De opgehulde Actionisten in hun eer en aanzien gesteld
Daar ieder scherst en lagt en spot
En scheld op de Actie-handeláren,
Meen ik uit deer' nis van hun lot
Het tegendeel eens te verkláren;
Zie hier de Zuid zé - Compagnie
Op 't hoog gestoelte neêr gezéten,
Het Ligtgeloof zit op haar knie,
En houd de Geldzugt aan een kéten,
Die met een reeks van goude munt
Haar grondelóze maag wil vullen
En schoon men haar die winst misgunt,
Zy zaaid een reeks papiere bullen
Of Acties, daar elk een naar grypt,
Door zugt tot voordeel aangedréven,
Die hen de harszens scherpt en slypt
Om lui en weelderig te léven;
Verwarring blaast den wind vast aan
Met zyne gróve Zaters - póten,
Terwyl Fortuin van wind en waan
Strooid briefjens, voor de lotgenóten
Der dolle Zuid zé - Compagnie,
Die zy met door' nen komt bekrónen,
Het geen aan al die génen die
Daar geintreszeerd zyn 't eind komt tónen
Van déze dolle koopmanschap,
Die onlangs scheen zo schoon te bloeijen,
En tot op d' alder hoogsten trap
Van eer en aanzien op te groeijen.
Waar door Heer Hooghart, die voor heen
By naar niets had om van te léven,
Nu is ten top van staat getreên,
Door 't Compagnie geluk verhéven,
Hy ziet beschaamd en bleek van spyt
Zyn kleding, die hy pleeg te drágen,
Die hem zyn Armoê nog verwyt,
De wyl hy nu in weinig dagen
Door de Acties is een Heer gemaakt;
Gints ziet gy Trotshart, die zyn Vrinden,
Dewyl hy ryk is, nu versaakt,
Niet denkend' hoe zy hem beminden;
Neen, 't schynt hy roept: gaat aanstonds heen,
'k Hoef u myn winst geen dank te wéten,
Want gy luî allen, een voor een,
Hebt als de rázende Poëeten
Ons uitgescholden als de Pest,
Voor Dobbelaars, voor Valsse speelders,
Voor Dieven van 't Gemene best,
Voor Wind verkópers, en voor Steelders;
Ja hoe het slimmer wierd bedagt,
Hoe het u beter kon behágen,
Ziet dat ge uw eigen heil betragt
En breekt myn kop niet met uw klágen!
En schoon dat gy al had gelyk,
Nog geeft deez' handel, naar myn ordeel,
Vast dag op dag onwrikbaar blyk
Van gróte winst en zeker voordeel;
Men ziet reeds voor 't gewonnen geld
Ontelbáre Paleizen bouwen,
Gints graaft' er een langs bos en veld,
En schent de wélige lands douwen,
Om op den veengen amstel grond,
In 't schaduwend groen der lustprieëlen,
By 't ryzen van den morgenstond,
Zyne ooren door't muzyk te strélen
Van 't pluimgediert; dat zingt en springt,
En 't schoon 't geval hem komt belágen,
En tot een lévende Uitvaart dwingt,
Nog heeft hy stof om roem te drágen,
Dat hy die plaats eerst heeft gestigt,
En schoon dat and'ren stil vertrekken,
By 't af zyn van het zonne ligt,
Om met den nagt hun schand te dekken,
Tot dat zy in den dagenr-aad
Vianen als een schuilplaats groeten,
Dat maakt nooit d'Actie handel kwaad,
De wyl dat wy allénig moeten
De winst beöogen, en't verlies,
Zo min als hen die bankroetéren
Door 't dálen van de Compagnies,
Gedenken, want die Bubbelhéren
Zyn al te veel op winst gesteld,
Om die gedagten plaats te géven
Dies schoon men raasd, en vloekt, en scheld,
Lang, lang moet de Actie handel léven!
Die maakt een Beed'laar tot een Heer,
Schoon honderd and'ren bankroetéren,
Dat ééne voor beeld is tog meêr
Als honderd and'ren te waardéren,
Want die loopt ieder in 't gezigt,
Zyn naam klinkt in een ieders ooren,
Daar and'ren schuuw voor 't zonneligt,
Als in een duist'ren nagt versmóren,
Dus spreekt die knevel, maar te laat,
Want de Actie handel leid in duigen,
Terwyl Bedrog en Eigenbaat
Daar eeuwig zullen af getuigen.
|
|