Tabu. Jaargang 34
(2005)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kruiperige voornaamwoorden en de kracht van klemtoon
|
(1) | Maar tegelijkertijd trof hem de weldadige, rustige atmosfeer van de kamer. |
Toch is bovenstaande zin voor iedereen volkomen acceptabel en misschien zelfs beter dan de ‘ongemarkeerde’ variant (subject voor object):
(2) | Maar tegelijkertijd trof de weldadige, rustige atmosfeer van de kamer hem. |
Als we echter de categoriale eigenschappen van subject en object omdraaien (het subject wordt een voornaamwoord en het object een zelfstandig naamwoord), dan is er onmiddellijk weer een overweldigende voorkeur voor de ongemarkeerde volgorde ‘subject voor object’:
(3) | Maar tegelijkertijd trof hij de vrouw. |
(4) | *Maar tegelijkertijd trof de vrouw hij. |
Het lijkt er dus op dat een voornaamwoordelijk object veel gemakkelijker ter linkerzijde van een nominaal subject kan verschijnen dan een nominaal object ter linkerzijde van een voornaamwoordelijk subject. Wij schrijven dit toe aan een algemene welbekende eigenschap van voornaamwoorden, die als volgt heel eenvoudig geformuleerd kan worden:
(5) | Voornaamwoorden kruipen naar voren in de zin. |
Deze eigenschap van voornaamwoorden komt niet uit de lucht vallen. Er zijn allerlei factoren die dit kruiperige gedrag beïnvloeden of beïnvloed kunnen hebben. In zin (1) kunnen min of meer algemene principes een rol hebben gespeeld, zoals ‘kort voor lang’, ‘klemtoon laatst’ en ‘belangrijke discourse-referenten eerst’, stuk voor stuk principes die in vele talen hun weerslag vinden en die zelf ook weer met elkaar in verband lijken te staan. Voornaamwoorden worden immers vaak gebruikt om anaforisch te verwijzen. Ze zijn dus typisch kort (‘kort voor lang’) en onbeklemtoond (‘klemtoon laatst’) en tegelijkertijd spelen anaforen vaak een belangrijke rol als topics in de discourse (‘belangrijke discourse-referenten eerst’). Drie samenhangende factoren kunnen er dus voor zorgen dat voornaamwoorden naar voren kruipen in de zin, zelfs over het subject
heen. Ter illustratie geven we nog een voorbeeld van dit kruiperige gedrag van voornaamwoorden:
(6) | [V]erlegen maakte hem niemand meer. |
Ook hier is het voornaamwoordelijk object over het naamwoordelijk subject heen gekropen. Wederom is het zo dat het object niet over het subject heen hóeft te kruipen, het mag ook wel in objectpositie blijven staan:
(7) | Verlegen maakte niemand hem meer. |
En inderdaad kruipt een voornaamwoordelijk object meestal niet zó ver, dat wil zeggen niet helemaal over een subject heen. Doch het kruipt vaak wel een eindje. Als er een bijwoordelijke bepaling in de zin staat, kruipt een voornaamwoordelijk object daar bijna altijd overheen. De volgorde waarbij een direct object voorafgaat aan een adverbiale bepaling wordt in de literatuur ook wel de ‘gescramblede’ volgorde genoemd. ‘Scrambling’ heeft voor voornaamwoorden een welhaast verplicht karakter:
(8) | Ik weet zeker dat ik hem gisteren zag. |
(9) | ?Ik weet zeker dat ik gisteren hem zag. |
Weliswaar is (9) niet onwelgevormd of onacceptabel, maar de positie van het voornaamwoord ter rechterzijde van het bijwoord is wel ‘gemarkeerd’. En niet alleen de volgorde (de vorm) is gemarkeerd, ook de betekenis die daardoor wordt uitgelokt, is dat. Immers, wanneer we zin (9) ‘geïsoleerd’ interpreteren (zonder verdere aanwijzingen uit de context), rijst een deiktische (niet-anaforische) lezing van het voornaamwoord. Deze lezing wordt uitgelokt door de klemtoon die het voornaamwoord in de ingebedde objectpositie krijgt (Neeleman en Reinhart 1998). Deze klemtoon wordt hieronder met hoofdletters weergegeven. Een voor de hand liggende lezing van een beklemtoond persoonlijk voornaamwoord is de deiktische (aanwijzende) lezing. De deiktische betekenis kan kracht worden bijgezet met een ondersteunend gebaar (met hoofd of vinger). En de zin is dan volkomen acceptabel.
