| |
| |
| |
Systematiek in Nederlandse aanspreekvormen
J.A.M. Vermaas
Abstract
This article about the Dutch forms of address shows the use of u, jij/je and jullie and the systematic in these pronouns. The research question about that has been answered on the basis of a nationwide questionnaire, which will be given most attention here, and studies of historical and recent changes found in language texts and observations. I have been able to show that the parameters status, solidarity and formality explain most of the choises between the two forms for adressing the second person. Especially in the last decade of the twentieth century we seem to give more importance to the solidarity dimension which is linked to the decreased sensitivity for status. This is probably due to changes in i.e. increased democratization, informality and communication possibilities provided by the new media. But the parameters status and formality would often use for more or less attention to solidarity, whereby all three parameters are importance for the choise of u or jij/je. In the Dutch forms of address we know also dialect forms.
| |
1. Inleiding
Op basis van mijn proefschrift over de Nederlandse aanspreekvormen (Vermaas, 2002) wordt in dit artikel de vraag beantwoord in hoeverre er sprake is van een systematiek in het gebruik van de Nederlandse aanspreekvormen. Vooral mijn landelijke enquête was van belang, omdat de resultaten hiervan een nieuw en duidelijk beeld geven van het gebruik van u en jij/je, en van wat er vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw is veranderd. De drie parameters status, solidariteit en formaliteit spelen daarin een belangrijke rol. Dat betekent dat zowel status als solidariteit als formaliteit nodig zijn om het gebruik van u of jij/je te bepalen en te verklaren; deze parameters kunnen elkaar versterken of tegenspreken. Dat lijkt ingewikkeld, maar door een formule per relatie, situatie en algemeen relationele factor wordt duidelijk waarom u of jij/je gezegd wordt. In paragraaf 3 over de enquêteresultaten wordt dat uiteengezet. Daaraan voorafgaand wordt in paragraaf 2 over ‘theoretische overwegingen en verantwoording’ de opzet van de enquête en mijn andere onderzoekmethoden beschreven. Vanwege een geheel eigen problematiek van de aanspreekvormen in Vlaanderen was de enquête alleen in Nederland uitgevoerd. Wel vermeld ik aan het einde van paragraaf 4 enkele bevindingen uit mijn vervolgonderzoek. Paragraaf 4, over u en jij/je in de media, is hoofdzakelijk gericht op de vraag tegen wie (welke groepen) u, jij en je in interviews en reclameteksten worden gebruikt. In paragraaf 5 komt de meervoudsvorm jullie aan de orde, omdat in het gebruik hiervan
ook veranderingen zijn opgetreden. Voor de volledigheid wordt er vervolgens aandacht besteed aan dialectische aanspreekvormen (cf. sectie 6).
| |
| |
Evenals in de andere paragrafen betrek ik daarbij bevindingen uit mijn observaties. Dit artikel wordt afgesloten met de belangrijkste conclusies.
| |
2. Theoretische overwegingen en verantwoording
In Veranderingen in de Nederlandse aanspreekvormen (Vermaas 2002) is nagegaan welke aanspreekvormen vanaf het begin van de Nederlandse taal zijn/worden gebruikt, welke betekenis ze hebben en hoe ze worden gebruikt. Daarbij leent het onderwerp aanspreekvormen zich voor een concrete studie van taalverandering, omdat variaties en verschillen in het taalgebruik vanaf ongeveer 1200 waarneembaar zijn. Over historische ontwikkelingen is er al veel bekend, waardoor in dit artikel recente ontwikkelingen centraal staan. Wel wil ik hier in het belang van een klein stukje algemene voorgeschiedenis vermelden dat van de zestiende t/m de negentiende eeuw in alle relaties, situaties en bij algemeen relationele factoren de combinatie ghi/u, later gij/u, in zowel Nederland als Vlaanderen gebruikt kon worden. De Middelnederlandse vorm du/di was beperkt tot een kleine kring en tot specifieke omstandigheden, maar was in de zeventiende eeuw zo goed als verdwenen. In de Hollandse provincies kwamen vanaf de zeventiende eeuw ook j-vormen voor, hoewel die beperkt waren tot de spreektaal. Ondanks de tamelijke eenduidigheid in vooral de schrijftaal, bestond er ook onzekerheid, wat blijkt uit de volgende woorden van Multatuli:
‘By dezen nieuwen druk heb ik niets te zeggen dan dat ik by de korrektie erg gesukkeld heb met de tweede persoon. “Gy, je, jy, jou, jouw, u”, hoe is 't eigenlyk? Ik wasch m'n handen in onkunde.’ Multatuli, 1880, uit het naschrift bij de 5de druk van De bruid daarboven.
