn eigen Schrift.
Hoe wout gy zulks bestaan?
Gy weet hoe hy u haat voor d'ondienst hem gedaan
Toen hy Klarice heeft door Edeling verloren,
Hy zal u voor gewis niet willen zien, nog horen.
Dat 's des te beter, want hoe dat hy kwader is,
Hoe beter myn besluit gelukken moet. Ik gis
Dat hy in weinig tyd zal meerder reden vinden
Om kwaad te zyn, door 't geen ik my zal ondervinden,
Als hy tot nog toe heeft.
Ô Ja! 't is my nog nooit gemist,
Wanneer ik toelei, om de hemelijke lagen.
Eens afgerigten Guits te ontdekken; 'k zal 't ook wagen
Met Windvang, die ik weet, dat door zyn gierigheid
Heer Jonkhart loos bedriegt, en door de list misleid.
Maar op wat wys zult gy 't best' tot uwoogwit raken?
Ik zal 't u zeggen... maar daar komt ons volk genaken;
Verlaat u op myn Trouw, die thans in dit geval,
Heer Windvang, tot uw dienst, een strik verstrekken zal.
Wat guure winter staat, helaas! ons nu voor handen!
Daar de eene Geldwolf dreigt den and'ren aan te randen.
| |
Derde toneel.
Lucille, in Manskleding, Vroomaard, Deugdryk, Schrokhart, Hoopryk, Schoonpraat, Houwvast, Joris.
Vroomaard, tegen Schoonpraat
Ja 't zijn twe Héren, die
Meê geintresseerd zijn in de Zuidzé-Compagnie.
En zijn ze dan nog hier? dat vinde ik wonder aardig.
Waar moesten zy dan zijn?
Wel tot een reistogt vaardig,
Om in de Zuidzé eens te zien, waar dat hun geld
'k Ben tot aan 't hart bekneld!
Kan 't mooglyk zyn? zijn die van Utrecht ook aan 't dalen?
Zo zie ik naauwlyks kans mijn schade te herhalen;
Maar hebt gy niet gehoort door welk een vreemd geval,
Dat komt alleen door dien men te Utrecht sterk doet graven,
Zo aan de Vaart, als aan de grote Stigtsse haven,
Die arbeid kost veel geld,
Loop gek, zy graven niet.
Ik zeg zy graven al, schoon dat gy 't juist niet ziet.
Wel neen, 'k zal daar niet komen
Waarom? wat reden doen u schromen?
Om dat zy even eens daar werken, als wel eêr,
Onze Uilenspiegel deed, by zeek'ren Duitssen Heer,
Voor wien hy schild'ren zon; maar hy nam van te voren
De helft van 't Geld op hand, en liep de rest verloren,
Het geen hy had, was winst; dies vond hy zig te vreên.
Hy neemt een vry vertrek, waar in hy zig alleen
Besloot, om overdag zig aan zijn werk te houwen,
Tot eindelijk de Heer het Konststuk wou aanschouwen;
Dies vraagt hy onze Snaak, hebt gy uw werk gedaan.
Ja Heer, gy kunt het zien, maar 't antwoord weêr; wel aan
Zei toen de Duitsser, en wou aanstonds binnen stappen,
Maar Uilenspiegel greep het Heerschap by zijn lappen,
En sprak. Mijn Heer, gy zult van mijne konst geen schijn
Zelf zien, nog niemant, als 't geen Hoerekind'ren zijn,
En wijl gy zulks niet zijt, is u mijn konst niets waardig;
De Duitsler stond en keek, en wierd op 't hoogst' kwaardaardig;
Dog of hy vloekte of niet, het was vergeefs gefluit,
Want Uilenspiegel had het geld alreeds verbruit,
Het gee hy van den Heer eerst had op hand gekregen.
Zo gy nu ruiken kunt, so zult gy wel ter degen
Begrijpen, waar dat deez' gelijkenis opslaat;
En waarom ik met regt die Vaart te aanschouwen haat.
Weg gek, eêr gy ons weêr tot kwaadheid komt verwekken.
Hoopryk, tegen Schrokhart.
Mijn Heer, is deze Gek, zo zijn wy zelver gekken?
'k Verzeker u hy slaat den spijker daar niet mis.
Lucille, stil tegen Vroomaard.