(10) | Ik weet zeker dat ik gisteren HEM zag. |
Echter, een deiktische lezing is niet de enige lezing die kan ontstaan als een voornaamwoord beklemtoond wordt. Een contrastieve lezing is ook heel goed mogelijk (De Hoop 2004), getuige de onderstaande voorbeelden:
(11) | ‘Afgelopen’, zei oom schor, en Kees hoorde hem snikken. ‘Ach God’, zei tante. En Kees hoorde ook haar snikken. |
(12) | Hij keek haar na uit z'n bed. Ze bleef even stil staan. Haar hoofd, beschenen door het lampje, kwam net boven de trapopening uit. Ze tilde 't lampje hoog boven zich uit, dat het licht ook hem weer bescheen. |
(13) | En in-eens, daar kreeg de dolheid ook hèm goed te pakken; hij rende rond, en greep, greep maar; af en toe had-ie twee, drie mutsen tegelijk in z'n handen, hij strooide ze in 't rond. |
In voorbeeld (13) zien we hoe de auteur zelf de klemtoon aangeeft met een accent op het persoonlijk voornaamwoord. De klemtoon wordt in deze context niet deiktisch, maar contrastief begrepen. Het voornaamwoord hem verwijst naar de hoofdpersoon, Kees, die tot aan het in zin (13) beschreven moment nog niet meedeed aan het spel van de jongens op het schoolplein die de mutsen van de meisjes afpakken. Ook de ongescramblede voornaamwoorden in de zinnen (11) en (12) krijgen een contrastieve lezing; in (11) hoort Kees eerst zijn oom snikken en dan ook zijn tante (ook haar) en in (12) beschijnt het lampje eerst zijn moeder (haar hoofd) en dan ook hem. Met andere woorden, de ongescramblede voornaamwoorden in (11) tot en met (13) worden beklemtoond in hun positie ter rechterzijde van het bijwoord, maar deze klemtoon betekent niet dat ze een deiktische (niet-anaforische) interpretatie krijgen. Ze behouden wel degelijk hun ongemarkeerde anaforische betekenis, maar krijgen een contrastieve lading. Kortom, persoonlijke voornaamwoorden hebben een sterke neiging om naar voren te kruipen in de zin. In specifieke gevallen kan een pronominaal object zelfs over een subject heenkruipen (‘object over subject’), maar in elk geval kruipt het bij voorkeur over een bijwoord heen (‘scrambling’). We hebben ook laten zien dat een beklemtoond persoonlijk voornaamwoord niet hoeft te scramblen. Een beklemtoond voornaamwoord krijgt over het algemeen een deiktische (aanwijzende, niet-anaforische) of een contrastieve (anaforische) lezing. Dat een beklemtoond persoonlijk voornaamwoord niet hoeft te scramblen, betekent echter niet dat een beklemtoond persoonlijk voornaamwoord niet zou mogen scramblen. In zin (14) geven we een voorbeeld van een beklemtoond persoonlijk voornaamwoord (de klemtoon is door de schrijver weergegeven met accenten) met een overduidelijk contrastieve lezing (‘niemand wat geven, alleen HAAR wel’). Echter, in (14) is het voornaamwoord met klemtoon en contrastieve lezing wel degelijk over het bijwoord alleen heengekropen.
(14) | Maar, niemand wat geven, en háár alleen wel wat? |
Het zal echter duidelijk zijn dat, dankzij de klemtoon en de contrastieve lezing, het persoonlijke voornaamwoord in (14) niet had hoeven scramblen. Zin (15) is even acceptabel als (14).
(15) | Maar, niemand wat geven, en alleen háár wel wat? |
In de volgende paragraaf zullen we laten zien dat ook onbeklemtoonde persoonlijke voornaamwoorden niet altijd hoeven te scramblen.
2. De kracht van klemtoon
We hebben gezien dat klemtoon een rol kan spelen bij het al dan niet scramblen van persoonlijke voornaamwoorden. Sommige analyses van scrambling in het Nederlands concentreren zich dan ook op die factor (De Hoop 1993, Neeleman & Reinhart 1998). Neeleman & Reinhart veronderstellen een mechanisme van beklemtoning waarbij het ‘neutrale’ (ongemarkeerde) zinsaccent in het Nederlands rechts in de zin valt. De zogenaamde ‘focusverzameling’ bestaat uit de elementen waarop dat neutrale accent (de focus) kan liggen. Wanneer het object rechts van het bijwoord staat, is het object het meest ingebedde element van de zin en maakt het automatisch deel uit van de focusverzameling. In het geval van scrambling echter, kan het object niet op een neutrale manier beklemtoond worden (er blijft wel ruimte voor zogenaamde ‘gemarkeerde’ klemtoon die kan vallen op een element dat niet in de focusverzameling zit). Dit zou kunnen verklaren waarom persoonlijke voornaamwoorden scramblen: ze ontvluchten de focusverzameling omdat ze als prototypische anaforen niet beklemtoond willen worden. Als ze echter wel beklemtoond dienen te worden (hetzij vanwege een deiktische, hetzij vanwege een contrastieve lezing), dan kunnen ze beter in de focus-set blijven. Daar kunnen ze immers profiteren van het ‘ongemarkeerde’ zinsaccent dat in die objectpositie valt. Volgens Neeleman & Reinhart krijgt een object automatisch klemtoon wanneer het rechts van het bijwoord staat, terwijl het werkwoord automatisch beklemtoond wordt wanneer het object links van het bijwoord staat.
