Tabu. Jaargang 37
(2008)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 1/2]Congruentie met nevengeschikte subjecten:
|
(i) | als er een conflict is tussen grammaticaal getal en semantisch getal; |
(ii) | als het subject bestaat uit nevengeschikte naamwoordgroepen. |
Het eerste geval duikt op in voorbeelden van het type (1a), waarin het onderwerp een collectivum is. Het (Brits) Engels geeft hier voorrang aan semantisch getal (‘notional concord’, ad sensum). In het Nederlands is dat niet zo (1b); wel kunnen we de zin vervolgen met een meervoudig voornaamwoord, zoals in (1c):
(1) | a. | The policeSG arePL coming. |
b. | De politieSG komtSG eraan... | |
c. | ZePL gaan Joop arresteren! |
Semantische congruentie bestaat dus wel degelijk in het Nederlands. Dat zien we ook aan zinnen als (2a) t/m (2c). In de partitieve constructie in (2a) krijgt het getal van de semantische kern mensen voorrang op dat van het syntactische hoofd. In (2b) wordt het grammaticale geslacht van meisje overstemd door het semantisch geslacht (zie Audring 2006 voor meer discussie). In het antwoord in (2c) zijn zowel het pronominale onderwerp als het pronominale predicaatsnomen enkelvoudig, maar het koppelwerkwoord is morfologisch meervoudig.
(2) | a. | Een aantalSG mensen zijnPL het er niet mee eens. |
b. | Het is een meisjeNTR en zeF heet Mieke. | |
c. | Zijn dit nu slufters? Ja, datPRED-SG zijnPL hetSUB-SG. |
In paragraaf 3 zullen we nog een ander voorbeeld van semantische congruentie tegenkomen.
Bij nevenschikking moet bepaald worden wat het getal is van de samenstelling als geheel. De keuze hangt af van een aantal factoren (voorbeelden volgen zo dadelijk):
I. | de betreffende coördinator (en, of, maar,...); | |
II. | de aard van de nevengeschikte delen wat betreft | |
a. | getal; | |
b. | referentialiteit (afhankelijk van telbaarheid, negatie, genericiteit, enz.); | |
c. | woordsoortgroep; | |
III. | een collectieve of distributieve lezing; | |
IV. | de syntactische eenheid van de delen. |
Een aardige opsomming van de feiten is te vinden in de ANS (Haeseryn e.a. 1997: 1463-4, 1476-9 en verder); zie ook Corbett (1983, 2006) voor een typologische dimensie. Hier willen wij een bescheiden aanvulling op de data geven en enkele vragen aan de orde stellen die de betreffende constructie oproept. Op het einde van een tweede artikel van ons in ditzelfde nummer van Tabu komen we tot een iets preciezere weging van de betreffende factoren.
Laten we voor de duidelijkheid eerst I, IIa-c en IV illustreren aan de hand van (bijna) minimale paren. Daarna gaan we uitgebreider in op het verschijnsel distributiviteit en het probleem van ongelijkwaardige nevenschikking wat betreft φ-kenmerken. In elk van de voorbeelden is sprake van een nevengeschikt subject; de persoonsvorm congrueert zo mogelijk met het getal van de samenstelling.
Dat de keuze van de coördinator (factor I) van belang is voor de congruentie lijkt vanzelfsprekend; er is bijvoorbeeld een duidelijk verschil tussen en en of (we komen hierop terug):
(3) | a. | Joop en Jaap gaan/*gaat naar huis. |
b. | Joop of Jaap gaat/*gaan naar huis. |
We moeten hierbij aantekenen dat sommige sprekers een meervoud bij de coördinator of toestaan als deze een (mogelijke) inclusieve lezing heeft (dit is de en/of-lezing). In een recente test van onze studenten Judith Meijer en Henk Leo Deuzeman gaf ruim een kwart van de respondenten een voorkeur aan voor het meervoud zijn boven is in zin (4):
(4) | Zijn/is het bed of het kastje te vinden in het magazijn? |
Ook Haeseryn e.a. (1997: 1490) noemen deze mogelijkheid, met de kanttekening dat die niet de voorkeur verdient. Zelf vinden wij een meervoud hier twijfelachtig op zijn best. Ook denken we dat een inclusieve lezing van of in het algemeen minder
gewoon is in natuurlijk taalgebruik dan een exclusieve lezing, althans in ‘eenvoudige’ declaratieve contexten zoals (3b). De reden hiervoor is mogelijk dat inclusief of het conversatiemaxime vermijd onnodige dubbelzinnigheid schendt. Inclusief of overlapt in betekenis immers met en; het gebruik van hetzij en hetzij exclusief of (indien mogelijk) levert dus een ‘sterkere’ lezing op - en dat is wat de hoorder verwacht. Chierchia (2004) laat zien dat het eerder omgekeerd is in contexten waarin negatief polaire items gelicenseerd worden. Een voorbeeld met negatie (dus downward entailing) is (5a); een voorbeeld met een vraag is (5b):
(5) | a. | Joop heeft geen economie of rechten gestudeerd. |
b. | Bent u wel eens in Londen of Parijs geweest? (Dan kent u het metropoolgevoel.) |
In beide gevallen is de lezing inclusief: geen economie, geen rechten en ook niet allebei; Londen of Parijs of allebei. Het voorbeeld van Meijer en Deuzeman in (4) hierboven betreft ook een vraagzin. Om verwarring te voorkomen zullen we ons in het vervolg van dit artikel beperken tot het exclusieve of, dat overeenkomt met de Booleaanse (logische) operator XOR. Deze lezing kan benadrukt worden door de conjunctie te beklemtonen (óf) of door een reeksvormer zoals of...of te gebruiken.