't Is best dat gy vertrekt, eêr Windvang hier nog is.
Hy is in Quinquenpoix, dog zal naar mijn gedagten
Wel haast verschijnen, om zijn intrest te betragten.
't Is tijds genoeg, mijn Lief, wanneer hy komt, te gaen.
Maar wees voorzigtig, of gy zult ons zelf verraân?
| |
Vierde toneel.
Lucille, in Manskleding, Vroomaard, Deugdryk, Schrokhart, Hoopryk, Snoever, Waaghals, Schoonpraat, Houwvast, Joris
Snoever en Waaghals komen vegtende, elk met een bloten Degen uit Quinquenpoix.
Ik zweer, ik u niet ontlopen.
Dan zult gy 't op deez' plaats ook met uw hals bekopen.
Schoonpraat, met Houwvast, hen scheidende.
Zagt, mijn Heren! onderdrukt
Uw eigen regt iet, want gy kunt geenzints door 't vegten,
Uw onderling verschil, maar wel door reên beslegten.
'k Wil dat hy de Acties, die hy heeft gekogt, terstond
En ik wil, dat gy duizend pond
Voor de Acties, die gy straks gekogt hebt, zult betalen.
Dat 's logen, gy hebt die van my gekogt.
Die Actiemolens hier, om geld voor hun papier
Te krijgen; 't werk gaat nu op een héle and're zwier,
Als toen men yverde om aan Actien te raken,
Daar men niet weet hoe men zig die nu kwijt zal maken.
Heb ik u niet gevraagt, hoe veel op Rotterdam?
En as uw antwoord niet tot zestig?
Dat op, dat gy die zoud tot zulk een prijs ontfangen.
En 't was mijn méning om ze aan u daar voor te langen.
Dan is 't een misverstand, best steld gy u te vreên,
Gy houd uwe Acties, en mijn Heer zijn geld.
Van beiden kiezen moest, zou 't laatste my behagen.
| |
Vyfde toneel.
Lucille in Manskleding, Vroomaard, Deugdryk, Schrokhart, Hoopryk, Snoever, Waaghals, Waanwys, Schoonpraat, Houwvast, Joris
MYn Heer, 'k vind reden om uw rampen te beklagen!
'k Weet dat ge uwe Acties op de Zuidzé....
Nu naar Vianen toe, dat 's niet te wederleggen,
Ik zou 't anders u niet zeggen,
Ten zy ik eerst voor af verzekerd waar, dat hy
Helaas! dat is eerst fieltery!
Had hy myne Acties op de Zuid nog weêr gegeven!
Wat zou je daar meê doen? daar is niet aan bedreven,
Of hy die houd of niet, want de Acties van de Zuid,
Zijn uit het schip van Hoop reeds overboord gebruid.
Deugdryk, tegen vroomaard.
Wees op uw hoeden, Neef; 'k zie Windvang ons genaken.
Mijn Heer, tragt tog terstont uit zijn gezigt te raken,
Want zo hy u ontdekt, zal ligt zijn agterdogt
Vernietigen, 't geen ik heb naar mijn wens volbrogt.
Ik ga, om u niet door mijn byzijn te beletten.
Houwvast, tegen Schoonpraat.
Nu zal 't ook tijd zijn om ons warnet uit te zetten,
Op dat die Vogel word in zijne vlugt getemd.
| |
| |
| |
Zesde toneel.
Zucille, in Manskleding, Deugdryk, Schrokhart, Hoopryk, WaanWys, Windvang, Waaghals, Judas, Simon, Joseph, Schoonpraat, Houwvast, Joris.
tegen Windvang, dien hy by de rok vast houwd,
MEn Heer, Ik bid je hoor!
Dat ik tot Directeur van Wesep word verheven.
'k Weet dat jei op die stad heel veel hebt ingeschréven,
Zeg Smousje, weet je wel wat ampt dat jei begeert?
Zagt Vrind, gy zijt verkeerd,
Men zal u ligtt'lijk tot een Zwijnedrijver maken,
Indien je denkt tot 't ampt van Directeur te raken.
Mijn Heer, zal jei het doen?
Neen zeg ik je, ga voort.
Die Smous heeft kijven van zijn wyfje lief gehoord,
Waarom dat hy niet word tot Directeur verhéven?