Hoewel klemtoon dus een belangrijke rol speelt in de analyse van Neeleman & Reinhart (1998), besteden ze geen aandacht aan de mogelijkheid van klemtoon op het bijwoord. Klemtoon (focus) valt normaal gesproken op een element in de zin dat nieuwe of essentiële informatie bevat en wanneer er een bijwoord in de zin aanwezig is, bevat dat heel vaak nieuwe of belangrijke informatie (anders zou het er ook niet staan, want bijwoorden zijn niet grammaticaal verplicht). Bijwoorden trekken daarom klemtoon aan en lijken in dat opzicht te strijden met de andere elementen in de zin, zoals het object en het werkwoord. Toch lijken analyses van scrambling in het Nederlands zich te concentreren op de rol van klemtoon op object of werkwoord (De Hoop 1993, Zwart 1993, Neeleman & Reinhart 1998) en gaan voorbij aan de potentiële aantrekkingskracht van het bijwoord op klemtoon. Een mooi voorbeeld van die aantrekkingskracht is de volgende zin:
(16) | Terwijl de kerstmuziek zachtjes tot hem doordrong en de sneeuw langzaam hem met een wit kleed bedekte, viel hij in slaap, 't moede hoofd steunend op Moor, die trouw de wacht hield. [Uit: Kruimeltje door Chr. van Abkoude, p. 63] |
Hier krijgt het persoonlijke voornaamwoord hem geen klemtoon en toch is de zin goed. Dit komt, beweren wij, doordat de klemtoon op het bijwoord langzaam valt. Hetzelfde constateren we met betrekking tot de volgende zin:
(17) | ‘Stil’, zei tante Jeanne, ‘omdat, omdat je pa... omdat moe nou jullie helemaal niet om d'r heen kan hebben, jou ook niet.’ |
Deze zin wordt niet gelezen met contrastieve klemtoon op jullie (omdat moe nou JULLIE helemaal niet om d'r heen kan hebben). Immers, de referent van jou (later in de zin) maakt deel uit van de denotatie van jullie en kan daar dus niet mee in contrast zijn. Contrastieve klemtoon op jullie had wel gekund als de zin was doorgegaan met en Piet ook niet in plaats van met jou ook niet. De enige reden om jullie te beklemtonen zou een deiktische lezing zijn, maar die ligt in de context niet voor de hand. In de context van het verhaal ligt veel meer een lezing voor de hand waarbij nou beklemtoond wordt: omdat moe NOU jullie helemaal niet om d'r heen kan hebben. Met een stervende vader wordt nou gezien als een heel slecht moment voor de moeder om haar kinderen om zich heen te hebben.
Ook met betrekking tot het volgende voorbeeld menen wij dat klemtoon op het bijwoord ervoor zorgt dat het voornaamwoord ter rechterzijde van het bijwoord blijft staan zonder beklemtoond te worden:
(18) | Zou Rosa Overbeek natuurlijk hem opstoken: ‘Laat je je dàt doen? Je bent gek, het is gemeen.’ |
Het boek Kees de jongen waar ook deze zin uitkomt bestaat grotendeels uit de fantasieën van een jongen over wat er zou kunnen gebeuren in de wereld en vooral, wat zijn rol daarin zou zijn en hoe een en ander voor hem zou leiden tot erkenning en waardering. Zijn klasgenootje Rosa Overbeek speelt in die fantasieën een grote rol. Ook in de zin hierboven is dat het geval. In die context wordt het voorbeeld in (18) zonder problemen gelezen met klemtoon op het bijwoord: Zou Rosa Overbeek NATUURLIJK hem opstoken....