Ook het getal van de beide conjuncten (factor IIa) is relevant voor de congruentie met de persoonsvorm. Dit blijkt uit de volgende voorbeelden van disjunctie:
(6) | a. | De man of de vrouw gaat/*gaan naar huis. |
b. | De mannen of de vrouwen gaan/*gaat naar huis. |
Vanzelfsprekend telt de nevenschikking in (6b) als meervoudig omdat beide leden meervoudig zijn. In paragraaf 2 zullen we gemengde gevallen bespreken.
De volgende factor (IIb) is referentialiteit. Dit is vooral van belang voor conjunctie. De vuistregel lijkt te zijn: een samenstelling met en van op zichzelf enkelvoudige leden is alleen meervoudig als beide conjuncten onafhankelijk van elkaar specifiek geïnterpreteerd worden. Er zijn allerlei redenen waardoor dit verhinderd kan zijn. In (7a) en (8a) zien we bijvoorbeeld een idiomatische of conceptuele eenheid; in (7b) en (8b) is dat niet zo:
(7) | a. | Het wel en wee van de kinderen is van groot belang. |
b. | Het welzijn van de kat en de opvoeding van de kinderen zijn van groot belang. | |
(8) | a. | Komt Pauw en Witteman vanavond op tv? (het programma) |
b. | Komen Pauw en Witteman vanavond op tv? (de individuele personen) |
Het begrip conceptuele eenheid is overigens flexibel, d.w.z. context- en sprekerafhankelijk. Zie ook Lorimor (2007) voor een bespreking van enkele tests met betrekking tot wat zij ‘coalescence’ noemt: het samenvoegen van een aantal zaken tot een conceptuele eenheid.
Ook in (9) is de onafhankelijke referentie van het tweede conjunct geblokkeerd; dit contrasteert met de situatie in (10):
(9) | a. | Mijn vriend en collega (Joop) stond/*stonden voor de deur. |
b. | Een vriend, en wel Joop, stond/*stonden voor de deur. | |
(10) | a. | Mijn vriend (Joop) en mijn collega (Jaap) stonden/*stond voor de deur. |
b. | Deze man en vrouw vormen/*vormt een prachtig koppel. |
In (9a) is er sprake van nevenschikking beneden het niveau van de determinator - mogelijk is dat ook het geval in (7a) en (8a) - en er is maar één referent. In (9b) is Joop een appositie en heeft dus ook geen onafhankelijke referent. Beide gevallen leiden tot enkelvoud, anders dan in (10a). Interessant is dat in (10b) semantisch een meervoud wordt afgedwongen, terwijl de syntactische constructie dezelfde is als in (9a). Zie Hoeksema (1983) en Heycock & Zamparelli (2005) voor verdere discussie.
Zoals verwacht speelt dan ook de telbaarheid van de beide conjuncten een rol; dit wordt getoond in (11). In (11a) zien we nevenschikking van twee massa's. Enkelvoud is dan acceptabel. Ter vergelijking, met indefiniete naamwoorden is dat niet zo; zie (11b):
(11) | a. | Koffie en thee wordt/worden in de hal verstrekt. |
b. | Een (bijzondere) koffiekop en een (fraaie) theemuts worden/*wordt in de hal tentoongesteld. |
Tenslotte zijn negatieve en onbepaalde naamwoordgroepen niet-specifiek; zie bijvoorbeeld (12a) versus (12b):
(12) | a. | Niemand van Ajax en niemand van PSV is/*zijn gewond geraakt. |
b. | Babel van Ajax en Kromkamp van PSV zijn/*is gewond geraakt. |
Met name telbaarheid, bepaaldheid en genericiteit zijn een bespreking op zichzelf waard. In het genoemde andere artikel in deze aflevering van Tabu gaan we nader in op het punt van telbaarheid.
Factor IIc is de woordsoortgroep. Uit (13a) blijkt dat additionele nevenschikking (conjunctie) van onderwerpszinnen niet tot een meervoud leidt (let
op dat de twee of's hier geen coördinator maar onderschikkend voegwoord zijn). Vergelijkbare naamwoordgroepen leveren wel een meervoud op (13b):
(13) | a. | Of Joop komt en of Jaap komt interesseert/*interesseren me nu even niet. |
b. | Joops komst en Jaaps komst interesseren/*interesseert me nu even niet. |
Dit zou verklaard kunnen worden met behulp van de stelling van Koster (1978) dat onderwerpszinnen eigenlijk gedislokeerd zijn. Zin (13a) moet dan worden vergeleken met (14a). Hierin representeert het overte, enkelvoudige voornaamwoord dat de gecombineerde onderwerpszinnen. Overigens is in constructies met een substantief predicaatsnomen wel een meervoud vereist. Ook dit komt overeen met het gedrag van de genoemde dat-zinnen; zie (14b). In (14c) laten we zien dat achteropplaatsing mogelijk is indien een voorlopig onderwerp het gebruikt wordt.