Het onderscheid in de huidige aanspreekvormen u en jij/je kwam pas in de negentiende eeuw duidelijk op gang en wordt vanaf de twintigste eeuw algemeen toegepast. Met een landelijke enquête en vergelijkend onderzoek naar interviews en reclameteksten is getracht een realistisch beeld daarvan te schetsen.
Binnen de sociolinguïstiek wordt vaak gewezen op de sociale verhoudingen en de situaties die bepalend zijn voor het gebruik van een bepaalde aanspreekvorm. Hoe men ook spreekt en zich gedraagt, het gebruik van de aanspreekvorm lijkt mede bepaald door de relatie en situatie en is ook omgekeerd bepalend voor de relatie en situatie. Aan de hand van deze stelling zijn de enquêtevragen opgesteld met als doel een systematiek in het gebruik van u en jij/je te ontdekken.
Aan deze enquête hebben bijna anderhalf duizend personen, verspreid over heel Nederland, via scholengemeenschappen van verschillende signatuur, deelgenomen. Ik ben hen zeer dankbaar, omdat ik nu niet alleen afhankelijk was van overgeleverd schriftelijk materiaal. Hoewel de onderzoekmethode enquête
| |
| |
voor discussie vatbaar is, denk ik dat problemen als andere vormen dan normaal, bij de specifieke vragen over het gebruik van u of jij/je, als minimaal te beschouwen zijn. Zelfs zeer oude mensen weten welke aanspreekvorm zij tegen hun ouders en leraren gebruikten. Dat betekent dat de apparent-time-methode (zie Labov 1972) een realistisch beeld van het gebruik van aanspreekvormen door verschillende generaties oplevert. Om te kunnen bepalen in hoeverre aanspreekvormen zijn veranderd is de enquête onder drie generaties (oud, midden, jong) uitgevoerd. Die generaties zijn globaal en in specifieke groepen op bases van religie, opleiding en sekse met elkaar vergeleken, waarvoor ik gebruik heb gemaakt van het statistische programma SPSS/PC+ waarmee tevens significanties berekend konden worden.
De enquête bestond uit 15 vragen (exclusief de deelvragen en de vragen naar persoonsgegevens) naar het u- of jij/je-gebruik in verschillende voor iedereen herkenbare relaties, situaties en bij algemeen relationele factoren. Het doel van die splitsing was te laten zien in hoeverre het u- en jij/je-gebruik, en de verandering daarin, afhankelijk zijn van specifieke gevallen. Al die gevallen zijn gekarakteriseerd met formules op bases van status, solidariteit en formaliteit.
Deze parameters zijn als volgt gedefinieerd. Status heeft betrekking op een sociaal en economische afstand: de één staat boven de ander qua maatschappelijke positie, functie en leeftijd, waarbij beleefdheid ook een rol speelt. Solidariteit moet hier worden opgevat als gelijkwaardigheid op sociaal-maatschappelijk niveau en in interesse, als sociale betrokkenheid, en als vertrouwelijkheid. In die definities is beleefdheid dus een onderdeel van status, en vertrouwelijkheid een onderdeel van solidariteit, zodat we kunnen uitgaan van ruime parameters. Als derde parameter is formaliteit toegevoegd, waarbij gedacht moet worden aan het formele of informele karakter van een samenzijn.
Om meer duidelijkheid over de genoemde parameters te verschaffen, zijn ze per onderzochte relatie, situatie en algemeen relationele factor voorzien van een plus of minteken, of van een plus/minteken. Dat betekent dat alle onderzochte gevallen zijn gekarakteriseerd met formules als [+status][-solidariteit] [+formeel]. De voorbeeldformule is karakteristiek voor het gebruik van u, zoals in een gesprek met de directie. De parameters kunnen elkaar versterken, zoals in het gegeven voorbeeld, maar elkaar ook tegenspreken. Een voorbeeld van een tegenstrijdigheid is [+status][+solidariteit] wat kenmerkend is voor de relatie ten opzichte van ouders: [+status]>u; [+solidariteit]>jij/je. In dergelijke gevallen gaat het om welke parameter het zwaarst weegt, of op welke parameter de meeste nadruk ligt. In de relatie met ouders is een verschuiving van status naar solidariteit opgetreden, waarmee de verschuiving van u naar jij/je verklaarbaar is. Verder is het mogelijk dat status en solidariteit onduidelijk zijn, wat wordt aangeduid met een plus/minteken: [±status][±solidariteit]. We zien dan onzekerheid in de keuze van u en jij/je, maar er zijn ook nieuwe mogelijkheden die bij de onderzoekresultaten zichtbaar worden.