Ook in het volgende fragment zien we dit patroon geïllustreerd:
(19) | Maar deze mevrouw was een edele dame, en als ze ooit hem nodig had.... Maar hoe zou ze hem ooit nodig hebben? Kon je niet weten. |
Het eerste voorkomen van ooit in (18) wordt beklemtoond (en als ze OOIT hem nodig had...), waardoor het voornaamwoord onbeklemtoond in ongescramblede positie kan blijven staan. Het tweede voorkomen van ooit wordt uiteraard niet beklemtoond en we zien dan dat het voornaamwoordelijk wel degelijk scramblet.
Dat een voornaamwoord niet hoeft te scramblen en dan toch geen klemtoon hoeft te krijgen wanneer het bijwoord beklemtoond wordt, blijkt nog duidelijker als we een voorbeeld construeren met het onzijdige persoonlijke voornaamwoord het, dat niet of nauwelijks de mogelijkheid heeft tot een contrastieve of deiktische lezing. Het volgende voorbeeld danken we aan Connie de Vos (p.c.); het bijwoord wel dient bij lezing krachtig beklemtoond te worden:
(20) | Ik geloof dat Saskia WEL het doorziet. |
Als wel benadrukt wordt, dan kan het inderdaad onbeklemtoond blijven en toch ter rechterzijde van het bijwoord blijven staan.
Voorzover wij weten, is dit fenomeen niet eerder beschreven in de literatuur. In de huidige kijk op scrambling in het Nederlands lijkt de opvatting dat onzijdige voornaamwoorden niet hoeven te scramblen controversieel. Van der Does & De Hoop (1998) illustreren de kennelijke noodzaak van scrambling bijvoorbeeld met het volgende fragment:
(21) | - Heb je Jane gisteren het geld gegeven? |
- ?* Ja, ik heb Jane al eergisteren het gegeven. |
Volgens ons echter is de bovenstaande zin wel degelijk acceptabel met een flinke klemtoon op eergisteren. Een beetje spelen met de context maakt dat ook duidelijk:
(22) | - Weet je zeker dat het werkstuk af is? |
- Ja, ik heb Jane al EERGISTEREN het gegeven! | |
(23) | - Het bewijsstuk staat niet geregistreerd. |
- Hoe kan dat nu?! Ik heb Jane al EERGISTEREN het gegeven! | |
(24) | - Hoe weet je eigenlijk zo zeker dat hij die moord heeft gepleegd? |
- Omdat ik MET EIGEN OGEN het gezien heb! |
Onze conclusie is dat persoonlijke voornaamwoorden - ook het - niet hoeven te scramblen als het bijwoord beklemtoond wordt.
3. Een bidirectionele analyse
Met betrekking tot het kruiperige gedrag van persoonlijke voornaamwoorden in het Nederlands, kunnen we op basis van de voorgaande twee paragrafen de volgende drie generalisaties maken.
(25) | F1: Persoonlijke voornaamwoorden scramblen. |
(26) | F2: Persoonlijke voornaamwoorden worden niet beklemtoond. |
(27) | M: Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen anaforisch en niet-contrastief. |
Merk op dat de regels hierboven inderdaad slechts generalisaties zijn. Het zijn geen absolute (onschendbare) regels. Op alledrie hebben we immers al uitzonderingen gezien. We hebben persoonlijke voornaamwoorden gezien ter rechterzijde van een bijwoord (schending van F1). En we hebben geconstateerd dat persoonlijke voornaamwoorden wel degelijk klemtoon kunnen dragen (schending van F2) wanneer ze een niet-anaforische (deiktische) of contrastieve
lezing krijgen (schending van M). Hoewel er dus zonder meer uitzonderingen zijn, kunnen we rustig stellen dat de regels in (25)-(27) de meest gebruikelijke oftewel ‘ongemarkeerde’ patronen weergeven voor wat betreft persoonlijke voornaamwoorden in het Nederlands. F1 en F2 hebben betrekking op de ‘ongemarkeerde vorm’ van persoonlijke voornaamwoorden, waarbij ‘vorm’ zowel refereert aan positie (gescrambled, F1) als aan accent (onbeklemtoond, F2). M heeft daarentegen betrekking op de interpretatie van persoonlijke voornaamwoorden, waarbij de ‘ongemarkeerde interpretatie’ de anaforische, niet-contrastieve is.
