De Verwarde Actionisten Torenbouw tot Babel.
1 Zie Lauw in't reeknen uitgeleerd,
Die iet gezwind tot niet verkeerd,
Wyl de Engelssen Keakse bakken,
Die rustig uitgedeeld, en mild,
En ook van ieder een gewild,
Hen dapper in het eind doen kakken,
Daar de eene lagt en de and're huild,
Fluks voeld zig ieder een bevuild,
Dog daar is weinig aangelégen,
Want ieder heeft papier gereed,
Om fluks zyn naars, al is 't hem leed,
Met Actie briefjes af te végen,
De drift tot de Actiekost waar groot,
2 Men dringt en trapt elkander dood,
Dit strekt een spiegel voor een ander.
3 Terwyl de Koopman van de Zuid,
Veild aan den een en and'ren uit
Zyn Actie briefjes door elkander;
De Hoop van Winst maakt ieder zot,
Met waan van een gelukkig lot,
Door de Actiebriefjes te verwinnen,
Terwyl Mevrouw 4 Fortuin geblind,
Met háre stokbeurs vol van wind,
Als in een droom speeld in hun Zinnen
Daar hóger 't snood 5 Bedrog vast leeft,
En op een troon van wolken zweeft,
Van véle 6. Gekken aangebeden;
Tot eindelyk de 7 Dapperheid,
Door 8 Wysheids trouwen raad geleid,
Háre opgesmookte en wydße kleden
Te rug trekt, 't geen verwond'ring baard
op 't zien van háren Drakestaart,
En Schrikkelyke Hydra's póten;
Daar de eid'leg. Hoop word uit de lugt,
In 't midde van haar snelle vlugt,
Plots op het aardryk neêr gestóten,
Net als 10 die geen, wiens brein onttroerd,
Daar 't geld is door den wind vervoerd,
Zig uit een venster werpt ter neder,
Om door de Dood 't berouw te ontgaan,
't Geen hem benaauwd om't hart kwam slaan
En dreef hem eeuwig heen en weder.
Daar gints een 11 Projecteur van Wind
12 Poogd Hollands Maagd, als dol en blint
Een Narrekap op 't hoofd te zetten,
En'twaar hem ook gelukt, zo 't Spaar
De Ryn, en Y-stroom met elkaâr
Niet déze rázerny beletten,
Wyl 't grootste deel reeds staat verbaasd,
Of op zyne eigen dwaasheid raasd,
Net als die geen, die eerst beschóren
Door Babels grootsse Torenbouw,
Dog eindlyk tot hun smart en rouw,
Dwars door de starren heen te bóren,
Want déze Wind negotie is,
Op 't naausten een gelykenis,
Van déze Dwazen, die verméten
De lugt beklimmen wilden, daar
Zig ménig een stort in 't gevaar,
Dies word hun Zotheid nooit vergéten.
|
|