| |
| |
| |
[Nummer 3/4]
Bijzinnen en hun (optionele) inleiders:
Over onderschikkende voegwoorden en hun projecties in het Nederlands
Ron van Zonneveld
1. Inleiding
De complexe structuur van de linker periferie van de zin is een even oud als vruchtbaar thema in de generatieve syntaxis, wellicht omdat alle syntactische activiteit die daar te observeren valt samenhangt met de structuur waarvan die linker periferie de periferie is: met alle syntactische structuur dus. Ik zal me in dit artikel beperken tot de linker kant van de bijzin in het Nederlands en ik stel u een structurele beschrijving van verschillende finiete ondergeschikte zinnen, CP geheten, ‘complementizer phrase’, in het vooruitzicht. De eerste aanleiding tot dit aanvankelijk wat exploratieve en later louter speculatieve artikel was mijn verbazing over het enorme aantal onderschikkende voegwoorden (een kleine honderd) dat de Algemene Nederlandse Spraakkunst onderscheidt, in contrast met het geringe aantal onderschikkende voegwoorden dat interessant genoeg is gebleken voor een rol in de theoretische syntaxis (zie vooral Hoekstra en Zwart, 1994; Dekkers, 1999; Zwart, 2000). Dat zijn er drie, precies dezelfde drie die al worden onderscheiden in Van Rooy (1965a,b), namelijk dat, of en als. In dit onomasiologische proefschrift wordt ook melding gemaakt van de facultativiteit ofwel optionaliteit van onderschikkende voegwoorden, waarbij, toegespitst op het onderschikkende voegwoord dat, van ‘facultatief dat’ en van ‘ongewenst dat’ wordt gesproken. Dat was de tweede aanleiding tot dit artikel: ik wilde weten of er enig systeem zit achter die optionaliteit, al is het maar omdat de ANS daar niet op ingaat. Dat doen Dekkers (1999) en De Vries (2002) overigens wel, zij het alleen voor mogelijke voegwoorden in relatieve zinnen. Dekkers maakt evenwel gebruik van de Optimality Theory die, hoe aantrekkelijk ook, in dit artikel buiten beschouwing blijft.
Om in te zien wat optionele voegwoorden zijn, stelle de lezer zich zinnen voor als ‘hij vertrok voor(dat) ik gekomen was’ en ‘ik weet waar (dat) hij woont’. Dat laatste geval kan, ongewenst of niet, ook nog worden uitgebreid met of, resulterend in het zuidelijk aandoende ‘ik weet waar of dat hij woont’. Van Rooy biedt een mooi allegaartje van dialectische eigenaardigheden en had destijds nog niet de kans om zijn bevindingen in een theoretisch perspectief te plaatsen. Hoekstra en Zwart (1994) is het daarentegen juist om het theoretische perspectief te doen. Zij beargumenteren dat er twee soorten onderschikkende zinnen zijn, bijzinnen die dat en bijzinnen die of als onderschikkend voegwoord (en als hoofd) hebben. In de terminologie van Hoekstra en Zwart: de CP, de Complementizer Phrase, kan twee dingen zijn, ofwel een Topic Phrase (een
| |
| |
bijzin ingeleid door dat) ofwel een WH-Phrase (een bijzin ingeleid door of). Zwart (2000) voegt er nog een derde CP-laag aan toe, voor de voegwoorden zo en als. Er wordt door Hoekstra en Zwart ook een generalisatie geboden over de al dan niet verplichte aanwezigheid van het onderschikkende voegwoord of. Dat is alleen verplicht aanwezig ‘wanneer de lege ja/nee operator de Spec van WhP inneemt’, waarmee wordt gedoeld op zinnen als ‘Wij weten of hij komt’ (of verplicht), in contrast met zinnen als ‘Wij weten wie (of) er komen’. Los van de formulering is het nu wel duidelijk dat of en dat allebei optioneel kunnen zijn en dat er een regel is voorgesteld voor de optionaliteit van of die stelt dat het hoofd of alleen verplicht is als de specificeerder lexicaal leeg is (Hoekstra en Zwart). Zoals hierboven al bleek, is ook het voegwoord dat in sommige contexten weglaatbaar. Den Besten (1978) heeft ooit geobserveerd dat dat kan wegblijven in comparatiefzinnen, als ‘Hij is groter dan (dat) ik ben’. Volgens hem zit er een lege vraagconstituent (zoiets als ‘hoe groot’, maar dan abstract) tussen dan en dat, welke constituent via ‘Comparative Deletion’ is verdwenen, met medeneming van het voegwoord dat. Wat opvalt is dat Hoekstra en Zwart oog hebben voor de verplichte aanwezigheid van het voegwoord of en dat Den Besten een context zocht voor de toegestane afwezigheid van het voegwoord dat. Onder (1) heb ik de strategie van Den Besten gevolgd en een eerste specificatie gegeven van de niet verplichte aanwezigheid van de drie onderschikkende voegwoorden dat,
of en als. De zaak is in drie typen opgesplitst en de contextuele condities waaronder dat, of en als mogen of moeten wegblijven is in globale vorm aangeboden. Den Besten's wh-interpretatie van comparatiefdeletie heb ik niet overgenomen - ik houd het op ‘x groot’, dus niet op ‘hoe groot’ - maar het idee dat er zoiets moet bestaan als comparatiefdeletie lijkt mij nog steeds juist. [u wh] onder (1) betekent ‘unmarked for wh’, niet gemarkeerd als vraagconstituent. Zie Corver (1990) voor een bespreking en een afwijzing van Den Besten's analyse.
(1) |
Optionele onderschikkende voegwoorden: dat, of en als: |
|
|
Type 1: De onderschikkende voegwoorden dat en of zijn niet verplicht aanwezig als er een bijzininterne vraagconstituent aan voorafgaat. Anders is er één van de twee verplicht (keuze afhankelijk van [wh]- of [u wh]-kenmerk van de bijzin: |
|
Voorbeeld: |
Ik weet waar ((of) (dat)) hij woont. |
|
Ik weet niet of/dat hij in Amsterdam woont. |
|
Type 2: Hetzelfde geldt voor comparatiefzinnen met dan en vergelijkingszinnen met als. In dat geval is niet de aanwezigheid van een bijzininterne vraagconstituent, maar comparatief-deletie (x of x-adjectief) voldoende om dat weg te laten: |
|
Voorbeeld: |
Ik ben langer dan (dat) hij [x lang] is. |
|
Dit is even lang als (dat) dat [x ] breed is. |
|
Type 3: Het onderschikkende voegwoord als is niet verplicht aanwezig als het direkt wordt voorafgegaan door een graadaanduider met zo en als de complementzin niet wordt ingeleid door dat (of lijkt daar uitgesloten, maar zie (9)): |
|
Voorbeeld: |
Ik werk zo hard (als) ((*of )dat) ik kan. |
| |
| |
Deze voorlopige beschrijving van de stand van zaken is nog niet toegelicht voor als, maar dat komt aanstonds. Ik stel me tot doel om dit fenomeen (optionaliteit van onderschikkende voegwoorden) uit te diepen en op zoek te gaan naar enige systematiek, om te eindigen met een bespiegeling over het belang van de geschetste feiten voor de algemene theorie, waarmee ik hier de generatieve theorie bedoel. Dat belang lijkt me evident in het licht van de bestaande discussie over (de interpretatie van) deze feiten, maar ook theorie-intern bezien is de aard van C, als hoofd van CP, van belang, want problematisch. Het probleem is dat het onderschikkende voeg-woord het hoofd is van een finiete bijzin (CP) en dat C ook nog een andere functie vervult: het is ofwel de categorie voor het onderschikkende voegwoord ofwel de categorie voor de persoonsvorm die via Verb Second is verplaatst in structuren met inversie van subject-persoonsvorm (Zwart, 1993). C heeft dus een dubbelrol, zonder dat onmiddellijk duidelijk is waarom. Ik stel voor om C exclusief te reserveren voor de functie van hoofd van de finiete bijzin, de zinsvorm waarin geen Verb Second optreedt, en I voor de finiete hoofdzin, waar I fungeert als de Verb Second-positie.
Genoeg ingeleid en verantwoord, laat ik maar eens beginnen met de meest in het oog lopende gevallen. In zinnen als die onder (2) is het gecursiveerde en tussen haken geplaatste onderschikkende voegwoord dat facultatief. Als dat gezelschap heeft van of of als, dan geldt daar hetzelfde voor, zij het dat dat in een vergelijkings-zin zwakker staat dan als. Daarom is ‘ik bak zo veel als je op kan’ een betere variant van ‘ik bak zo veel als dat je op kan’ dan ‘ik bak zo veel dat je op kan’ (2d). Neem er vervolgens nota van dat een stapeling van de voegwoorden ‘als of dat’ nooit voor-komt: *ik bak zo veel als of dat je op kan. Bijzinnen van vergelijking zijn dus geen wh-zinnen.