Wanneer aan alledrie de regels is voldaan, hebben we te maken met een onbeklemtoond persoonlijk voornaamwoord dat links van een bijwoord staat en dat een anaforische, niet-contrastieve interpretatie krijgt. Nog even ter verduidelijking, zo'n in alle opzichten ‘ideaal’ oftewel ‘optimaal’ persoonlijk voornaamwoord zien we in (28):
(28) | Kees in het buitenland? Nee, ik weet zeker dat ik hem gisteren nog zag fietsen. |
Het pronominale object in (28) combineert dus een ongemarkeerde vorm (gescrambled, onbeklemtoond) met een ongemarkeerde lezing (anaforisch, niet-contrastief). Hierin is het Nederlandse persoonlijke voornaamwoord niet uniek: in alle talen van de wereld en op elk linguïstisch niveau (fonologisch, morfologisch, lexicaal, syntactisch) vinden we evidentie voor het feit dat ongemarkeerde vormen gekoppeld worden aan ongemarkeerde lezingen, terwijl gemarkeerde vormen gebruikt worden voor gemarkeerde lezingen (o.a. Horn 1984). Blutner (2000) weet dit algemene gemarkeerdheidsprincipe af te leiden uit zijn bidirectionele optimaliteitstheorie. Het basisidee van Blutners ‘bidirectionele’ optimaliteitstheorie is dat de vorm en de betekenis tegelijkertijd geoptimaliseerd worden. Dat wil zeggen dat sprekers bij het kiezen van een vorm rekening houden met hoe de hoorder deze vorm zal interpreteren, terwijl hoorders bij het interpreteren van een vorm rekening houden met hoe de spreker zijn bedoeling had kunnen verwoorden. In een bidirectioneel systeem worden kandidaat-paren van vorm en betekenis gewogen op basis van een verzameling schendbare condities. In het geval van twee vormen, een ongemarkeerde en een gemarkeerde, en twee betekenissen, een ongemarkeerde en een gemarkeerde, levert de evaluatie verrassend genoeg twee winnende vorm-betekenis-paren op, in overeenstemming met het gemarkeerdheidsprincipe in taal: een paar dat een ongemarkeerde vorm koppelt aan een ongemarkeerde betekenis en een paar dat een gemarkeerde vorm koppelt aan een gemarkeerde betekenis. In Blutners model is een vorm-betekenispaar [f, m] ‘super-optimaal’ als er geen ander paar [f', m] of [f, m'] is zodanig dat de vorm f' harmonieuzer is dan f of de betekenis m' harmonieuzer dan m.Laten we nu eens nagaan of we een dergelijke analyse kunnen toepassen op de centrale feiten van dit artikel aangaande persoonlijke voornaamwoorden in objectpositie.
Voor het gemak herhalen we nog even de drie relevante condities:
(29) | F1: | Persoonlijke voornaamwoorden scramblen. |
(30) | F2: | Persoonlijke voornaamwoorden worden niet beklemtoond. |
(31) | M: | Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen anaforisch en niet-contrastief. |
De vraag is nog of er een rangorde is tussen de twee vormcondities (F1 en F2). Op basis van het feit dat klemtoon wel altijd leidt tot een gemarkeerde (deiktische of contrastieve) lezing voor een pronominaal object, terwijl de ongescramblede positie niet per se leidt tot zo'n gemarkeerde lezing, nemen wij aan dat F2 (persoonlijke voornaamwoorden mogen niet beklemtoond worden) sterker is dan F1 (persoonlijke voornaamwoorden scramblen). De betekenis-constraint M is niet geordend ten opzichte van de vormcondities. We evalueren 12 vorm-betekenisparen voor persoonlijke voornaamwoorden in objectpositie.
Voornaamwoordelijk object | F2 | F1 | M | |
---|---|---|---|---|
✌ | 1. <onbeklemtoond, gescrambled; anaforisch> | ✓ | ✓ | ✓ |
2. <beklemtoond, gescrambled; anaforisch> | * | ✓ | ✓ | |
3. <onbeklemtoond, ongescrambled; anaforisch> | ✓ | * | ✓ | |
4. <beklemtoond, ongescrambled; anaforisch> | * | * | ✓ | |
5. <onbeklemtoond, gescrambled; deiktisch> | ✓ | ✓ | * | |
6. <beklemtoond, gescrambled; deiktisch> | * | ✓ | * | |
7. <onbeklemtoond, ongescrambled; deiktisch> | ✓ | * | * | |
✌ | 8. <beklemtoond, ongescrambled; deiktisch> | * | * | * |
9. <onbeklemtoond, gescrambled; contrastief> | ✓ | ✓ | * | |
10. <beklemtoond, gescrambled; contrastief> | * | ✓ | * | |
11. <onbeklemtoond, ongescrambled; contrastief> | ✓ | * | * | |
✌ | 12. <beklemtoond, ongescrambled; contrastief> | * | * | * |
Voor het gemak zijn de kandidaat-paren in de tabel genummerd. Uit de tabel blijkt zonneklaar dat er in elk geval drie super-optimale paren zijn (aangegeven met het symbool ‘✌’), allereerst kandidaat 1, waarbij een gescrambled onbeklemtoond voornaamwoord een anaforische, niet-contrastieve lezing krijgt. Een voorbeeld daarvan zagen we in (28), hieronder herhaald als (32).