Nu zoekt die goeije Sul, tot berging van zijn leven,
Dat ampt te krijgen, eêr dat hy ook door 't verwijt,
En door een Schotsse gril zig zelf de keel assnyt.
Wie heeft dat dan gedaan?
Een gek, van neus en ooren
Net uws gelijk mijn Heer.
Hy had gewonnen, net drie honderd duizend pond.
En nog verdeed hy zig, wat was....
En nogtans is 't geschied, want hy benam zig 't leven,
Om dat hy niet meê waar tot Directeur verheven
Der Zuidzé Compagnie, waar op zijn wyf altijd
Te morre lag, tot dat hy moê van dit verwijt
Te horen, met een mes zig ging de strot af végen,
En ligt is 't met deez' Smous ook even eens gelegen.
Jei Snappert! 't was wel ruim zo goed, dat jei alleen,
Zijn eigen staat bezag, zo durfik u wel zweren,
Daar zouden 'er zo veel, als nu, niet bankroeteren,
Die zo maar onbedagt, en op een loszen voet,
In 't Actie Uilenspel verbruiden al hun goed.
Zal dan deez' kinkel ons den helen tijd beletten,
Door zijn gesnap, om onz' Negotie voort te zetten?
Schoonpraat, tegen Houwvast.
Nu zal het tijd zijn om onz' aanslag te onderstaan;
Daar's Windvang, ga uw gang.
't Is wel, ik spreek hem aan.
Mijn Heer, voor hoe veel wilt ge uw Suidzé Acties geven?
| |
Sevende toneel.
Lucille in Manskleding, Deugdryk, Schrokhart, Hoopryk, Waanwys, Waaghals, Windvang, Judas, Símon, Joseph, Schoonpraat, Houwvast, Joris, Kees, met een kruiwagen met Kool.
Hei roô Kool! sla kool! hei! nog heb je van je leven
Geen herelijker Kool! dat 's kool! die 's fijn en digt.
Wat Vent, brui aan de galg
Al zagt, het is mijn pligt,
Jei heerschap Breedhoed, om te roepen en te lopen
Op zulke plaatssen, daat ik 't meest denkt te verkopen.
Ja want ik ben onderregt....
Vent, pak u aanstonts deur, gy weet niet wat gy zegt,
Wat duivel, 'k heb het wel van vyf zes goeije vrinden,
Dat 'k hier een leger kon van oolverkopers vinden,
Die in de maaneschijn hier Koolnegotie doen,
Hei Spruitkool! Boerekool! dat 's Blomkool! ie bied poen?
Dit zijn geen luiden die in kolen negotieren.
Doen dézen in geen Kool, so durf ik u wel zwéren,
Dat in het werelds rond geen Koolverkopers zijn,
Maar 't is Papier Kool, daar ze in hand'len, en heel fyn.
Papierkool, is die dan van 't Jaar eerst nieuw gewaszen?
Want 'k heb die nooit gekend.
Die zou u ook niet paszen,
want die is veel te duur, en 't is een nieuwe vrugt,
Die uitgebroeid is in de warme Fransse lugt.
Maar Boertje, 't dunkt my best dat gy maar voort gaat wand'len,
Want gy zult hier ter plaats uw Kool tog niet verhand'len,
Wel dat is droevig, wijl gy zegt, datze al te gaar
Dat zeg ik nog, 't is waar
Maar 't is een Kool, die hen tot leidsman zal verstrekken,
Om kaal en knapjes naar Vianen toe te trekken.
De hemel hoed my! 'k pak my liever aanstonts voort,
Eer 'k mee eens op de kool, om kool rol uit de poort,
Want kool is rond, en 't rond kan zomtyds mislyk loopen.
Wie zal der Spruitkool, hei! wie zal der Blomkool kopen?
| |
Agtste toneel.
Lueille, in Manskleding, Deugdryk, Schrokhart, Hoopryk, Snoever, Waanwys, Waghals, Windvang, Judas, Simon, Joseph, Schoonpraat, Houwvast, Joris, Klaas Onrust.
Schoonpraat Tegen Houwvast.
DOor deezen Koolboer is onze aanslag weer gestuit,
Dog 't zal nu tyd zyn, dat wy eind'lyk ons besluit,
Voltrekken, eer ons weer het een of 't aar komt storen.
't Is wel, 'k ga dan myn gang.