(14) | a. | Of Joop komt en of Jaap komt, dat interesseert me nu even niet. |
b. | (Of het leven zin heeft en of de dood onvermijdelijk is,) (dat) zijn kwesties die ik niet één twee drie kan beantwoorden. | |
c. | Het verbaast me dat Joop komt en dat hij zijn zuster meeneemt. |
Wat we aan moeten met gevallen van centrum-inbedding bij inversie zullen we hier in het midden laten.
Factor IV is de syntactische eenheid van de delen. Als het tweede deel geëxtraponeerd is, wordt een meervoud geblokkeerd als het eerste deel zelf enkelvoudig is:
(15) | a. | Joop komt/*komen morgen en Jaap (ook). |
b. | Joop en Jaap komen/*komt morgen. |
Volgens de bekende Coordinate Structure Constraint (Ross 1967) is verplaatsing van een conjunct (of een deel daaruit) niet mogelijk. Zin (15a) kan dus alleen gegenereerd zijn met behulp van zinscoördinatie en gapping (stripping):
(16) | [Joop komt morgen] en [Jaap (ook).] |
Dit verklaart onmiddellijk het vereiste enkelvoud in (15a).
Tot zover het algemene overzicht. In de volgende paragrafen kijken we in meer detail naar het probleem van tegenstrijdige φ-kenmerken en de invloed van distributiviteit.
2. Congruentie met een samenstelling van ongelijkwaardige leden wat betreft getal of persoon
Het exclusieve voegwoord of telt niet op; een samenstelling als de man of de vrouw blijft dus enkelvoud (zie paragraaf 3 voor andere distributieve verbindingen). Maar wat gebeurt er als het getal van de twee leden niet overeen komt? In de onderstaande voorbeelden benadrukken we voor de duidelijkheid de exclusieve lezing van of middels klemtoon of een reeksvormer. De eerder genoemde enquête van Meijer en Deuzeman (met andere, minder eenduidige voorbeelden) laat zien dat de resultaten voor veel sprekers anders uitvallen als dit niet gebeurt. In de voorbeelden hier is een eventuele inclusieve lezing qua betekenis zeer onwaarschijnlijk en voor onszelf geldt in ieder geval dat de oordelen hetzelfde blijven als de expliciete markering voor exclusiviteit wordt weggelaten.
(17) | a. | Sneeuwwitje óf de zeven dwergen ?hebben/?*heeft de bal weggemaakt. |
b. | De zeven dwergen óf Sneeuwwitje ?heeft/??hebben de bal weggemaakt. | |
(18) | a. | Of hij of jullie ?zullen/?*zal de kar moeten trekken. |
b. | Of jullie of hij ?zal/??zullen de kar moeten trekken. |
In (17) en (18) zien we dat geen van de opties geheel bevredigend is. In de praktijk zullen dit soort zinnen bij voorkeur vermeden worden. Al zijn de oordelen soms lastig, de tendens is dat het dichtstbijzijnde conjunct de werkwoordsconguentie bepaalt. De oordelen in dit artikel zijn van onzelf, maar het waargenomen patroon is duidelijk bevestigd door collega's. De sterkte van het contrast verschilt per persoon; één iemand meldde afwezigheid ervan. Een tendens vergelijkbaar met (17)/(18) wordt overigens gemeld voor het Engels in Quirk e.a. (1985: 762). De ANS is niet geheel duidelijk op het betreffende punt: blz. 1463: (2) lijkt strijdig met de tekst boven 1490: (12)/(13). Verdere referenties volgen later.
Niet alleen met getal kan een conflict in kenmerken optreden. Het bovenstaande patroon kunnen we ook laten zien met persoonskenmerken; zie (19) t/m (21):
(19) | a. | (Of) jij of ik ?ben/?*bent/*zijn de winnaar. |
b. | (Of) ik of jij ?bent/?*ben/*zijn de winnaar. | |
(20) | a. | (Of) jij of hij ?is/?*bent/*zijn de winnaar. |
b. | (Of) hij of jij ?bent/?*is/*zijn de winnaar. | |
(21) | a. | (Of) hij of ik ?ben/?*is/*zijn de winnaar. |
b. | (Of) ik of hij ?is/?*ben/*zijn de winnaar. |
Steeds geldt dat er een voorkeur is voor de persoon van het tweede conjunct, maar geen van de voorbeelden is echt goed. In alle gevallen is het meervoud zijn uitgesloten. (Haeseryn e.a. 1997: 1465 geven een vergelijkbaar voorbeeld; zij merken geen contrast op zoals hier, maar raden de constructie af als zijnde problematisch.) Als er syncretisme in het spel is verdwijnen de problemen: de zin Jij of hij of ik was de winnaar is prima omdat de werkwoordsvorm was voor alle drie de personen gebruikt kan worden. Vermeldenswaard is verder dat voor sommige sprekers de variant Jij of ik is de winnaar voor bijvoorbeeld (19a) acceptabel is (voor ons geldt dat niet); de keuze voor een default 3SG in zo'n geval is opmerkelijk aangezien dit kenmerk niet in een van de conjuncten aanwezig is. Tenslotte willen we erop wijzen dat de feiten in (19)-(21) afwijken van het patroon dat Van Koppen en Rooryck (2008) voor het Frans geven, waar een persoonshiërarchie 1>2>3 van kracht is, ongeacht de volgorde.