Het begrip relatie moet hier worden opgevat als contact met voor iedereen herkenbare personen. Het gaat om de soort gesprekspartner van wie het gebruik
| |
| |
van u of jij/je afhangt. In hoeverre is er sprake van status en solidariteit, of op welke parameter ligt de nadruk. De onderzochte relaties zijn: met de ouders, leraren, onbekende helper, kennissen. Bij situaties gaat het om het formele of informele karakter daarvan, waarbij de gesprekspartner - evenals bij relaties - met een formule op bases van status en solidariteit gekarakteriseerd kan worden. De onderzochte situaties zijn: informeel overleg, vergadering, gesprek met de directie en pauze. Algemeen relationele factoren waren bedoeld om na te gaan of het wat uitmaakt als er sprake is van de ander is ouder, onbekendheid, zakelijkheid of respect. De meeste informanten konden aangeven in hoeverre die factoren van invloed zijn op meer en minder u-gebruik. Genoemde factoren dienden ook voor het opsporen van eventuele verbanden tussen bijvoorbeeld respect en de relatie met leraren.
Een klein onderdeel van de enquête betrof dialectische aanspreek-vormen. Een deelvraag ten opzichte van de ouders was, of tegen hen een dialectische aanspreekvorm gebruikt wordt/werd. Daarbij ging ik er vanuit dat dialectgebruik van huis uit plaatsvindt. Bevestigingen daarvan zijn te vinden in sociologische en sociolinguistische werken. Daarnaast kreeg ik per toeval een bevestiging, toen een jonge lerares uit Twente tegen mij zei: ‘Als ik thuis ben bij familie zeg ik altijd ie en oe, anders zou ze mij te stads geworden vinden.’ Voor de volledigheid van de Nederlandse aanspreekvormen en om te laten zien in hoeverre het gebruik van dialectische vormen verschilt van het gebruik van de standaardvormen is hieraan een paragraaf gewijd.
Ten behoeve van een zo volledig en nauwkeurig mogelijk beeld van het u- en jij/je-gebruik en de veranderingen daarin, is er naast de enquête vergelijkend onderzoek gedaan naar interviews en reclameteksten. Verder zijn er aan de hand van verzamelde voorbeelden uit letterkundige werken en mijn observaties vergelijkingen gemaakt. Ik wilde weten of de resultaten van verschillende onderzoekmethoden met elkaar overeenkomen om zo de essentiële vraag te kunnen beantwoorden, in hoeverre er van een systematiek in het gebruik van u en jij/je gesproken kan worden. Daarbij gaat het om een stapje verder in het bestaande systeem. De resultaten van de verschillende onderzoekmethoden zijn niet alleen bedoeld als controles en bevestigingen, maar ook als aanvullingen op elkaar. Mede daarom is naast een paragraaf over enquêteresultaten een paragraaf over het u- en jij/je-gebruik in de media geschreven. Verder heeft mijn onderzoek naar het gebruik van jullie zodanige resultaten opgeleverd dat, ondanks dat de aanspreekvormen in het enkelvoud centraal staan, hier ook aandacht aan wordt besteed. Zo komen verschillende betekenissen van jullie aan de orde.
Voor achtergrondinformatie is er niet alleen gebruik gemaakt van studies over taalkunde en sociolinguïstiek, zoals van Van der Wal en Van Bree (1992) en Dittmar (1978), maar ook van geschiedkundige en sociologische werken, zoals van Woltjer (1992) en Deichsel (1985).
| |
| |
| |
3. Enquêteresultaten
De voor iedereen herkenbare verandering is de vermindering van u ten gunste van jij/je. Deze verandering hangt samen met de toegenomen maatschappelijke democratisering, informalisering en nivellering. Met andere woorden, maatschappelijke ontwikkelingen zoals onder andere beschreven door Woltjer (1992) komen ook tot uiting in een veranderend gebruik van aanspreekvormen. Gezagsverhoudingen (zie Deichsel, 1985) zijn niet meer zo vanzelfsprekend als vroeger, en de begrippen beleefdheid en respect lijken vager geworden, vooral bij de jonge generatie die er vanuit lijkt te gaan dat over alles en met iedereen onderhandeld kan worden. Zie ook Brinkgreve (2002).