(32) | Kees in het buitenland? Nee, ik weet zeker dat ik hem gisteren nog zag fietsen. |
Het superoptimale paar 1 schendt geen enkele conditie, noch aan de vormkant, noch aan de betekeniskant. Paren die alleen slechter zijn qua vorm (kandidaten 2, 3 en 4) of voornamelijk qua betekenis (kandidaten 5, 7, 9 en 11) worden alle ‘geblokkeerd’ door kandidaat 1. Dat geldt echter niet voor paren die zowel qua vorm als qua betekenis verschillen van (gemarkeerder zijn dan) het super-
optimale paar 1. De paren 8 en 12 combineren een gemarkeerde vorm (ongescrambled én beklemtoond) met een gemarkeerde lezing (respectievelijk deiktisch en contrastief) en zijn daarom net als paar 1 superoptimaal. Voorbeelden daarvan zijn:
(33) | Ik denk dat ik laatst [spreker wijst] HEM heb gezien. |
(34) | En Kees hoorde ook haar snikken, (herhaling zin (11)) |
Dan zijn er ook nog paren waarbij de vorm alleen gemarkeerd is vanwege de klemtoon, maar waarbij toch wordt gescrambled (alleen de sterkste vormconditie is dan geschonden), beklemtoond, zoals in zin (14), hieronder herhaald als (35) (kandidaat 10).
(35) | Maar, niemand wat geven, en háár alleen wel wat? |
(36) | Ik denk dat ik [spreker wijst] HEM laatst heb gezien. |
In bidirectionele optimaliteitstheorie worden de gemarkeerde betekenissen gekoppeld aan een gemarkeerde vorm. Dit is in de tabel hierboven dan oftewel een vorm die beide vormcondities schendt (beklemtoond en ongescrambled) oftewel een vorm die alleen de sterkste vormconditie schendt (de klemtoonconditie); deze twee vormen zijn ‘gemarkeerd’ en daarom worden ze gekoppeld aan een gemarkeerde betekenis.
Omdat F2 >> F1, komt de vorm die alleen de scramblingconditie schendt niet als ‘gemarkeerd’ uit de bus. Hiermee voorspellen we dus dat alleen persoonlijke voornaamwoorden die beklemtoond worden ter rechterzijde van het bijwoord kunnen staan en ook dat alleen beklemtoonde persoonlijke voornaamwoorden een deiktische of contrastieve lezing kunnen krijgen. Daarmee zijn we echter terug bij het opmerkelijke feit waarmee we de vorige paragraaf afsloten. Hoe verklaren we het voorkomen van onbeklemtoonde persoonlijke voornaamwoorden ter rechterzijde van een bijwoord wanneer dat bijwoord zelf beklemtoond wordt (zoals in de voorbeeldzinnen (16)-(20) hierboven)? Het vorm-betekenis-paar waarvoor we dus een verklaring zoeken, is kandidaat 3 in de tabel hierboven. Het is een paar dat niet als superoptimaal wordt herkend, omdat weliswaar de vorm licht gemarkeerd is, maar de betekenis niet. Voor die anaforische betekenis is een harmonieuzere vorm voorhanden (onbeklemtoond en
gescrambled, oftewel kandidaat 1) en daarom zou kandidaat 3 geblokkeerd moeten worden. Om dit raadsel te kunnen oplossen, zullen we de twee vormcondities, F1 en F2, aan een nader onderzoek onderwerpen.
4. Ontsnapping aan klemtoon
Al eerder merkten we op dat scrambling van persoonlijke voornaamwoorden (F1) ten dele een gevolg lijkt te zijn van het niet beklemtoond ‘willen’ worden (F2). Ook de analyse van Neeleman en Reinhart (1998) heeft klemtoon als basis: een object in het Nederlands kan scramblen om zodoende te ‘ontsnappen’ aan de klemtoon die automatisch rechts valt, op de meest ingebedde positie, dat is in ongescramblede zinnen de objectpositie en in gescramblede zinnen de positie van het werkwoord. Scrambling kunnen we aldus opvatten als een vorm van ‘gegrammaticaliseerde ontsnapping’ aan klemtoon. We herhalen hieronder een paar van de relevante voorbeelden.