Het patroon in (17) t/m (21) is een geval van laatsteconjunctcongruentie (in de praktijk meestal tweedeconjunctcongruentie, maar uiteraard is nevenschikking van meer dan twee delen ook mogelijk). Cross-linguistisch gezien is dit een zeldzaam fenomeen, althans voor combinaties met en. Van Koppen (2005: 200) geeft een voorbeeld uit het Swahili. Volgens haar moet laatsteconjunctcongruentie in principe door de syntactische theorie worden uitgesloten: de grammatica is immers niet gevoelig voor lineaire volgorde, maar voor hiërarchie. Vereenvoudigd weergegeven, in (22) is de CoP als geheel beschikbaar voor relaties met de omgeving - en eventueel de specificeerder XP (als CoP in het bereik staat van het relevante werkwoord of voegwoord) -, maar niet de verder ingebedde YP.
(22) | [CoP XP [Co YP]] |
Dat zijn we met Van Koppen eens. Hoe het met het Swahili moet weten wij ook niet, maar over de Nederlandse voorbeelden valt wel iets te zeggen. Aangezien of distributief is en XP en YP qua getal tegenstrijdig zijn, kan noch de syntaxis noch de semantiek een getalswaarde toekennen aan CoP. Het lijkt ons voorstelbaar dat dan een informeel pragmatisch principe als ‘kies het dichtstbijzijnde conjunct’ in werking treedt om te redden wat er te redden valt. Een andere mogelijkheid was geweest dat er een defaultwaarde zou zijn gekozen (bv. ongespecificeerd → SG, vergelijkbaar met het feit dat in veel talen MASC als defaultgeslacht fungeert); bovenstaande data geven daar echter geen ondersteuning voor.
Wat we zojuist laatsteconjunctcongruentie noemden is in dit geval dichtstbijzijndeconjunctcongruentie (Eng. ‘nearest/closest conjunct agreeement’). Hieronder zullen we zien dat inversie inderdaad een spiegelbeeldig effect heeft, d.wz. in een VS-volgorde treedt eersteconjunctcongruentie op. Enigszins verwarrend is dat in de literatuur first conjunct agreement ook wel nearest conjunct
agreement is genoemd zonder dat er sprake is van een spiegelbeeldeffect. In inversieconstructies in bepaalde talen (waaronder Slavische) treedt bijvoorbeeld eersteconjunctcongruentie op bij gewone nevenschikking, maar het is niet zo dat in de ongemarkeerde SV-volgorde sprake is van laatsteconjunctcongruentie: in die gevallen vindt normale congruentie met de nevenschikking in zijn geheel plaats (zie Munn 1999, Corbett 2006 en de referenties daar voor discussie).
Laten we nu kijken wat er gebeurt in inversieconstructies bij disjunctie van het subject in het Nederlands. Als de regel is dat het conjunct dat het dichtst bij het werkwoord staat wint, dan verwachten we nu het omgekeerde patroon. Dat is inderdaad het geval; zie (23) t/m (26):
(23) | a. | ??Hebben/?heeft Sneeuwwitje óf de zeven dwergen de bal weggemaakt? |
b. | ?*Heeft/?hebben de zeven dwergen óf Sneeuwwitje de bal weggemaakt? | |
(24) | a. | Morgen ??zullen/?zal of hij of jullie de kar moeten trekken. |
b. | Morgen ?*zal/?zullen of jullie of hij de kar moeten trekken. | |
(25) | a. | ?*Is/?ben jij óf hij de winnaar? |
b. | ?*Ben/?is hij óf jij de winnaar? | |
(26) | a. | ?*Ben/?is hij óf ik de winnaar? |
b. | ?*Is/?ben ik óf hij de winnaar? |
Tenslotte moeten we ons afvragen of het nabijheidseffect een adjacentieverschijnsel is of dat het ook op langere afstand werkt. We denken dat het laatste het geval is (al is de verwachting dat de sterkte van het effect afneemt met de afstand). Zie bijvoorbeeld (27), waar we gebruik maken van de finale werkwoordspositie in bijzinnen:
(27) | a. | Iemand beweerde dat Sneeuwwitje óf de zeven dwergen de bal weg ?hebben/?*heeft gemaakt. |
b. | Iemand beweerde dat de zeven dwergen óf Sneeuwwitje de bal weg ?heeft/??hebben gemaakt. |
De conclusie is dat het Nederlands in bijzondere omstandigheden dichtstbijzijndeconjunctcongruentie kent, en dus zowel eerste- als laatsteconjunctcongruentie, afhankelijk van de positie van het subject ten opzichte van het finiete werkwoord. Daarnaast geldt (als tweede-orde-effect) dat een deels ‘onjuist’ meervoud iets gemakkelijker het voordeel van de twijfel krijgt dan een deels ‘onjuist’ enkelvoud.