(2) |
a. |
Ik ben langer dan (dat) hij is. |
|
b. |
Ik ben even lang als (dat) hij is. |
|
c. |
Ik werk zo hard ((als( dat) ik kan. |
|
d. |
Ik bak zo veel (als (dat)) je op kan. |
|
e. |
Ik vroeg hem met wie (of (dat)) hij wilde samenwerken. |
|
f. |
Ik vroeg hem waarom (of (dat)) hij zich zoveel zorgen maakte. |
De optionaliteit die om een verklaring vraagt betreft hier dus de onderschikkende voegwoorden dat, of en als.
Laat ik beginnen met enkele theorie-neutrale observaties. De eerste observatie, al verwoord in (1), is dat dit drietal voegwoorden niet zomaar weglaatbaar is, getuige de ongrammaticale zinnen in (3). Deze weglaatbaarheid wordt syntactisch geconditioneerd. De zinnen onder (3) zijn ongrammaticaal omdat ze niet voldoen aan (1). In geval van (3f-g), die niet goed zijn zonder voegwoord, is de aanwezig-heid van of voldoende om de absentie van dat te legitimeren. Als of het kenmerk [wh] heeft, wat ik aanneem, dan behoren deze laatste gevallen tot type 1 onder (1).
| |
| |
(3) |
a. |
*Ik ben even lang hij is. [goed: als dat hij is; als hij is (2b)] |
|
b. |
*Ik ben even lang hij. [goed: ‘als hij’ en (2b)] |
|
c. |
*Omdat ik zo hard werk ik kan. [goed: (2c)] |
|
d. |
*Ik werk precies zo hard ik kan. [goed: (2c)] |
|
e. |
*Ik bak zoveel patat je op kan. [goed: (2d)) |
|
f. |
*Ik vroeg hem hij met mij samen wilde werken. [goed: of (dat) hij etc.] |
|
g. |
*Ik vroeg hem hij zich om mij zorgen maakte. [goed: of (dat) hij etc.] |
Een tweede observatie is een taalhistorische: het voegwoord in het oudere Nederlands was optioneel waar dat in het moderne Nederlands niet meer het geval is. De zinnen in (4) staan vermeld in Stoett (1923), en wat ze laten zien is dat het voegwoord dat, vergelijkbaar met het Engels, destijds nog kon wegblijven in contexten die dat nu niet meer zouden toestaan. Generalisatie (1) was destijds dus niet van kracht, want de absentie van dat wordt hier niet gelegitimeerd door een vraagconstituent (type 1 onder (1)). De bijzinsvolgorde met een niet-verplaatste persoonsvorm duidt erop dat het onderschikkende voegwoord is weggelaten, maar wel in abstracto aanwezig moet zijn.
(4) |
a. |
Ic wil du ooc weets wie ic si. |
|
b. |
Ic hope wi seghe sullen ontfaen. |
|
c. |
Hi swoer hi soude doorbreken den muur. |
|
d. |
Hi was so blide hine wiste wat doen van vrouden. |
|
e. |
Di coninc ende sijn here daden hem so swaren pant, si en consten niet behouden tland |
De derde observatie is een taalvergelijkende: het Engels is vrijer in het weglaten van onderschikkende voegwoorden en relativa dan het Nederlands. Vergelijkbaar met de situatie in het oudere Nederlands kan het voegwoord that weg-blijven zonder dat er een vraagconstituent aan te wijzen is die deze absentie kan legitimeren. Ook het relativum is in het Engels, anders dan in het Nederlands, optioneel, soms zelfs bijvoorkeur afwezig.
(5) |
a. |
I love you more than (*that) I can say. |
|
b. |
You are the one (that) I love. |
|
c. |
Someday he'll come along, the man (that) I love. |
|
d. |
Bene bene. So good (that) we name it twice. |
|
e. |
I knew (that) you knew (that) he knew (De Rooy 1965) |
Zie over zinnen als (5e) De Rooy (1965a,b). Alleen al (5e) is voldoende om in te zien dat het Engels zich niets gelegen laat liggen aan regel (1), zomin als het oudere Nederlands dat deed.
De systematiek waar ik naar op zoek ben is dus taalspecifiek, anders voor het Nederlands dan voor het Engels, enzovoorts. Daarom beperk ik me hierna tot het Nederlands van nu en zoek een antwoord op de vragen onder (6).
| |
| |
(6) |
- |
Wat zijn onderschikkende voegwoorden, ofwel: welke woorden behoren tot de categorie ‘onderschikkend voegwoord’? [sectie 2] |
|
- |
Wanneer is een onderschikkend voegwoord in het Nederlands weglaatbaar? [sectie 3] |
|
- |
Wat heeft de generatieve syntaxis te bieden voor de beschrijving van de geobserveerde feiten? [sectie 4] |
Het is, zoals ik al heb laten doorschemeren, verleidelijk om de eerste vraag, opgevat als ‘welke onderschikkende voegwoorden zijn er?’, als volgt te beantwoorden: het Nederlands heeft drie onderschikkende voegwoorden, te weten dat, of en als. Precies dezelfde als waar in (1) melding van wordt gemaakt en waar Zwart (2000) op uit komt. Aan dit drietal kan misschien ook nog het comparatieve voegwoord (?) dan toegevoegd worden, en wellicht nog enkele, maar veel worden het er in elk geval nooit. Met deze drastische reductie kom ik ernstig in conflict met de ANS, die in de buurt komt van de honderd. Bij de beantwoording van de tweede vraag zal ik me in elk geval tot het drietal dat, of en als beperken en onderzoeken in welke contexten deze voegwoorden weg kunnen of zelfs moeten blijven. Het zou natuurlijk mooi zijn als de laatste vraag van (6) ongegeneerd met ‘heel veel!’ zou kunnen worden beantwoord, maar u mag wel aannemen dat de feiten even weerbarstig zijn als (dat) de theorie in beweging is, zodat de verwachtingen maar beter bescheiden kunnen blijven. Maar ik zal CP-structuren ontwerpen voor de besproken typen bijzinnen, vergelijkbaar met die van Zwart, vooral om de drie elementaire onderschikkende voegwoorden in hun onderlinge verband te beschrijven. Anders dan mijn voorgangers zal ik de VP-shell theory exploiteren en CP-structuren verdedigen waarin VP het complement is van C, zonder dat er in zulke bijzinnen een positie gereserveerd is voor I, dat ik beschouw als de positie van de persoonsvorm in de hoofdzin.
In deze context ben ik op enkele oude vragen gestuit die nog steeds niet bevredigend beantwoord zijn. Zoals wat de relatie is tussen preposities en complementeerders (‘complementizers’). Dat er een relatie is wordt wel duidelijk, maar sommigen willen preposities reduceren tot complementizers (Dubinsky en Williams 1995) en anderen zien meer in het omgekeerde (Emonds 1985). Mij lijkt dit eerder een definitorische dan een empirische kwestie. Ik heb zelf al filosoferend wel gedacht dat het voegwoord dat ook wel als een determinator kan worden gezien (vergelijk ‘dat Jan een huis koopt’ en ‘dat huis’) (zie ook Van den Hoek 1971). Hoe dan ook, zelfs als men complementeerders zou reduceren tot preposities, dan nog blijven zij een onderscheiden categorie vormen, namelijk die van preposities die een finiete zin als complement selecteren. En wat zijn dat voor bijzondere preposities? Juist, complementeerders. Ik kom erop uit dat dat een VP (finiete zin inclusief subject) selecteert; of en als selecteren een CP (finiete zin met C (dat) als hoofd). Nu lijkt het erop of een prepositie als voor ook een finiete zin kan selecteren, een VP (‘voor Jan vertrok’) of een CP (‘voor dat Jan vertrok’). Deze situatie zou een
| |
| |
argument kunnen bieden voor de identificatie van preposities en complementeerders. Maar ik houd het erop dat voor een prepositie is die een CP selecteert waarvan het hoofd (dat) weg kan blijven. Langs deze lijn boek ik mijn winst op de ANS, die zowel dat als voordat en voor als onderschikkend voegwoord beschouwt. Laten we nu maar eens naar de ANS gaan kijken.
| |
2. Wat zijn onderschikkende voegwoorden?
Hoewel er tamelijk algemene overeenstemming bestaat over wat zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en werkwoorden zijn, is het minder duidelijk wat tot de categorie onderschikkende voegwoorden moet worden gerekend en wat niet. De ANS (hoofdstuk 10) is daar erg ruimhartig in, en beschouwt alles onder (7) als onderschikkend voegwoord. Wat meteen opvalt is dat deze lijst toch ook complexe uitdrukkingen bevat, zoals zolang (als) en in plaats van (dat), waarbij ik het optionele dat of als zou willen isoleren en als voegwoord zou willen benoemen, met het gevolg dat uitdrukkingen als zolang en in plaats van een andere categoriale status ten deel zou moeten vallen. Wat vervolgens ook in het oog springt is dat de verzameling onderschikkende voegwoorden in de ANS is gerubriceerd in vijftien op semantische gronden onderscheiden deelverzamelingen, waarbij zich lexicale overlap voordoet: dat zit, behalve in a, nog in menige andere categorie, in combinatie met een andere uitdrukking. Categorie (a) is bijzonder, omdat deze voegwoorden geen semantische functie schijnen te vervullen: ze worden als ‘grammatisch verbindend’ gekwalificeerd, wat zal inhouden dat ze niks betekenen. Inmiddels heb ik al wel enige betekenis gehecht aan of, namelijk de betekenis van het kenmerk [wh], dat erop duidt dat of voorkomt in de context van een vraagzin.