'k Gef zes percent voor Horen,
Goed, komst morgen om doe geld.
Om welke reden maakt men 's nagts hier zo'n geweld?
Neen, men weet hier van geen speelen,
Dat 's war, zy dobb'len maar.
Dan moet ik zien te deelen
Neen tog niet met de kaart
Of dobbelsteenen, maar wat 's 't Actiespel meer waard
Of beter, 't geen u zelf zal op het end bedriegen,
En doen uw geld in rook en eid'len wind vervliegen.
Zo 't spel is, doe ik mee, ik ben 't verlies getroost.
Was biest doe op de West?
Bastoenen, Smous, op de Oost.
Hy geeft Joseph een slag. Joseph.
Doe hondsvot! slaat doe mich?
Zyt gy nog niet te vreeden
Met eenen, Schaggeraar, hou daar is dan de tweeden.
Unt diesze derde is dan ook wedderom voor doe.
Gy zyt na 'k merken kan myn slagen nog niet moe,
En moet eens proeven wat ik op de West wil geven.
Zagt karel! hou uw rust; wat heeft hy u misdreeven?
Vroogt das doe nach? doe sloot.
Nu weet gy wat ik op de Zuid geef, maar geen nood,
Laat ons de kwestie in een roemer Wyn versmooren.
Schoonpraat, Tegen Houwvast.
't Is tyd, begin; zo niet onze aanslag gaat verlooren,
Dat moest niet zyn, ik ga hem aanstonts spreeken.
So gy ze ontveinsd, myn Heer, zult ge uw profeit verlopen.
Het geen ik niet en heb, kan ik u dat verkopen?
Wel neen, maar naar ik door een Vriend ben onderregt,
Heeft om zyn voordeel, of vermaak, u voor geloogen.
En ik weet wel, myn Heer, dat 'k gants niet ben bedrogen.
Weet gy dan beter of ik Acties heb, als ik?
Dat 's Duivels klugtig! 'k zeg u zonder lang te maalen
Ik zal hier iemant haalen,
Die u bewyzen zal, dat gy 't ontkent, myn Heer
Ei Schoonpraat! hoor eens hier!
Ik stoot dien Schelm ter neer,
Indien hy maar een woord durft van myn handel spreeken.
Ik waar nooit schelm myn Heer, of deed nooit schelmse streeken,
Of zyt gy kwaad, om dat ik eenmaal tot uw schaa
De waarheid heb gezeid; dog spyt uwe ongenaa,
Kon 't wel gebeuren dat ik die nu weer zou zeggen.
Myn Vrind, Heer Windvang poogd my in 't geheel te ontleggen,
Dat hy geene Acties op de Zuidzee heeft.
'k Weet beter, en ik' zal u morgen, zonneklaar
Betonen, dat gy die nog alle hebt in handen;
Ik wil, al wat ik heb, op dat bewys verpanden.
Kom, wed eens, hebt gy hart, om duizend guldens, dat
Gy toonen zult dat ik die Acties heb.
Uw aanstonts by uw woord, en agt dit geld gewonnen.
Ik wed nog boven dien om d uizend Dukatonnen.
Wat, Schoonpraat! schei 'er uit, gy helpt u in 't verdriet;
Myn Heer weet beter of hy Acties heeft, of niet.
Neen, 'k meen standvastig by myn weddenschap te blyven.
Laat ons in Quinquenpoix dan deeze zaak beschryven.
Daar ben ik mee te vreen, zo meid men best de twist.
Gaan wy Heer Vroomaard zien, en zeggen; hoe deez' list.
Is naar onz' wens gelukt.
Deugdryk, Stil tegen Houwvast.
'k Verwagt u dan op morgen,
Wy zullen dit bewys u tyds genoeg bezorgen.
| |
Negende toneel.
Schrokhart, Hoopryk, Snoever, Waanwys, Waaghals, Judas, Simon, Joseph, Klaas Onrust, Jogghem.
Jogghem, Half dronken, zings.
NOg voor een weinig dagen,
Toen won ik geld als drek;
Men gaf my voor myn Wagen,
Ten minsten honderd gulden,
Van hier tot op den Haag,
Toen dagt ik om geen schulden,
Maar nu is 't niet metdallen,
Want d'Acties gaan tot niet,
|
|