De belangrijkste aanwijzingen voor de verschuiving van u naar jij/je vormen de enquêteresultaten die in 78 tabellen zijn vastgelegd. Ter illustratie geef ik hier enkele van die tabellen.
Tabel 1: u of jij/je tegen de ouders per generatie
|
|
U |
jij/je |
|
oude generatie |
215 |
80 |
|
72.9% |
27.1% |
|
midden generatie |
340 |
187 |
|
64.5% |
35.5% |
|
jonge generatie |
109 |
486 |
|
18,3% |
81.7% |
In tabel 1 zien we een groot verschil in het aantal u-zeggers tussen de jonge en de andere generaties. Zei nog een ruime meerderheid van de oude generatie u tegen de ouders, de middengeneratie heeft dat verminderd en van de jonge generatie zegt nog geen 20 procent u. Het percentage u-gebruikers van de middengeneratie is nog hoog zodat de grootste verandering tussen de midden en jonge generatie heeft plaatsgevonden. Uit mijn eerdere enquête (zie Van den Toorn & Vermaas, 1988; en Vermaas 1990 en 1998) is hetzelfde gebleken, ofschoon met minder nauwkeurige percentages, vanwege minder representativiteit voor de Nederlandse bevolking.
Bevestigingen van de nieuwe enquêteresultaten vond ik onder andere in gesprekken tussen ouders en hun kinderen, die in 1940 zijn geboren: de meeste ouders worden/werden met u aangesproken. (Vrij Nederland, 7-9-1985). Gezien de formule [+status][+solidariteit] geeft [+status] (>u) dus de doorslag.
| |
| |
Daarin kwam verandering wat samenging met de bovengenoemde maatschappelijke ontwikkelingen. Het initiatief van een afnemend u-gebruik ten gunste van jij/je kwam van de ouders die generatieconflicten probeerden te vermijden. Zo zeiden verschillende jongeren tijdens de uitvoering van de enquête tegen mij, dat hun ouders niet willen dat zij u tegen hen zeggen, omdat dat te afstandelijk zou zijn. Dat betekent dat de nadruk op [+solidariteit] (>jij/je) is komen te liggen. In hoeverre dat het geval is in andere relaties volgt hieronder.
Een voorbeeld van een veelvuldig u-gebruik, vanwege de formule [+status][-solidariteit], is de aanspreking van leraren; zie tabel 2. Het gaat om de aanspreking van leraren tijdens de schoolperiode; anders zou ik de generaties niet met elkaar kunnen vergelijken.
Tabel 2: u of jij/je tegen leraren tijdens de schoolperiode
|
|
U |
jij/je |
|
oude generatie |
294 |
1 |
|
99,7% |
0.3% |
|
midden generatie |
527 |
2 |
|
99.6 |
0.4% |
|
jonge generatie |
490 |
107 |
|
82,1% |
17.9% |
In vergelijking met u of jij/je tegen de ouders zien we in relatie met leraren veel hogere percentages u, wat verklaarbaar is uit het verschil tussen de formules. Daarbij zijn ook de verschillen tussen de drie generaties kleiner. Alleen een deel van de jonge generatie is de leraren gaan tutoyeren: 18 procent. De formule [+status][-solidariteit] voorspelt echter een duidelijk u. Dat 18 procent van de jongeren jij/je tegen leraren zegt, heeft waarschijnlijk te maken met de toegenomen ongevoeligheid voor status, en met de afspraak leraren te tutoyeren. Op veel scholen geldt de regel leraren met u aan te spreken, behalve op Montessorischolen waar ‘het accent ligt op solidariteit’, zoals de rector van de Montessorischolengemeenschap in Nijmegen dat vermeldde in een interview op Radio 1. Hier gaat het dus om een afspraak die niet overeenkomt met mijn theorie en met het beleid van de meeste scholen. Van Leeuwen en De Hen (1998, 56) stellen in hun artikel over leraren: ‘Een oude graadmeter voor orde en gezag is: tutoyeren. Sommige leraren hebben de zaak onder controle, ook al heten ze jij en jou, anderen houden het bij de distantie van het vousvoyeren. Maar het jij-tijdperk blijkt op zijn retour. Negentien procent van de vrouwen en vijftien procent van de mannen laat zich tutoyeren. Jonge docenten aan de universiteit opgeleid, zijn het meest “op jij en jou”- maar toch niet meer dan één op vijf.’ Deze percentages
| |
| |
komen overeen met de percentages jij/je-zeggers uit de enquête. Algemene argumenten voor de handhaving van het u-gebruik zijn, dat op die manier ontzag voor leraren, voldoende afstand, en normen en waarden behouden blijven.