Het patroon dat we hier vaststellen is niet een merkwaardigheid van het Nederlands alleen. Voor eenzelfde ‘proximity’- of ‘closeness’-effect bij disjunctie in
het Engels verwijzen we naar de tests van Haskell & MacDonald (2005), Garley (2008) en de verdere referenties aldaar; voor het Libanees Arabisch, zie Lorimor (2007). Voor een vergelijkbaar effect met geslachtskenmerken op een participium in het Sloveens, zie Marušič, Nevins & Saksida (2007).
3. Distributieve en collectieve lezingen
Een tweede verschijnsel dat we aan de orde willen stellen in verband met congruentie is het onderscheid tussen collectieve en distributieve lezingen. Collectief betekent dat het predicaat op de samenstelling als geheel van toepassing is, distributief dat het op beide delen van de nevenschikking afzonderlijk van toepassing is. Een nevenschikking met of is distributief; (28a) kan dus geparafraseerd worden als (28b):
(28) | a. | Joop of Jaap heeft het programma bekeken. → |
b. | Joop heeft het programma bekeken of Jaap heeft het programma bekeken. |
Een nevenschiking met en is in principe dubbelzinnig. De collectieve lezing van (29a) is (29bi), de distributieve (29bii).
(29) | a. | Joop en Jaap hebben een kast versjouwd. → | |
b. | (i) | Joop en Jaap samen hebben een kast versjouwd. | |
(ii) | Joop heeft een kast versjouwd en Jaap heeft een kast versjouwd. |
Er is een uitgebreide discussie in de literatuur over de semantische verklaring van meervoudigheid, distributiviteit en collectiviteit, en over de de mogelijkheid van tussenliggende lezingen (zie Verkuyl 1994, Lasersohn 1995, Landman 2000, Brisson 2003, en vele anderen). Wat opvalt is dat in de discussie andere nevenschikkers dan en en reeksvormers nauwelijks een rol spelen. Het lijkt erop dat deze allemaal een strict distributieve (atomaire) lezing opleveren (zie verder). Hoewel zo'n lezing mogelijk slechts het uiteinde van een schaal is, verdient die dus wel degelijk speciale aandacht. In dit artikel spelen tussenlezingen geen rol; daarom zullen we voor het gemak gewoon over collectieve versus distributieve lezingen spreken, zonder hierover een formeel-semantisch standpunt in te nemen.
Sommige predicaten lijken inherent collectief te zijn. Voorbeelden hiervan zijn een meerderheid vormen en bijeenkomen. Dat verklaart de data in (30):
(30) | a. | De mannen kwamen bijeen. |
b. | Joop en Jaap kwamen bijeen. | |
c. | *De man kwam bijeen. | |
d. | *Joop kwam bijeen en Jaap kwam bijeen. | |
e. | *Joop of Jaap kwam bijeen. | |
f. | *Joop noch Jaap kwam bijeen. | |
g. | *En Joop en Jaap kwam bijeen. | |
h. | *Zowel Joop als Jaap kwam bijeen. | |
i. | *Joop en Jaap kwamen ieder bijeen. |
Een enkelvoud zoals in (30c) en (30d) is uitgesloten, net als distributieve coördinatoren (30e/f), reeksvormers (30g/h) en andere distributiemarkeerders zoals ieder in (30i).
Als we ons heel even beperken tot de collectieve lezing van en, dan zien we een duidelijk verschil tussen en enerzijds en of en maar anderzijds in verband met de getalscongruentie op het werkwoord:
(31) | a. | Joop en Jaap hebben/*heeft een kast versjouwd. | |
b. | 1. | Joop of Jaap heeft/*hebben een kast versjouwd. | |
2. | Niet Joop maar Jaap heeft/*hebben een kast versjouwd. |
Gegeven het feit dat of en de meer gespecialiseerde nevenschikkers een distributieve lezing afdwingen, zou een eerste hypothese dus (32) kunnen zijn:
(32) | Hypothese I |
Een collectieve nevenschikking is meervoudig en een distributieve enkelvoudig als de afzonderlijke leden enkelvoudig zijn. |
Dit beeld wordt bevestigd als we kijken naar reeksvormers. Een initiële coördinator is een distributief focuspartikel (zie De Vries 2005 en de referenties daar). Opvallend is dat zelfs een additieve combinatie ineens (bij voorkeur) een enkelvoud oplevert:
(33) | a. | En Joop en Jaap heeft/??hebben een kast versjouwd. |
b. | Zowel Joop als Jaap heeft/??hebben een kast versjouwd. | |
c. | Noch Joop noch Jaap heeft/?*hebben een kast versjouwd. |
Over de zwaarte van het contrast bestaan verschillende intuïties. Inzoverre het meervoud voor sommige sprekers wel marginaal of zelfs geheel acceptabel is (zie ook Haeseryn e.a. 1997: 1501, 1516) stellen we vast dat dit een geval van semantische congruentie is, die wellicht opduikt als gevolg van het relatief formele
karakter van de betreffende constructies. Hetzelfde gevoel hebben we bij verbindingen met noch zoals De man noch de vrouw waren op de hoogte (Haeseryn e.a. 1997: 1484). Op internet vinden we ook voorbeelden als Noch hij noch Groningen hebben er ooit spijt van gehad.