(7) |
Onderschikkende voegwoorden volgens de ANS |
|
a. |
Grammatisch verbindende voegwoorden: dat, of, om. |
|
b. |
Voegwoorden van tijd: voor, voordat, eer, eerdat, (voor)aleer, alvorens, tot, totdat, terwijl, zolang, zolang als, (van) zodra, zo gauw, zo gauw als, sinds, sedert, toen, nu, als, wanneer, nadat, na, zodra, toen, nu, als, wanneer. |
|
c. |
Voegwoorden van causaliteit: omdat, doordat, aangezien, daar, vermits (dewijl, doordien, naardien, nademaal, overmits, wijl), door, met, dat |
|
d. |
Voegwoord van gevolg: zodat |
|
e. |
Voegwoorden van graadaanduidend gevolg: dan, dan dat, om |
|
f. |
Voegwoorden van doel: dat, opdat, om, teneinde |
|
g. |
Voorwaardelijke voegwoorden: als, wanneer, indien, ingeval, zo, mits, tenzij, tenware |
|
h. |
Voegwoorden van toegeving: al, hoewel, alhoewel, (of)schoon, hoezeer |
|
i. |
Voegwoorden met voorwaardelijke of toegevende functie: of, al |
|
j. |
Voegwoorden van omstandigheid: zonder (dat), in plaats van (dat), in plaats dat |
| |
| |
k. |
Beperkende voegwoorden: behalve (dat), uitgezonderd, inzover(re), voorzover (dat), dat |
l. |
Uitbreidende voegwoorden: behalve (dat), laat staan (dat) |
m. |
Voegwoorden van verhouding: naargelang, naarmate, hoe (...hoe/des te), |
n. |
Voegwoorden van vergelijking: (als)of, als, zoals, evenals, gelijk, zo, dat |
o. |
Voegwoord van modaliteit: naar |
De drie voegwoorden van De Rooy (1965a), dat, of en als, beschouw ik als dé onderschikkende voegwoorden van het Nederlands: ze leiden finiete bijzinnen in en ze kunnen in combinatie met andere elementen voorkomen (voorzover dat, hoe of (dat)). Ik neem aan dat deze voegwoorden tenminste gekenmerkt moeten worden als [+finiet], omdat ze een finiete zin als complement nemen of hun complement VP finiet maken. Maakt dit kenmerk [+ finiet] het complement noodzakelijk finiet? Als ik voor dit moment nog even dat woorden als ofschoon voegwoorden zijn, dan tonen onderstaande zinnen dat zulke woorden niet noodzakelijk een finiete zin inleiden.
(8) |
a. |
Ofschoon hij autodidact was, stond hij bekend als een van de grootste specialisten op dit gebied. |
|
aŹ¹. |
Ofschoon autodidact, stond hij bekend als een van de grootste specialisten op dit gebied (ANS, p. 562). |
|
b. |
Hoewel hij ziek was, verscheen hij in vol ornaat op het balkon. |
|
b'. |
Hoewel ziek, verscheen hij in vol ornaat op het balkon. |
|
c. |
Indien het nodig is bel ik wel een arts. |
|
c'. |
Indien nodig bel ik wel een arts. |
|
d. |
Mits wij ze in voorraad hebben, sturen we u vandaag nog enkele flessen. |
|
d'. |
Mits voorradig sturen wij u vandaag nog enkele flessen. |
Het lijkt aantrekkelijk om de niet-finiete varianten te analyseren als beknopte bijzinnen, waar de beknoptheid het gevolg is van het niet-realiseren van een vorm van het werkwoord zijn en het bijbehorende subject. Deze predicaten, zoals ‘auto-didact’, zouden dan eigenlijk als een predikaat van een gereduceerde finiete zin geanalyseerd worden. Ik ben hier nog niet uit, want tegen een dergelijke analyse pleit dat de distributie van de bijzinnen met een niet-finiet complement beperkter is dan die van de ‘onderliggende’ finiete bijzinnen. Deze laatste kunnen op meerdere posities in de zin voorkomen, terwijl de eerste in elk geval niet zinsfinaal mogelijk zijn: Neem (8a'), verplaats ‘ofschoon autodidact’ naar het eind en concludeer dat het resultaat slecht is: ‘Hij stond bekend als een van de grootste specialisten op dit gebied, ofschoon autodidact’. Dezelfde operatie leidt in geval van (8a) niet tot moeilijkheden. Opmerkelijk is dat hoewel ook als een zinsinitieel adverbium kan fungeren (‘Hoewel, ik denk toch van niet’). Hoe dit ook zij, de observatie dat enkele vermeende voegwoorden ook combineerbaar zijn met nominale of adjectivische constituenten, naast de gebruikelijke finiete zinnen, heeft voorlopig geen gevolgen voor de beantwoording van de vraag wat de voegwoorden van het Nederlands zijn. De ‘vermeende’ voegwoorden van (8) beschouw ik dus niet als ‘echte’ voegwoorden. De ‘echte’ voegwoorden, als, of
| |
| |
en dat, vallen overigens ook onder meerdere woordklassen, een feit waar in elke analyse rekening mee moet worden gehouden: het temporele als en het voorwaardelijke als hebben immers een andere distributie dan het vergelijkende als. In bijvoorbeeld ‘Hij is even groot als het regent’ kan als geen voegwoord van vergelijking zijn, zoals wel in ‘Hij is even groot als ik’. Waar ik hier aandacht voor vraag is, dat menig vermeend onderschikkend voegwoord uit deze ANS-lijst te combineren valt, of viel, met dat, of en als. Zulke combinaties worden weliswaar door De Rooy als ‘onwenselijk’ beschouwd, waar hij wellicht groot gelijk in heeft, maar hij trof ze dus nog wel degelijk aan. Binnen dit drietal voegwoorden zijn ook combinaties mogelijk, eveneens veelal als ‘onwenselijk’ gekwalificeerd. Alleen alsof is een gebruikelijke uitdrukking. De uitspraakspelling van De Rooy heb ik niet overgenomen (‘voorastattie’).
(9) |
a. |
Voor als dat ie op reis gaat heeft hij van alles gekocht |
|
b. |
Blij als of dat ze waren!. |
|
c. |
Als of hij er woont, zo leeft hij daar. |
|
d. |
Waar of dat hij woont weet ik niet. |
|
e. |
Waar of hij woont weet ik niet. |
|
f. |
Waar dat hij woont weet ik niet. |
De stapeling van voegwoorden in (9b) is een rariteit. In vergelijkingszinnen is zoiets in elk geval niet aangetroffen (* ‘ik ben even groot als of dat hij is’).
Voorbeelden van combinaties van het drietal met andere uitdrukkingen:
(10) |
a. |
Voor dat we vertrekken, nemen we nog een borrel. |
|
b. |
Tot dat we vertrokken zijn, zitten we aan de borrel. |
|
c. |
Voor zover dat we er wat mee te maken hebben, werken we braaf mee. |
|
d. |
Sinds dat we een nieuwe trainer hebben, doen we niks als verliezen. |
|
e. |
Tegen dat we klaar zijn, is het pikdonker. |
|
f. |
Toen dat het begon te regenen, zijn we meteen gestopt. |
|
g. |
Eer dat het klaar is, zijn we nog lang zoet. |
|
h. |
Zo lang als (dat) het regent, gaan we niet weg. |
|
i. |
Zo gauw als (dat) het droog is, gaan we het veld weer op. |
|
j. |
Hoe meer of (dat) we ons best doen, hoe minder of (dat) we ervan terechtbrengen. |
|
k. |
Zodra als we klaar zijn, pakken we de hele boel in. |
In deze gevallen is dat, of, of als optioneel, mogelijk zelfs ongewenst. Jack Hoeksema leverde het onderstaande zeventiende eeuwse geval (11a), van P.C. Hooft (Brieven, 3, 395). Het Middelnederlandse sint dat (zie ook (10d) voor sinds dat) en opdien dat, (11b) en (11c), komen van Stoett (1923, 1977), alwaar ook dewile dat (terwijl dat) gesignaleerd is.:
| |
| |
(11) |
a. |
Een soldaet nam mijn moeder 't kindt van den hals, terwyl dat jck in de wiegh [..] lagh. |
|
b. |
Sint dattic was gheboren.. |
|
c. |
Ic dadet opdien dat icken in node meest gescadet meende hebben. |
Naast deze combinaties met dat kwamen - weet ik van Stoett - onder meer ook de volgende verbindingen voor met dat: nadien dat, daerom dat, aengesien dat, mettien dat, met dat, overmits dat, indien dat, in dat, sider dat, sidermeer dat, mits dat, (al)temet dat, hoewel dat en hoe dat voor. Ook relatieve zinnen konden eeuwen geleden met het onderschikkende voegwoord dat worden geconstrueerd (zie wederom Stoett voor (12a-c), en Dekkers (1999) voor de overige - elders - aangetroffen zinnen). De zinnen (12f-g) tonen dat het voegwoord dat (da) in het dialect van Aarschot nog voorkwam in relatieve zinnen, volgens Pauwels (1958), aangehaald door Dekkers, die verschillende in dit verband interessante constructies aan de orde stelt.