(37) | Terwijl de sneeuw LANGZAAM hem met een wit kleed bedekte... |
(38) | ...omdat moe NOU jullie helemaal niet om d'r heen kan hebben. |
(39) | Zou Rosa Overbeek NATUURLIJK hem opstoken... |
(40) | ...en als ze OOIT hem nodig had... |
(41) | Ik geloof dat Saskia WEL het doorziet. |
Als F1 (persoonlijke voornaamwoorden scramblen) eigenlijk een gegrammaticaliseerde versie is van F2 (persoonlijke voornaamwoorden worden niet beklemtoond), dan valt het te verwachten dat F1 minder belangrijk wordt als er een andere manier is om aan F2 te voldoen. Tot nu toe hebben we geen rekening gehouden met een algemene economieconditie die zegt dat elementen bij voorkeur hun basispositie niet verlaten. Deze conditie staat bekend onder de naam STAY (Grimshaw 1997, De Hoop 2003) en heeft ook betrekking op persoonlijke voornaamwoorden. Voor persoonlijke voornaamwoorden zouden we de conditie als volgt kunnen specificeren; we noemen haar F3:
(42) | F3: Persoonlijke voornaamwoorden mogen niet scramblen. |
We gaan ervan uit dat F3 voor persoonlijke voornaamwoorden zo vaak geschonden wordt omdat F2 sterker is dan F3. Als F2 en F1 hand in hand gaan, dan zijn ze samen zeker sterker dan F3. Maar stel dat er aan F2 voldaan wordt (persoonlijk voornaamwoord onbeklemtoond), onafhankelijk van F1, dan zijn F3 (persoonlijke voornaamwoorden mogen niet scramblen) en F1 (persoonlijke voornaamwoorden scramblen) direct met elkaar in competitie. Omdat in die gevallen de winnende persoonlijke voornaamwoorden soms niet (zoals hierboven) en soms wel (zoals hieronder) scramblen, nemen we aan dat F3 en F1 even sterk zijn, oftewel niet geordend ten opzichte van elkaar (waarbij we niet uitsluiten dat er een ontwikkeling gaande is ten gunste van F1 en ten koste van F3).
(43) | Terwijl de sneeuw hem LANGZAAM met een wit kleed bedekte... |
(44) | ...omdat moe jullie NOU helemaal niet om d'r heen kan hebben. |
(45) | Zou Rosa Overbeek hem NATUURLIJK opstoken... |
(46) | ...en als ze hem OOIT nodig had... |
(47) | Ik geloof dat Saskia het WEL het doorziet. |
De vraag is hoe het kan dat in de zinnen (37)-(41) inderdaad aan F2 voldaan kan worden zonder dat aan F1 voldaan wordt. Vanuit beschrijvend oogpunt is dat natuurlijk het geval: de persoonlijke voornaamwoorden worden immers niet beklemtoond (in overeenstemming met F2), terwijl ze toch in ongescramblede positie staan (schending van F1). We nemen aan dat het onbeklemtoond blijven van het persoonlijke voornaamwoord een direct gevolg is van de klemtoon op het bijwoord ernaast.Ga naar eind3 Selkirk (1984) stelt in haar principe van ritmische alternantie dat accenten van gelijke sterkte niet naast elkaar mogen staan. In optimaliteitstheorie staat deze conditie bekend onder de naam *CLASH (Hayes 1995, Elenbaas en Kager 1999).
(48) | *CLASH: Geen adjacente accenten van gelijke sterkte. |
Met andere woorden, als een persoonlijk voornaamwoord direct naast een beklemtoond adverbium staat, kan het zelf niet beklemtoond worden. Op die manier voldoet het voornaamwoord dus aan F2 zonder te hoeven scramblen. We krijgen dan het volgende plaatje:
Beklemtoond adverbium
+ voornaamwoordelijk object |
*CLASH | F2 | F1 | F3 | M | |
---|---|---|---|---|---|---|
✌ | 1. <onbeklemtoond, gescrambled; anaforisch> | ✓ | ✓ | ✓ | * | ✓ |
2. <beklemtoond, gescrambled; anaforisch> | * | * | ✓ | * | ✓ | |
✌ | 3. <onbeklemtoond, ongescrambled; anaforisch> | ✓ | ✓ | * | ✓ | ✓ |
4. <beklemtoond, ongescrambled; anaforisch> | * | * | * | ✓ | ✓ |
Doordat het bijwoord beklemtoond wordt, vervalt de klemtoon op het voornaamwoord. Het gevolg is dat er aan F2 voldaan wordt terwijl F1 geschonden wordt. Dan zien we ineens het effect van de conditie F3 (die even sterk is als F1, maar die normaal buiten beschouwing blijft omdat F2 nu eenmaal sterker is) en daarmee is de vorm van kandidaat 1 even ongemarkeerd als de vorm van kandidaat 3 en dus zijn beide kandidaat-paren super-optimaal.