Er is dus een duidelijke correlatie tussen distributiviteit en getal. Dit verklaart meteen waarom nevenschikking van negatieve of onbepaalde generieke constituenten tot een enkelvoud leidt. Enkele voorbeelden zijn gegeven in (34):
(34) | a. | (N)iemand van Ajax en (n)iemand van PSV is/*zijn gewond geraakt. |
b. | Eenieder die spiekt en eenieder die praat zakt/*zakken voor het tentamen. |
De lezing hier is noodzakelijk distributief. In het algemeen is niet goed voorstelbaar hoe de betreffende kwantoren kunnen worden verenigd met een collectieve lezing. Een aantal subregels uit de ANS (Haeseryn e.a. 1997: 1463, 1477) kan dus worden verklaard uit (32).
Een geheel ander voorbeeld waarin en niet collectief wordt gebruikt is het parenthetische en; zie (35a). Een geval apart is de mogelijkheid van achterwaartse conjunctiereductie zoals in (35b); dit vereist een speciale intonatie.
(35) | a. | Joop, en misschien Jaap ook wel, heeft/*hebben een nieuwe auto gekocht. |
b. | JOOP , én JAAP heeft een rode auto gekocht. |
Vanzelfsprekend is hier het enkelvoudige heeft verplicht: de parenthese in (35a) heeft geen invloed op de syntaxis van de matrix en in (35b) is er geen sprake van constituentcoördinatie.
Tot zo ver het goede nieuws - nu het problematische aspect van (32). Een distributieve lezing kan worden afgedwongen met een distributiemarkeerder zoals een drijvende kwantor van het type ieder, elk, beide, alle. Een voorbeeld is (36a). Opvallend is dat nu het werkwoord hebben verplicht in het meervoud staat, anders dan in (33). Hetzelfde kan gezegd worden over een wederkerig predicaat als in (36b):
(36) | a. | Joop en Jaap hebben/*heeft beiden een kast versjouwd. |
b. | Joop en Jaap hebben/*heeft elkaar gefeliciteerd. |
Volgens ons is van belang dat de standaard-distributietest nu niet toegepast kan worden: (36a) betekent niet (37a) en (36b) betekent niet (37b).
(37) | a. | *Joop heeft beiden een kast versjouwd en Jaap heeft beiden een kast versjouwd. |
b. | *Joop heeft elkaar gefeliciteerd en Jaap heeft elkaar gefeliciteerd. |
Er valt dus iets voor te zeggen om predicaten als elkaar feliciteren en beiden een kast versjouwen niet distributief te noemen (contra Haeseryn e.a. 1997: 1459); Hackl (2002) spreekt van ‘essentially plural predicates’. Weliswaar hebben ze een interne betekenisstructuur die een reciprook en dus distributief karakter draagt (bv. x, y: x feliciteert y en y feliciteert x), maar datzelfde kunnen we beweren voor bijeenkomen of het Engelse to meet als we de lexicale semantiek van die woorden in ogenschouw nemen. In alle gevallen kan het gehele predicaat alleen verbonden worden met een niet-distribuerend meervoudig onderwerp. Dat verklaart waarom (38a/b) goed zijn, maar (38c/d) niet.