(12) |
a. |
So wie dat niet en arbeit en sal niet eten. |
|
b. |
So wat dat men hem vragede... |
|
c. |
Ine prise not ene not wert wat dat mogen sien mijn ogen. |
|
d. |
Den breef, den dat da karspel darup gegeven hefft. |
|
e. |
Die wile, in dewelke dat alle.. sullen horen de stemme. |
|
f. |
De stoelen di (da) kapot zijn (dialect van Aarschot) |
|
g. |
't Kind van wie (da) 'k spreek (idem) |
Bayer (1983) biedt constructies uit het Beiers die, vertaald in het Nederlands, als wanneer dat en wie dat zouden klinken. Dergelijke vormen kwamen ook voor in het Middelengels. Dubinsky & Williams (1995) komen met: aftyr that, before that, without that, besides that en why that.
Terwijl dat en toen dat zijn er, zoals de meeste van die oude voegwoordelijke uitdrukkingen gecombineerd met dat, om een of andere reden niet in geslaagd om aan te sluiten bij de vaste uitdrukkingen als doordat, nadat, omdat, totdat, zodat, en zoals maar het bestaan van deze uitdrukkingen, nu of in het verleden, toont in elk geval wel aan dat één van het vaste drietal steeds het laatste lid is in de gelede vormen, als onder (10) (het schriftbeeld: al of niet aan elkaar gespeld, blijft buiten beschouwing) en dat dat steeds het finale lid is in combinatie met als of of. De conclusie is dat dat het onderschikkende voegwoord bij uitstek is, dat als ook de functie van onderschikkend voegwoord kan vervullen als het een finiete bijzin inleidt, en dat of een afhankelijke bijzin markeert in een wh-omgeving (vraagzin). In elk geval is het duidelijk dat de heterogene en overvloedige ANS-lijst (7) nadere bestudering verdient. Op de eventuele voegwoordstatus van om, als in ‘wij hebben geprobeerd om hem te helpen’, ‘dit is een land om lief te hebben’, ga ik hier niet in, omdat ik dit onderzoek nu eenmaal heb ingeperkt tot finiete bijzinnen.
| |
| |
(13) |
Onderschikkende voegwoorden van het Nederlands: dat, of, als. |
Het voegwoord dat heeft semantisch weinig te betekenen. Het is ongespecificeerd (‘unmarked’) voor wh-omgevingen, [u wh]. Het voegwoord als vraagt om een graadaanduidingsomgeving, en daarbuiten fungeert het als inleider van een voor-waardelijke of een temporele bijzin. Hoe zit het met of? In elke combinatie met dat gaat of eraan vooraf. De status van of als nevenschikkend voegwoord lijkt mij onaanvechtbaar: met of worden disjuncties gevormd, zoals ‘jij of ik’, ‘het regent of het regent niet’. Is dit voegwoord onderschikkend in (14)?
(14) |
a. |
Ik vraag me af of het regent. |
|
b. |
Ik vraag me af of het regent of dat het niet regent. |
|
c. |
De vraag of het regent is niet interessant |
|
d. |
De vraag of het regent of niet is niet interessant. |
|
e. |
Ik vraag me af of het vandaag regent. |
|
f. |
Ik vraag me af of het vandaag regent of dat het morgen regent. |
|
g. |
Ik vraag me af hoe lang of dat het nu al regent. |
De aanwezigheid van dat is in geval van zinscoördinatie, dus nevenschikking van zinnen met behulp van of, verplicht. Ik beschouw het voorkomen van dat in (14b) als een argument voor de veronderstelling dat dat ook in het eerste conjunct aanwezig is, zij het onzichtbaar. Wat is of in zulke gevallen dan? Een voegwoord dat de finiete bijzin bevraagt, waarbij of het eventueel aanwezige voegwoord dat overrulet: de kenmerken [wh] en [u wh] leiden in combinatie dus tot [wh]. Het effect van de vraagfunctie van of laat zich illustreren door de afhankelijke vraagzin om te zetten in een vraag: (14a) wordt dan ‘Ik vraag me af: Regent het?’ In (14b) leidt deze omzetting tot de vraag ‘Regent het of regent het niet?’, enz. Dit of is het nevenschikkende voegwoord: de twee voegwoorden of in (14b) zijn dus categoriaal verschillend, het eerste is het onderschikkende, het laatste het nevenschikkende voegwoord. Het voegwoord dat kan alleen wegblijven na onderschikkend of, en dus niet na nevenschikkend of. Wat (14g) laat zien is dat [wh] zich goed verdraagt met [u wh]. Dit alles laat zich zo samenvatten:
(15) |
Onderschikkende voegwoorden: {dat, of, als} |
|
|
als: |
C, [u wh], temporeel, conditioneel voegwoord, voegwoord van vergelijking, CP-complement (abstract dat) |
|
of: |
C, [wh]-voegwoord, CP-complement (dat optioneel |
|
dat: |
C, [u wh]-voegwoord, VP-complement |
|
of+dat: |
C+C, [wh] |
Het voegwoord (?) dan komt voor in comparatiefconstructies als ‘ik ben groter dan (dat) jij bent’. Zoals uit dit voorbeeld blijkt is dan vergelijkbaar met als: het legitimeert de afwezigheid van dat als er comparatiefdeletie optreedt (‘dan (dat jij [x groot] bent’). In contrast met als (zie (9)) kan dan niet in een vraagcontext
| |
| |
voorkomen, want combinatie met of is niet mogelijk: * ‘ik ben groter dan of dat jij bent’. Voor als geldt hetzelfde, ‘ik ben groter als of dat jij bent’ heb ik niet aan-getroffen. Buiten de comparatieven komt als wel voor in combinatie met of (zie (9): ‘blij als of dat ze waren!’, ‘zij kijkt als of ze moe is’. Ook dat duidt er overigens op dat comparatiefzinnen geen abstracte wh-constituent bevatten. Na dan (of als) in comparatieven kan dat wegblijven. Het comparatiefvoegwoord dan (of als, als spreektaalvariant) blijft zelf nooit weg, maar elders kan als wel weer verdwijnen, zoals in ‘Zij kijkt (als) of ze moe is’. Daarom stel ik de vraag in het volgende hoofdstuk opnieuw: zit er enige systematiek achter, achter de weglaatbaarheid van onderschikkende voegwoorden?
| |
3. Wanneer zijn onderschikkende voegwoorden weglaatbaar?
Hierboven is dat het onderschikkende voegwoord bij uitstek genoemd. Dit voegwoord is als inleider van een finiete bijzin zonder meer verplicht aanwezig. Het kan, overeenkomstig (1), alleen wegblijven als het in gezelschap verkeert van of en als er een bijzininterne vraagconstituent aan voorafgaat. In (16a) is zowel dat als of dus weglaatbaar. Wellicht heeft die voegwoordloze variant zelfs wel de voorkeur als de bijzin begint met een vooropgeplaatste bevraagde constituent, zoals hier ‘met wie’. In (16b) is dat niet weglaatbaar, omdat er geen bijzininterne vraagconstituent aan voorafgaat. Hoe zit het met (16c)? Daar kan dat wegblijven, terwijl er toch geen vraagconstituent aan voorafgaat. Zoals gezien zou er volgens Den Besten (1978) tussen dan en dat een lege vraagconstituent zitten, die, als hij zichtbaar was, tot (16d) zou leiden, waar dat (als ook of) alvast is weggelaten. Zie (16e) voor een volledig ingevulde Den Besten-achtige vergelijkingszin, die overeenkomt met de afhankelijke vraag in (16f). In (16g-h) volgen de varianten die geen gebruik maken van Den Besten's comparatiefdeletie in de vorm van een wh-constituent (‘hoe groot’), maar die wel een abstracte graadaanduiding veronderstellen in geval de adjectieffrasen worden vergeleken, als in (16g). In (16h) komt deze graad-aanduiding- ‘slim’ (zonder x) aan de oppervlakte. Had Den Besten het bij het rechte eind, dan had (16h) eigenlijk als (16i) moeten luiden, maar (16i) is geen Nederlands, ook geen historische of dialectische variant.