5. Conclusie
Voornaamwoorden hebben de neiging naar voren te kruipen in de zin. In zinnen met een bijwoord is een voornaamwoordelijk object welhaast verplicht over het bijwoord heen te kruipen (‘scrambling’). Uitzonderingen op deze regel zijn persoonlijke voornaamwoorden met een deiktische of een contrastieve lezing. Een bidirectionele optimaliteitstheoretische analyse verklaart deze gevallen waarin een gemarkeerde vorm (een beklemtoond voornaamwoord) gekoppeld wordt aan een gemarkeerde (contrastieve of deiktische) lezing. Een observatie die daarmee nog niet verklaard is, is dat persoonlijke voornaamwoorden niet hoeven te scramblen om onbeklemtoond te blijven in zinnen waarin het bijwoord beklemtoond wordt. In die gevallen behouden de pronominale objecten hun ongemarkeerde anaforische lezing. We verklaren dit door aan te nemen dat er voor het pronominale object twee manieren zijn waarop het aan klemtoon kan ontsnappen. Een veelvuldig toegepaste manier is scrambling, maar een andere manier is het beklemtonen van het ernaast gelegen bijwoord. In die context zien we dan het effect van een restrictie op scrambling in het algemeen.
Bibliografie
Blutner, R.
2000 |
‘Some Aspects of Optimality in Natural Language Interpretation.’ Journal of Semantics 17: 189-216. |
Does, J. van der & H. de Hoop
1998 |
‘Type-shifting and Scrambled Definites.’ Journal of Semantics 15: 393-416. |
Elenbaas, N. en R. Kager
1999 |
‘Ternary Rhythm and the Lapse Constraint.’ Phonology 16, 273-329. |
Grimshaw, J.
1997 |
‘Projection, Heads, and Optimality.’ Linguistic Inquiry 28: 373-422. |
Hayes, B.
1992 |
Metrical Stress Theory: Principles and Case Studies. Chicago: University of Chicago Press. |
Hoop, H. de
1993 |
‘The Principle of Contrastiveness.’ In: Mead, J. (ed.), The Proceedings of the Eleventh West Coast Conference on Formal Linguistics. Stanford: CSLI Publications, 121-134. |
2003 | ‘Scrambling in Dutch: Optionality and Optimality.’ In: Karimi, S. (ed.), Word Order and Scrambling. Oxford: Blackwell Publishing, 201-216. |
2004 | ‘On the Interpretation of Stressed Pronouns. In: Blutner, R. en H. Zeevat (red.), Optimality Theory and Pragmatics. New York: Palgrave Macmillan, 25-41. |
Horn, L.
1984 |
‘Toward a new taxonomy for pragmatic inference: Q-based and R-based implicatures.’ In: Schiffrin, D. (ed.), Meaning, Form, and Use in Context. Washington: Georgetown Press, 11-42. |
Neeleman, A. & T. Reinhart
1998 |
‘Scrambling and the PF Interface.’ In: Butt, M. & W. Geuder (eds.), The Projection of Arguments. Lexical and Compositional Factors. Stanford: CSLI Publications, 309-353. |
Selkirk, E.O.
1984 |
Phonology and Syntax: The Relation Between Sound and Structure. Cambridge, MA: MIT-Press. |
Zwart, C.J.W.
1993 |
Dutch Syntax. A Minimalist Approach. Groningen: Dissertatie. |
- eind1
- De auteurs zijn verbonden aan de afdeling Taalwetenschap van de Radboud Universiteit Nijmegen. We bedanken de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek voor subsidiëring van het PIONIER-onderzoek Case Cross-linguistically (220-70-003) en het Cognitie-onderzoek Conflicts in Interpretation (051-02-070). Gertjan Postma, Connie de Vos en Sander Kuijken worden bedankt voor inspirerende gedachtewisselingen tijdens het werkcollege Scrambling, Nijmegen, voorjaar 2004.
- eind2
- De cursief gedrukte voorbeeldzinnen in dit artikel zijn afkomstig uit Kees de jongen door Theo Thijssen (Amsterdam, 1939), tenzij anders vermeld.
- eind3
- Met dank aan Anneke Neijt en Irene Krämer die ons op dit idee brachten.