(38) | a. | De mannen hebben beiden een kast versjouwd. |
b. | Joop en Jaap hebben beiden een kast versjouwd. | |
c. | *Joop of Jaap hebben beiden een kast versjouwd. | |
d. | *Zowel Joop als Jaap hebben beiden een kast versjouwd. |
Een vergelijkbare redenering kunnen we opstellen voor constructies met respectievelijk. Ook bier is het gehele samengestelde predicaat alleen verbindbaar met een niet-distribuerend subject:
(39) | (*En) Joop en/*of Jaap hebben respectievelijk gelezen en gezwommen. |
Voor de getalscongruentie maakt het dus uit of de eventuele distributieve lezing van bovenaf wordt opgelegd, of dat die al inherent/intern in het predicaat aanwezig is.Ga naar eind1 In het laatste geval gedraagt de constructie als geheel zich alsof het predicaat collectief is. We kunnen nu (32) vervangen door (40):
(40) | Hypothese II |
Een nevengeschikt subject met enkelvoudige leden gedraagt zich als enkelvoudig ten opzichte van het predicaat als dit subject zelf een distributieve lezing afdwingt; in andere gevallen geldt het subject als meervoudig. |
Bovendien geldt (41):
(41) | Distributie |
Een nevengeschikte frase is distributief als de coördinator inherent distributief is, als de frase een distributief focuspartikel bevat of als de leden negatieve of onbepaalde generieke kwantoren bevatten. |
Er blijven nog enkele gevallen over die een nadere bespreking behoeven. Ten eerste, wat voorspellen we ten aanzien van gewone nevenschikking met en met een distributieve lezing? Een voorbeeld is (42):
(42) | Joop en Jaap gingen naar school. |
Hoewel het niet de eerste lezing is, kun je deze zin zo opvatten dat Joop en Jaap onafhankelijk van elkaar naar school gingen (mogelijkerwijs twee verschillende scholen). Er is niets in het subject dat distributie afdwingt, dus (40) voorspelt correct dat het elsewhere-geval in werking treedt, vandaar het meervoud gingen. Het moet hier de context zijn die het predicaat de gewenste lezing geeft. Indirect zit de distributie dus in het predicaat en niet in het subject; het subject is eenvoudigweg meervoudig en dus compatibel met een dergelijk predicaat. We moeten (42) daarom vergelijken met (43a) en niet met (43b).
(43) | a. | {Joop en Jaap, de jongens, ze} gingen elk naar school. |
b. | Zowel Joop als Jaap ging naar school. |
Tenslotte willen we iets zeggen over een mogelijkheid die voor zover we weten in geen enkele grammatica is beschreven, namelijk de combinatie van een enkelvoud plus een meervoud in een noodzakelijk distribuerende additieve nevenschikking. Dit betreft de reeksvormers en...en en zowel..als:
(44) | a. | En Sneeuwwitje en de zeven dwergen ?zijn/?*is voor het examen geslaagd. |
b. | En de zeven dwergen en Sneeuwwitje ?is/?zijn voor het examen geslaagd. | |
(45) | a. | Zowel hij als jullie ?zullen/?*zal morgen aan de bak moeten. |
b. | Zowel jullie als hij ?zal/?zullen morgen aan de bak moeten. | |
(46) | a. | ?Is/?zijn en Sneeuwwitje en de zeven dwergen voor het examen geslaagd? |
b. | ?Zijn/?*is en Sneeuwwitje en de zeven dwergen voor het examen geslaagd? | |
(47) | a. | Morgen ?zal/?zullen zowel hij als jullie aan de bak moeten. |
b. | Morgen ?zullen/?*zal zowel jullie als hij aan de bak moeten. |
Opnieuw zijn de oordelen nogal lastig, maar het lijkt erop dat een patroon opduikt vergelijkbaar met hetgeen we bij ongelijke nevenschikking met of hebben aangetroffen. Het ontbreken van een duidelijk contrast in (44b), (45b), (46a) and (47a) is het gevolg van het feit dat distributieve nevenschikking met en...en en
zowel...als minder dwingend tot een enkelvoud leidt dan nevenschikking met of; zie de discussie naar aanleiding van (33).
4. Conclusie
Samengevat komen we tot de volgende conclusies:
1. | Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen distributiviteit als gevolg van de aard van het predicaat (lexicaal noodzakelijk, of lexicaal mogelijk in een bepaalde context), en distributiviteit die aan het predicaat wordt opgelegd door de aard van het subject (bv. door een bepaalde coördinator of reeksvormer, of door niet-referentialiteit). |
2. | Een nevengeschikt subject geldt als meervoudig (afgezien van de bijzondere gevallen in (7) t/m (16)), tenzij de zin opgelegd distributief is en tenminste één van de nevengeschikte delen enkelvoudig is. |
3. | Als in een opgelegd distributieve zin de conjuncten van een nevengeschikt subject conflicteren wat betreft de φ-kenmerken getal of persoon, dan treedt in verband met de subjects-persoonsvormcongruentie een (zwak) nabijheidsprincipe in werking. |
4. | Dientengevolge vertoont het Standaardnederlands in bijzondere omstandigheden niet alleen eersteconjunctcongruentie (bij een S-V-volgorde), maar ook laatsteconjunctcongruentie (bij een V-S-volgorde); dit kunnen we samenvatten onder de noemer dichtstbijzijndeconjunctcongruentie. |
De Nederlandse data met betrekking tot nevenschikking geven in het algemeen géén aanwijzingen voor kenmerkhiërarchieën of defaultwaarden voor getal en persoon. [Uitzonderingen zijn de milde voorkeur voor meervoud als tweede-orde-effect in de context van een getalsconflict bij distributieve nevenschikking, en voor een enkele spreker de voorkeur voor derde persoon bij een persoonskenmerkenconflict.]
Een punt voor verder onderzoek is de vraag wat de invloed van een inclusieve lezing is op de subject-persoonsvormcongruentie in het geval van gedisjungeerde subjecten. Ook zou het interessant zijn om te kijken of het hier beschreven nabijheidsprincipe voor de congruentie met distributieve nevengeschikte subjecten een effect heeft op de voegwoordcongruentie die verschillende Nederlandse en Vlaamse dialecten vertonen.