(16) |
a. |
Ik vroeg hem met wie of dat hij wilde samenwerken |
|
b. |
Ik wist niet dat hij met mij wilde samenwerken. |
|
c. |
De ben groter dan dat hij is. |
|
d. |
Ik ben groter dan [hoe groot] hij is. |
|
e. |
Ik ben groter dan [hoe groot of dat] hij is. |
|
f. |
Ik weet niet hoe groot of dat hij is. |
|
g. |
Ik ben groter dan dat hij [x groot] is. |
|
h. |
Hij is sterker dan dat hij x slim is. |
|
i. |
Hij is sterker dan hoe slim (of dat) hij is. |
| |
| |
Omdat de vraagconstituent tussen haken in (16d-e) nooit aan de oppervlakte komt en omdat of, hoewel het als [wh] is gekenmerkt, niet voorkomt in combinatie met dan, is het aantrekkelijker om de analyse met een vraagconstituent te verwerpen en deze lijn te volgen: zoiets als [x groot] aannemen, te interpreteren als ‘zo groot’. Deze frase laat zich onder de graadaanduiders scharen. Zo valt er dus te generaliseren over de weglating van dat als er een graadaanduiding met zo of met x als hoofd te identificeren is, en een adjectivisch of adverbiaal complement (zo groot, zo vaak).
(17) |
De onderschikkende voegwoorden dat en of zijn niet verplicht aanwezig of verplicht afwezig als er een bijzininterne vraagwoordconstituent aan voorafgaat. Na graadaanduidingen met zo of x zijn als en dat niet verplicht aanwezig: na als kan dat weg, na zo of x kan als weg. |
Graadaanduidingen vervullen hier dus dezelfde functie als vraagconstituenten: ze maken onderschikkende voegwoorden overbodig. Maar doet of ook mee na een graadaanduiding? Met andere woorden, is daar het kenmerk [wh] actief? Het lijkt van niet, want in onderstaande vergelijkingszinnen met als kan dat voorkomen, maar of niet, ook niet in oudere of regionale varianten van het Nederlands:
(18) |
a. |
Ik ben even groot als dat hij is. |
|
a'. |
*Ik ben even groot als of dat hij is. |
|
b. |
Ik werk zo hard als dat ik kan. |
|
b'. |
*Ik werk zo hard als of dat ik kan. |
|
c. |
*Ik werk zo hard als [x hard] of dat ik kan. |
Uit (18) valt op te maken dat of uitgesloten is in vergelijkingszinnen en dat dat niet verplicht aanwezig is in vergelijkingszinnen met als. Anders gezegd: zodra als of dat correct is, is de bijzin in kwestie geen vergelijkingszin. En het is correct in niet-vergelijkingszinnen als ‘Blij als of dat ze waren!’ (zie (9)). Althans, deze mondvol schijnt dialectisch voor te komen.
Onder deze analyse wordt er dus niet een vraagconstituent aangemerkt als legitimeerder van de verdwijning van het onderschikkende voegwoord. Wat dan wel? Zoals al in de inleiding is opgemerkt, is als verantwoordelijk voor de verdwijning van dat. Er valt immers geen abstracte bijzin-interne vraagconstituent te construeren die als de legitimeerder daarvan kan worden aangewezen, blijkens (18c). Met andere woorden, een vergelijkingszin met als wordt niet geconstrueerd met een vraagconstituent, evenmin als een comparatiefzin met dan (of met als).
Maar ook als kan wegblijven in vergelijkingszinnen:
(19) |
a. |
Ik werk zo hard als dat ik kan. |
|
a.' |
Ik werk zo hard als ik kan. |
|
a.’ |
Ik werk zo hard ik kan. |
|
b. |
*Omdat ik zo hard werk ik kan |
| |
| |
Volgens (17) wordt de afwezigheid van dat mogelijk gemaakt door de aanwezigheid van als, maar wat steekt er dan achter de optionaliteit van als in gevallen als (19a’)? Merk op dat dit als alleen zwak staat als ‘zo hard’ er direkt aan voorafgaat. Daarom is (19b) niet goed.
Uit (17) volgt dat het wegblijven van onderschikkende voegwoorden wordt geconditioneerd door de onmiddellijke context. Die context moet over een kenmerk beschikken dat het voegwoord overbodig maakt. Bestaat die context uit een vraag-constituent, dan is het het kenmerk [wh] dat de weglating van of en dat faciliteert. Het voegwoord als kan hetzelfde als [wh]-kenmerk: de verdwijning van dat bewerkstelligen. Maar het kan zelf ook verdwijnen, in de context beschreven in (19).
Deze context is overigens nog niet precies genoeg als alleen de eis wordt gesteld dat de graadaanduider direkt voorafgaat aan de vergelijkingszin. Zie (20).
(20) |
a. |
?Ik werk zo hard als dat hij kan. |
|
a'. |
?Ik werk zo hard als hij kan. |
|
a''. |
*Ik werk zo hard hij kan. |
|
b. |
Ik werk zo lang als dat het kan. |
|
b'. |
Ik werk zo lang als het kan. |
|
b''. |
Ik werk zo lang het kan. |
In de gesterde zin zijn ‘zo hard’ en ‘hij kan’ adjacent, en toch kan als niet weg. Maar mét als is het al niet veel beter gesteld, want ‘ik werk zo hard als (dat) hij kan’ klinkt ook al niet goed. Wordt hij vervangen door het, en hard door lang, dan blijkt als weer wel weg te mogen blijven. Dit vraagt om verder onderzoek, maar deze observaties tonen hoe dan ook aan dat (17) nog te grof is. Aan dat verdere onderzoek ter precisering van (17) zal ik hier niet toekomen. Wat ik wel zal doen, in het volgende hoofdstuk, is speculeren over de vraag hoe de generatieve theorie onder-schikkende voegwoorden behandelt. Daarbij zal ik verschillende bijzinsstructuren ontwerpen in de traditie van de X-bar-theorie. Het idee dat dat het onderschikkende voegwoord bij uitstek is zal in het ontwerp van deze bijzinsstructuren tot uit-drukking moeten komen, in de vorm dat dat, al of niet zichtbaar, het hoofd is van elke finiete bijzin. Deze finiete bijzin zelf zal uitsluitend uit een VP bestaan, inclusief het subject, en dus geen afzonderlijk hoofd I kennen ter uitdrukking van het kenmerk [finiet]. Dat kenmerk zit als op het voegwoord.
| |
4. Complementeerders: theorie
In dit hoofdstuk val ik terug op Van Zonneveld & Bastiaanse, waar enkele voorstellen zijn gedaan in het kader van de VP-shell theory. In dat artikel wordt betoogd dat elk hoofd X een projectie XP kan selecteren, waardoor elke syntactische structuur in principe oneindig recursief is. Dat idee gaat terug op
| |
| |
Larson (1988). Ook Chomsky (1995) besteedt er enige aandacht aan en zijn splitising van V in ‘grote V’ en ‘kleine v’ doet ook wel enigszins aan de VP-shell theory denken. Maar bij mijn weten is deze theorie nog nergens gegeneraliseerd tot XP-shell theory, afgezien van de bovengenoemde poging van Van Zonneveld en Bastiaanse. Op dit thema zal ik in dit hoofdstuk voortborduren. Ook zal ik CP-structuren ontwerpen die het zonder I doen: I beschouw ik als het hoofd van de hoofdzin, IP, de positie van Verb Second, en als hoofd van een enkele bijzin die door een finiet werkwoord wordt ingeleid (‘regent het, dan blijf ik thuis’).
(21) |
XP-shell theory
Elk hoofd X kan een complement XP selecteren: V - VP, N - NP, P-PP, A-AP |
Alleen de shell-mogelijkheden van VP en NP zullen hier worden uitgewerkt. In 3.1 worden structuren aangeboden voor finiete bijzinnen die als argumenten van werkwoorden functioneren. Vanaf 3.2 sla ik aan het speculeren over comparatief- en vergelijkingszinnen, om in 3.3 te eindigen met relatieve zinnen. Er is inmiddels natuurlijk zo'n massa literatuur over de structuur van CP, dat daar niet eenvoudig meer doorheen te komen is. Eén idee dat dankzij Kayne wijd verbreid is, is dat het antecedent van een relatieve zin via verplaatsing uit die relatieve zin is afgeleid. Dat idee laat ik hier onbesproken. Maar deze bijdrage wijkt van de hele rest af door het idee dat CP niet IP maar VP als complement selecteert en dat VP zich in de vorm van een shell laat representeren.
| |
4.1 Argument-CP's
In de generatieve theorie is een onderschikkend voegwoord een complementeerder, een complementizer, en een complementeerder C wordt opgevat als het hoofd van een finiete bijzin CP. Deze CP wordt hier opgevat als een verbinding van C (‘dat’) en VP. Deze VP kan in lagen worden geprojecteerd, overeenkomstig de VP-shell theory. Dit idee laat zich in de meest elementaire vorm als in (22) illustreren, waar ‘dat het daar regent’ een argument (namelijk direct object) is van het werkwoord denken. De sporen t markeren verplaatsingen van het subject ik (van Spec,VP naar Spec,IP) en van V (Verb Second).
| |
| |
(22)
De objectzin ‘dat het daar regent’ is een CP binnen de hoofdzin ‘ik denk dat het daar regent’, welke hoofdzin als IP wordt opgevat, waar I staat voor de persoonsvorm, denk, die via Verb Second verplaatst is van V naar I, met achterlating van een spoor (trace) t in de oorspronkelijke positie. De CP fungeert als object en ik neem aan dat CP-objecten niet links maar rechts van V worden gegenereerd: V- CP.
Het complement van het hoofd C is VP in de bijzin ‘dat het daar regent’, maar daar is V niet naar I verplaatst, er is dus geen Verb Second, omdat I niet in CP voorkomt. Er zit wel een lege V in deze complexe VP, als gevolg van de VP-shell-representatie. Zulke lege V's zijn hier geen voorwerp van discussie (zie eventueel Radford 1997). De specificeerder van CP is in dit voorbeeld leeg (e, empty), maar deze positie kan in de klassieke analyse worden benut als tussenlandingsplaats voor een verplaatste constituent, als in ‘zo lang denk ik niet [t dat het daar t regent]’ en ‘hoe lang denk je [t of t dat het daar t regent]’. In het laatste geval doen beide voegwoorden mee, of en dat, en dit fenomeen staat bekend als een ‘dubbel gevulde COMP’, waar COMP staat voor C, Complementeerder. In (23a) wordt een een-hoofdige CP aangeboden (dat...), in (23b) een tweehoofdige (of dat...). Het verschil tussen de eenhoofdige en de tweehoofdige CP is dat de eerste altijd het kenmerk [u wh] heeft en de tweede het kenmerk [wh]. Dat laatste kenmerk domineert het eerste, waardoor een vraagzin een CP-laag extra heeft in vergelijking met de neutrale dat-zin die eronder zit. Zoals de diagrammen laten zien, percoleren de kenmerken van het frasale niveau naar het hoofdniveau (of omgekeerd, afhankelijk van een top-down- of een bottom-up-analyse): hoofd en projectie daarvan hebben dus altijd dezelfde kenmerken. De distributie van (23b) is beperkter dan die van (23a): (23a) is de
| |
| |
diepste CP van elke finiete bijzin, (23b) betreft de deelverzameling van bevraagde finiete bijzinnen. Bij de toelichting worden alleen de relevante verplaatsingoperaties genoemd.
(23a)
(23b)
| |
| |
| |
4.2 Comparatief- en vergelijkingszinnen
Eerst een terminologisch puntje: een comparatiefzin is eigenlijk een superlatief, in de zin dat ‘ik ben langer dan hij’ betekent dat ik hem in lengte overtref. De twee vergeleken lengtes komen in de syntactische analyse terug in de vorm van een zichtbare vergrotende trap, langer, en een onzichtbare overtroffen maat: [x lang]. Alleen bij verschillende objecten van vergelijking komt de overtroffen maat in zichtbare vorm voor: dit huis is veel breder dan (dat) het diep is. Een vergelijkingszin is eigenlijk een gelijkstelling: ik werk zo hard als ik kan betekent dat ik niet harder kan werken dan ik al doe, dus dat ik even hard werk als dat ik kan werken. Net als bij comparatiefzinnen blijft de Degree Phrase in de tweede zin achterwege tenzij er meerdere eigenschappen in het geding zijn: ‘zij is net zo dom als hij slim is’. Hoewel daarover te twisten valt, heb ik het comparatieve dan als C opgevat. Dit dan wordt, neem ik aan, lexicaal geselecteerd door een graadaanduider Degr die de vergrotende trap tot uitdrukking brengt, dus door -er of door meer (dat zelf ook een bijwoord met een vergrotende-trapfunctie kan zijn (ik drink meer dan jij). Op dezelfde wijze selecteren de graadaanduiders Degr in vergelijkingszinnen, zo, even, het voegwoord als. Voor beide zinstypen heb ik een Degree Phrase ingevoerd, vrij naar Corver (1990). Deze Degree Phrase heeft AP als complement, en CP is vervolgens complement van A. In Ik denk dat ik langer ben dan dat hij is wordt de gehele frase opgesplitst door V (‘ben’). Daarvoor dient zich de VP-shell theory aan. Binnen de DegrP wordt een lokale hoofdverplaatsing toegepast: in geval van langer wordt lang naar -er verplaatst, omdat
-er een gebonden morfeem is, een suffix. Verplaatsing blijft uit als het hoofd van DegrP een vrij morfeem is, bijv. meer of zo.
(24a)
| |
| |
(24b)
De structuur van een vergelijkingszin met ‘als’ ziet er hetzelfde uit als (24), met inbegrip van de verplaatsingsregels. Eenzelfde structuur zou ten deel moeten vallen aan bijzinnen van graadaanduidend gevolg, zij het dan zonder ‘als’: ‘Zij heeft zo hard gewerkt dat ze nu een burnout heeft’. Zie Rijkhoek (1998) voor een abstractere analyse die voorziet in een eigen projectie (‘Colon Phrase’), waar ‘colon’ staat voor een abstract hoofd van het type connectief.
| |
| |
(25b)
In zowel (24) als (25) is het effect te zien van de VP-shell: deze bewerkt hier een scheiding van DegrP en het CP-complement van A. In deze voorbeelden wordt de scheiding uitsluitend teweeggebracht door het werkwoord, dus door de VP-shell-structuur. Zulke comparatief- en vergelijkingszinnen komen ook voor in de eerste zinspositie. Opmerkelijk is dat de vergelijkingszin dan wel een verwijzing naar een hoofdwerkwoord nodig heeft, hier uitgedrukt door ‘dat’. Misschien zit daar wel achter dat zo'n zin eigenlijk altijd de shell-structuur van (24b) en (25b) ten deel zou moeten vallen: ‘zo hard ei Vj [als jij (datj) kan]i werktj hier niemand’.
(26) |
a. |
Langer dan hij nu al is, zal hij wel niet worden. |
|
b. |
Zo hard als jij dat kan werkt hier niemand. |
In alle CP-ontwerpen is de dat-zin de diepste CP. Daarboven is één extra CP-laag mogelijk, voor een of-zin, een dat-zin, of een als-zin. Zo'n CP-in-CP is volledig in overeenstemming met de zogeheten Split-CP Hypothesis (zie Zwart 2000 en de referenties aldaar).
Volgens de klassieke analyse van wh-verplaatsing dient Spec,CP als tussenlandingspositie voor voorplaatsing uit CP. Ook niet bevraagde constituenten laten zich zo uit het oorspronkelijke CP-domein liften (27a).
| |
| |
(27) |
a. |
Hard denk ik niet dat het daar - regent. |
|
b. |
Hoe hard denk je dat het daar - regent |
|
c. |
Waar vroeg je of hij - woont. |
|
d. |
Langer vermoed ik dat hij is - dan dat jij bent. |
|
e. |
Zo hard heeft hij altijd gewerkt t dat hij nu een burnout heeft. |
Tot zover mijn speculaties over de structuur van CP's die als argument fungeren, dus als complement van V, en CP's die als complement van A fungeren. Al deze CP's kunnen aan hun hoofd vast zitten, of daarvan worden gescheiden door V (‘Extrapositie’). Om die mogelijke scheiding tot uitdrukking te brengen heb ik gebruik gemaakt van een VP-shell-structuur. Alle voegwoorden, ook de optionele (of en dat, in een speciaal geval als) zijn in de CP-structuren afgebeeld.