Bibliografie
Audring, Jenny
2006 |
‘Pronominal Gender in Spoken Dutch.’ Journal of Germanic Linguistics 18, 85-116. |
Brisson, Christine
2003 |
‘Plurals, all, and the nonuniformity of collective predication.’ Linguistics and Philosophy 26, 129-184. |
Chierchia, Gennaro
2004 |
‘Scalar implicatures, polarity phenomena, and the syntax/pragmatics interface.’ Structures and Beyond, red. Adriana Belletti, 39-103. Oxford: Oxford University Press. |
Corbett, Greville
1983 |
‘Resolution rules: agreement in person, number, and gender.’ In: Order, Concord, and Constituency, red. G. Gazdar, E. Klein & G. Pullum, 175-206. Dordrecht: Foris. |
2006 | Agreement. Cambridge: Cambridge University Press. |
Garley, Matt
2008 |
‘Disjunction Junction: Experimenting with or-coordination and verb agreement.’ Manuscript, University of Illinois at Urbana Champaign. |
Hackl, Martin
2002 |
‘The ingredients of essentially plural predicates.’ Proceedings of the 32nd North East Linguistic Society conference, red. Masako Hirotani, 171-182. Amherst, MA: GLSA. |
Haeseryn, W., K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij & M.C. van den Toorn
1997 |
Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS). Groningen: Martinus Nijhoff. |
Haskell, Todd & Maryellen MacDonald
2005 |
‘Constituent Structure and Linear Order in Language Production: Evidence from Subject-Verb Agreement.’ Journal of Experimental Psychology: Learning, Memory, and Cognition 31, 891-904. |
Heycock, Caroline & Roberto Zamparelli |
2005 | ‘Friends and colleagues: Plurality, coordination, and the structure of DP.’ Natural Language Semantics 13, 201-270. |
Hoeksema, Jack
1983 |
‘Plurality and conjunction.’ Studies in Model-Theoretic Semantics, red. Alice ter Meulen, 63-84. Foris: Dordrecht. |
1988 | ‘The semantics of non-boolean and,’ Journal of Semantics 6, 19-40. |
van Koppen, Marjo
2006 |
One Probe - Two Goals: Aspects of agreement in Dutch dialects. Utrecht: LOT Dissertation Series 104. |
van Koppen, Marjo & Johan Rooryck
2007 |
‘Resolving resolution: Underspecification and the Law of Coordination of Likes.’ Manuscript, <http://ling.auf.net/lingBuzz/000760>. |
Koster, Jan
1978 |
‘Why subject sentences don't exist.’ Recent Transformational Studies in European Languages, red. Samuel J. Keyser. Cambridge, MA: MIT Press. |
Landman, Fred
2000 |
Events and Plurality. Dordrecht: Kluwer. |
Lasersohn, Peter
1995 |
Plurality, Conjunction, and Events. Dordrecht: Kluwer. |
Lorimor, Heidi
2007 |
Conjunctions and Grammatical Agreement. Proefschrift, University of Illinois at Urbana-Champaign. |
Marušič, Franc, Andrew Nevins & Amanda Saksida
2007 |
‘Linear Agreement in Slovene Conjuncts.’ Formal Approaches to Slavic Linguistics 15 (The Toronto Meeting), red. R. Compton, M. Goledzinowska & U. Savchenko, 210-227. Ann Arbor: Michigan Slavic Publications. |
Munn, Alan
1999 |
‘First Conjunct Agreement: Against a Clausal Analysis.’ Linguistic Inquiry 30, 643-668. |
Quirk, R., S. Greenbaum, G. Leech & J. Svarvik
1985 |
A comprehensive grammar of the English language. Londen: Longman. |
Ross, John
1967 |
Constraints on Variables in Syntax. Proefschrift, MIT. Gepubliceerd als Infinite Syntax!, Ablex, Norton, NJ, 1986. |
Verkuyl, Henk
1994 |
‘Distributivity and collectivity: A couple at odds.’ Dynamics, Polarity, and Quantification, red. Makoto Kanazawa & Christopher J. Piñion, 49-80. |
de Vries, Mark
2005 |
‘Coordination and syntactic hierarchy.’ Studia Linguistica 59, 83-105. |
- eind*
- Met dank aan Jack Hoeksema, Judith Meijer, Henk Leo Deuzeman, Jan Koster, Marlies Kluck, Jan-Wouter Zwart, Aysa Arylova, Jordi Fortuny, Ankelien Schippers en Peter de Swart. Deze publicatie is mede tot stand gekomen dankzij financiële ondersteuning van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO).
- eind1
- Een bijzonder geval wordt besproken in Hoeksema (1988). De Engelse zin Every officer and every soldier have met, in de lezing dat elk tweetal bestaande uit een officier en een soldaat op enig moment bijeen is geweest, levert een vermenging van collectief en distributief op. We kunnen hier niet verder op ingaan.