Ook relatieve zinnen zijn CP's. Over de optionaliteit van voegwoorden in relatieve zinnen kan ik kort zijn: voegwoorden blijven daar in het algemeen weg. Maar een wh-variant als ‘de vrouw met wie of dat ik getrouwd ben’ komt wel in enkele dialecten voor, evenals de afhankelijke vraagzin in ‘je weet toch met wie of dat ik getrouwd ben?’.
| |
4.3 Relatieve zinnen
Sinds Kayne (1994) staat de analyse waarbij het antecedent van een relatieve zin zijn oorsprong heeft in de relatieve zin zelf weer in hoog aanzien in de publicaties over dit onderwerp (Zwart, 2000, De Vries, 2004, en vele anderen). De Vries biedt een fraai overzicht van de voorstellen die er de laatste halve eeuw zijn gedaan om ‘de’ structuur van de relatieve zin tot uitdrukking te brengen. Ik ga daar niettemin aan voorbij en kom tot het volgende ontwerp, waarbij de relatieve zin op ouderwetse wijze als een complement van N wordt gezien.
| |
| |
(28)
(29)
Een relatieve zin kan net als een vergelijkingszin van zijn hoofd gescheiden worden (‘Extrapositie’). Ook daarvoor dient zich een VP-shell-analyse aan, overeenkomstig (24) en (25).
| |
| |
(30)
Een relatieve zin met het kenmerk [u wh] ziet er hetzelfde uit als een argumentzin met het kenmerk [u wh], zij het dat het onderschikkende voegwoord (‘dat’) zich daar zelden of nooit manifesteert.
Zijdelings kan hier worden opgemerkt dat deze structuren inzicht bieden in de veelbekritiseerde maar nimmer begrepen generalisatie van wh-vormen in relatieve zinnen, als onder (31). Dit fenomeen lijkt zich vooral in de spreektaal voor te doen en er schijnen nogal wat schoolmeesters te zijn die zich eraan storen. Maar wie relatieve zinnen construeert als die onder (31) doet niets anders dan alle relatieve zinnen generaliseren tot (28), ten koste van (29).
(31) |
a. |
Het boek wat ik lees. |
|
b. |
De ploeg wie de beste is. |
Hoe kunnen we ons nu de structuur van een relatieve zin voorstellen met meerdere complementen? Daarvoor kunnen we gebruik maken van een NP-shell-structuur, als in (32b). De diepste NP-shell bevat een leeg hoofd en het bijbehorende complement; het lege hoofd is gecoïndiceerd met de hoogste N, ‘vrouw’. De features die de vorige structuren nog opluisterden, worden hier weggelaten.
| |
| |
(32)
Zulke complexe relatieve zinnen kunnen op hun beurt ook weer een scheiding toestaan van hoofd en complement, zodat er daarvoor eveneens een beroep moet worden gedaan op de VP-shell-analyse. Op die wijze hebben wij immers steeds hoofden van hun complementen gescheiden.
(33) |
a. |
Ik heb de vrouw gesproken van mijn broer die ziek is. |
|
b. |
Ik heb de vrouw van mijn broer gesproken die ziek is. |
Mijn intuïtie zegt dat (33a) slechts één lezing heeft, gerepresenteerd in (34a), en dat (33b) nog steeds ambigu is, in de zin dat het niet uit te maken is wie er ziek is, de vrouw of mijn broer. In (34) zijn hier irrelevante verplaatsingen en features weggelaten: het gaat immers alleen om de splitsing van hoofd en complement. In (34b) is ook de IP-top achterwege gelaten, omdat die hetzelfde is als in (34a).
| |
| |
(34)
De ‘Extrapositie’structuur van (34b) toont een leeg complement van N ‘broer’. Daardoor onstaat de lezing dat de relatieve zin ‘broer’ als antecedent heeft. Maar daarnaast laat de relatieve zin zich ook nog combineren met ‘vrouw’. Deze
| |
| |
ambiguïteit is niet uitgedrukt in (33b). Er moet dus nog een ‘Extrapositie’structuur te construeren zijn voor zin (33b), en wel eentje waarin zowel ‘vrouw’ als ‘broer’ als antecedent van CP in aanmerking komen. Om dat voor elkaar te krijgen heb ik de NP-shell nodig, zoals in (33c).
Deze structuur voorziet in twee mogelijke complementposities, gerepresenteerd door ‘e’. De diepere N is gecoïndiceerd met ‘vrouw’, maar de lege complementen zijn niet geïndiceerd: er hadden twee indexen gegeven kunnen worden aan de twee lege complementen en aan CP, of k of 1, waarmee de structurele ambiguïteit van (34c) zichtbaar was gemaakt. Is de NP-shell ongelimiteerd toe te passen? Door (34c) uit te breiden met nog een NP zou ook ‘broer’nog een complement kunnen krijgen, met zoiets als ‘de vrouw van mijn broer die ontslagen is die ziek is’ als resultaat, maar ik neem toch aan dat de recursie die dan binnen NP ontstaat tot ongrammaticaliteit leidt, al is het lastig om een grens aan te wijzen. Ik vind de zojuist geconstrueerde zin met twee relatieve zinnen al niet goed. Maar De Vries (2002) laat zien dat er ruimte is voor meerdere relatieve zinnen verbonden met hetzelfde hoofd, stacking genoemd (zie (35) hieronder). Zulke gevallen vat ik niettemin op als neven-schikking, omdat het afwezige en moeiteloos aan de laatste relatieve zin toegevoegd kan worden (het vraagteken bij (b) is van De Vries):
(35) |
a. |
Joop, die op de derde rij zat, van wie we nu nog niet weten of hij wel een kaartje had, genoot van de voorstelling. |
|
b. |
?Kijk, daar heb je die man weer, die ik je trouwens gisteren ook aanwees, die een paarse hoed draagt. |
| |
| |
In alle hier ontworpen structuren is twee posities voor N-complementen de limiet. Ik vind (36a-b) dan ook niet kunnen: daar moet coördinatie aan te pas komen, (35c), en coördinatie staat zoals u weet wel ongelimiteerde recursie toe.
(36) |
a. *de vrouw van mijn broer die ziek is die wil verhuizen |
|
b. *de vrouw van mijn broer die wil verhuizen die ziek is. |
|
c. de vrouw van mijn broer die ziek is en die wil verhuizen |
Tenslotte wil ik nog de aandacht vestigen op een relatieve zinsvorm die enige steun zou kunnen verlenen aan de analyse van Zwart (2000), die relatieve zinnen van een driedubbele C voorziet: zo/als, of, dat.
(36) |
a. |
de ploeg zoals die in het veld is verschenen (wijkt enigszins af van de opstelling van de vorige keer) |
|
b. |
het verhaal zoals dat in de pers is verschenen, daar distantieer ik me van |
Het zou mooi geweest zijn als (36b) een clustering vertoonde van de voegwoorden zo, als en dat. Maar dat is hier geen voegwoord, zo min als die in (36a). Het zijn pronomina met de functie van subject, als in ‘de ploeg die’en ‘het verhaal dat’. Ook in deze relatieve zin kan overigens geen of voorkomen (* de ploeg zoals of die’). De conclusie moet zijn dat het kenmerk [wh] in relatieve zinnen alleen in Spec,CP voorkomt, en dus niet in C. Als ik er goed aan doe om in geval van (36) van relatieve zinnen te spreken, dan moet ik daar wel onmiddellijk aan toevoegen dat er in zulke relatieve zinnen geen gat zit voor een constituent die naar Spec,CP is verplaatst: de subjecten ‘die’en ‘dat’in respectievelijk (36a) en (36b) bevinden zich immers rechts van C (‘als’) en dus in Spec,VP. Een zin die wordt ingeleid met ‘zoals’ biedt dus geen ruimte voor het kenmerk [wh]. Vandaar dat iets als ‘de ploeg zoals tegen wie die in de laatste minuut verloor’ niet kan.
Tot zover deze speculaties over de structuur van relatieve zinnen. Een driedubbele CP-structuur als voorgesteld door Zwart (zo/als, of, dat) lijkt mij teveel van het goede, omdat of en dat zelden of nooit voorkomen in het Nederlands en omdat zoals een relatieve zin - als het dat al is - inleidt zonder gaatje voor een relatief pronomen, al dan niet als [wh] gekenmerkt. Is de relatieve zin voorzien van het feature [wh], dan kiest dat positie in Spec,CP. Een dialectisch voorkomend voegwoord in C is in het standaard Nederlands dus altijd weglaatbaar, als het daar al welkom is.
| |
4.4 Bijwoordelijke bijzinnen in het algemeen
De variant van de Split-CP Hypothesis die ik hier aan het uitwerken ben voorziet in de volgende analyses voor bijwoordelijke bijzinnen die met een voegwoordelijke uitdrukking uit de ANS-lijst (7) zijn gevormd. Het feature [Degree] markeert een graadaanduiding.
| |
| |
(37)
Van deze twee structuren representeert a het bijzondere geval, een finiete bijzin met het kenmerk [wh], en b het algemene geval, de ongemarkeerde of ‘declaratieve’ finiete bijzin, hier als complement van P afgebeeld, maar ook het normale complement van V (‘denken dat het regent’), A (‘vervelend dat het regent’) en N (‘feit dat het regent’). Finiete bijzinnen met het kenmerk [wh] zijn betrekkelijk schaars. De ANS-lijst (7) biedt ook weinig uitdrukkingen die voor dit kenmerk in aanmerking komen. Veel van de uitdrukkingen die daar zijn opgesomd zijn polycatgoriaal, een eigenschap die zij delen met de voegwoorden. Polycategorialiteit is een eigenschap van elk van de onderschikkende voegwoorden. Uit (38) blijkt dat als, of en dat naast hun voegwoordschap nog nevenfuncties vervullen.
(38) |
a. |
Hij werkt als programmamaker bij de televisie. |
|
b. |
Het regent of het regent niet. |
|
c. |
Dat meisje is leuk |
|
c'. |
Dat is leuk. |
| |
| |
Het beeld dat hieruit naar voren komt is dit ([temp] is een feature voor ‘temporeel’):
(39) |
als |
|
|
C onderschikkend, [Degr], C [temp], - CP |
|
P: - DP, - NP |
|
of |
|
|
C nevenschikkend, - XP |
|
C onderschikkend, - CP |
|
dat |
|
|
C onderschikkend, [u wh], - VP |
|
Det [+def], [neutrum], - NP. |
|
dan |
|
|
C [comparatief], [u wh], - CP |
|
Adverbium [temp] |
| |
4.5 Optionaliteit
Terugkomend op (1) in de inleiding, p.100, kan ik wel stellen dat de drie typen die daar onderscheiden zijn stand hebben gehouden: voor type 1 geldt nog steeds dat de voegwoorden of en als optioneel zijn, wellicht zelfs bij voorkeur afwezig, als het kenmerk [wh] is uitgedrukt in Spec,CP. Voor type 2, comparatief- en vergelijkings-zinnen, heb ik het gaatje ontstaan door comparatiefdeletie aangewezen als de legitimeerder van de absentie van dat. Maar voor hetzelfde geld kunnen als of dan daarvoor worden aangewezen: dat kan dus wegblijven in zulke zinnen. Het kenmerk [wh] speelt hier evenwel niet mee, omdat noch als noch dan (noch dat) als [wh] aan te merken zijn. Type 3 behelsde de weglaatbaarheid van als (en dat) na een graadaanduiding met zo. Dit Degree-element kan het zonder andere voegwoorden af, maar er kleven beperkingen aan deze structuur die nader onderzoek vereisen. Aparte vermelding verdient de weglaatbaarheid van dat in combinatie met een voorzetsel, type voor(dat).
| |
5. Conclusie
In dit artikel is eerst de vraag gesteld welke onderschikkende voegwoorden de Nederlandse taal rijk is. De ANS geeft een geweldig aantal uitdrukkingen (tegen de honderd) die ‘onderschikkend voegwoord’ worden genoemd, maar de theoretische taalkunde, in het bijzonder het werk van Hoekstra en Zwart, onderscheidt er maar drie, namelijk dat, of en als. Het comparatieve dan zou aan dit drietal kunnen worden toegevoegd. De meeste van de uitdrukkingen die de ANS tot de categorie van de onderschikkende voegwoorden rekent zijn weliswaar inleiders van finiete bijzinnen, maar daarmee zijn ze nog geen voegwoord. Een andere vraag is hoe de structuur van CP er uit kan zien. Daarbij
| |
| |
heb ik me enigszins laten leiden door de ‘Split CP-Hypothesis’ van Hoekstra en Zwart (1994). In het theoretische deel van dit artikel, hoofdstuk 4, zijn deze pseudo-voegwoorden geanalyseerd als specificeerders van finiete bijzinnen, waarin of en dat het al dan niet zichtbare voeg-woord zijn (zie (37)). Het hoofd van een CP is zo'n voegwoord, het complement is VP, en niet, zoals algemeen wordt aangenomen, IP. Ik heb I gereserveerd als de positie voor Verb Second. C en I vertonen een complementaire distributie. Verb Second, de persoonsvorm in I, sluit C uit, en een voegwoord C, ofwel CP, sluit IP uit, en dus Verb Second. In dit opzicht is dit artikel nieuw: een CP doet het zonder I. Ook heb ik Hoekstra en Zwart niet gevolgd in het aantal lagen dat CP kan hebben: zij voorzien in drie lagen, waarvan als, of en dat als hoofd fungeren. Omdat dit drietal niet tegelijkertijd aan de oppervlakte verschijnt, heb ik dit voorstel gelaten voor wat het is. Daarentegen kunnen of en dat wel simultaan voorkomen, als ook dan en dat (comparatieven) en als en dat (vergelijkingszinnen).
Dat een voegwoord afwezig kan zijn, en soms moet zijn, was ook voorwerp van onderzoek: wanneer? In sectie 4 zijn de voegwoorden dat en of geanalyseerd als hoofd van CP: ze zijn optioneel als de bijzin met een [wh]-specificeerder begint. Ook in comparatief- en vergelijkszinnen doet deze optionaliteit zich voor, zij het dat daar geen [wh]factoren aan te wijzen zijn. De vraag wanneer als kan wegblijven (‘ik werk zo hard ik kan’) heb ik nog niet bevredigend kunnen beantwoorden. In elk geval mag de DegrP zo hard (als (dat)) ik kan niet discontinu zijn (*omdat ik zo hard werk ik kan). De waaromvraag heb ik niet gesteld: waarom zijn voegwoorden in verschillende contexten optioneel? Uit de beschrijving laat zich afleiden dat een [wh]-kenmerk zich wil handhaven, hetzij op het hoofd, hetzij op de specificeerder. In het laatste geval kan of wegblijven, en dat eveneens. Een mogelijk antwoord zou dus kunnen zijn dat voegwoorden kunnen wegblijven als daarmee geen informatie ([wh] of niet) verdwijnt. Maar dat verklaart nog niet waarom het Engelse that in een niet zichtbaar gespecificeerde CP (Spec,CP is leeg) wel weglaatbaar is en het Nederlandse dat niet (‘I think I love you’, * ‘Ik denk ik van je hou’).
Tenslotte heb ik syntactische structuren ontworpen voor finiete bijzinnen die voldoen aan de gebruikelijke esthetische criteria van de X-bar theory, in de versie van Kayne (1994): binair, geen rechteradjunctie. Daarbij heb ik ook gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de VP-shell theory biedt. Deze theorie voorziet in recursieve structuren, in dit artikel VP- en NP-structuren, die het expressieve vermogen van de gebruikelijke binaire combinatorische regels op een even simpele als fraaie en effectieve wijze versterken.
| |
| |
| |
Bibliografie
Bayer, J.
1984 |
‘Towards an explanation of certain that-t phenomena: The COMP-node in Bavarian’. In: W. de Geest en Y. Putseys, Sentential Complementation, Dordrecht, Foris, 23-33. |
Corver, N.
1990 |
The syntax of left-branch constructions. Proefschrift, KU Brabant. |
Besten, Hans den,
1978 |
‘On the Presence and Absence of Wh-elements in Dutch Comparatives’. In: Linguistic Inquiry 9: 641-73. |
Browning, M.A.
1996 |
‘CP Recursion and that-t Effects’. In: Linguistic Inquiry: 27-2, 237-57. |
Dekkers, J.,
1999 |
Derivations and Evaluations. On the syntax of subjects and complementizers. Proefschrift LOT. |
Dubinsky, S. en K. Williams
1995 |
‘Recategorization of Prepositions as Complementizers. The Case of Temporal Prepositions in English’. In: Linguistic Inquiry 26, 1: 125-37. |
Emonds, J
1985 |
A unified theory of syntactic categories. Dordrecht |
Haeserijn, W. e.a.
1997 |
Algemene Nederlandse Spraakkunst. Groningen. |
Hoek, Theo van den
1971 |
‘Opmerkingen over zinscomplementatie,’ Studia Neerlandica 2-7, 189-215. |
Hoekstra, E. en J-W. Zwart
1994 |
‘De Structuur van de CP’. In: Spektator 23-3: 191-212. |
Kayne, R.
1994 |
The Antisymmetry of Syntax. MIT Press, Cambridge Mass. |
Larson, R.
1988 |
‘On the double object construction’. In: Linguistic Inquiry 19: 335-91. |
Radford, A.
1997 |
Syntax. A minimalist introduction. Cambridge. |
Rooy, J. de
1965a |
Als- of - dat, enkele conjuncties in ABN, dialect en Fries. Assen. |
1965b |
‘I knew you knew he knew’. In: Taal en Tongval 17: 105-23. |
Vries, M. de
2002 |
The Syntax of Relativization. Proefschrift LOT |
Zonneveld, R. van en R. Bastiaanse
2000 |
‘Frasale recursie: de syntaxis van de gelaagde VP’. TABU 30, 3-4: 143-75. |
Zwart, J-W
1993 |
Dutch Syntax. Proefschrift RU Groningen. |
2000 |
‘A Head Raising Analysis of Relative Clauses in Dutch’. In A. Alexiadou, P. Law, A. Meinunger and C. Wilder (eds.), The Syntax of Relative Clauses Amsterdam/Philadelphia. |
|
|