Om aan te kunnen geven in hoeverre onbekendheid een rol speelt bij de mate van het u-gebruik en de verandering daarin, is in de enquête gevraagd naar het u- of jij/je-gebruik tegen een onbekende helper (monteur, timmerman). De formule voor deze relatie is: [-status][-solidariteit]. Opmerkelijk is dat in een dergelijke relatie door de meerderheid van elke generatie u wordt gezegd, terwijl we bij [-status] jij/je kunnen verwachten. Hier geeft de parameter [-solidariteit] de doorslag. Daarnaast is de relatie met een onbekende helper een voorbeeld van de verschuiving van jij/je naar u tegen ondergeschikten, waar Kloeke in 1934 al op wees. Voor de jonge generatie kan een groot leeftijdsverschil een rol spelen. Toch zegt deze generatie minder u dan de midden en oude generatie, wat overeenkomt met de algemene verschuiving van u naar jij/je.
De vierde onderzochte relatie is die met kennissen: [±status][±solidariteit]. Vroeger was het normaal dat kennissen elkaar met u aanspraken wat mede blijkt uit oude verhalen en romans. Door de enquêteresultaten is duidelijk geworden hoe vaak kennissen met u worden aangesproken en in hoeverre daarin verandering is opgetreden. Daarbij lijkt de volgende stelling van toepassing: niet wie of wat de aangesproken persoon is, maar hoe die is, is bepalend voor het gebruik van u of jij/je. Maar minder dan tegen leraren en een onbekende helper wordt tegen kennissen u gezegd. In vergelijking met de oude generatie heeft de middengeneratie het u-gebruik teruggebracht met ruim 10 procent: 49 procent van de middengeneratie zegt u tegen kennissen, maar dit percentage moet worden opgevat als u-gebruik tegen kennissen over het algemeen. Voorbeelden daarvan zijn uitnodigingen voor buurtbijeenkomsten of buurtfeesten, en wijnproeverijen met kennissen. Wellicht vindt men het beter in die uitnodigingen u te gebruiken, omdat men niet iedereen evengoed kent. Het plusminteken voor de parameters moet dan ook worden opgevat als in sommige gevallen wel en in sommige gevallen geen u. Zoals ook al eerder geconstateerd lijkt de solidariteit meer te zijn toegenomen: van [±solidariteit] naar [+solidariteit], wat samengaat met meer jij/je-gebruik. Met een voortzetting daarvan zou er meer zekerheid over een juist gebruik van jij/je kunnen gaan bestaan. Aanwijzingen daarvoor zijn discussieprogramma's op bijvoorbeeld de
televisie.
Bij situaties is naast status en solidariteit de parameter formaliteit van toepassing. Bijvoorbeeld de ook eerder genoemde situatie gesprek met de directie: [+status][-solidariteit][+formeel]. Overeenkomstig de formule wordt hier door de meerderheid van elke generatie altijd u gezegd. We kunnen dan ook stellen dat bij de combinatie [+status][-solidariteit][+formeel] het u-gebruik gehandhaafd lijkt te worden. Daartegenover is er bij de combinaties [-status] [+solidariteit][-formeel] en [±status]-[±solidariteit][±formeel] meer jij/je-gebruik geconstateerd. Bijvoorbeeld in de situaties informeel overleg en vergadering, beide gekarakteriseerd met de formule [±status][±solidariteit], bij informeel overleg [-formeel] en bij vergadering [+formeel] toegevoegd. Waarschijnlijk
| |
| |
door het formele karakter van een vergadering wordt in deze situatie meer u gezegd dan bij informeel overleg. Maar in beide situaties is het u-gebruik verminderd wat te maken zou kunnen hebben met de toegenomen algemene informalisering en nivellering, waarbij ook de mogelijke verschuiving van [±solidariteit] naar [+solidariteit] geldt. Verder lijken ‘doe maar gewoon’ en ‘geen afstand creëren’ ongeschreven afspraken te zijn geworden. In de situatie pauze lijkt het toegenomen gebruik van jij/je bevestigd te worden, vanwege vooral het informele karakter van deze situatie.
De onderzochte algemeen relationele factoren als de ander is ouder, respect voor hem of haar en zakelijkheid deden niet alleen dienst als het vergelijken van de mate van het u-gebruik en de verandering daarin, maar ook als het vergelijken van zo'n factor met een onderzochte relatie of situatie. Zo is de factor respect vergeleken met de relatie ten opzichte van leraren. Ondanks dat in beide gevallen sprake is van [+status] zien we bij een relatie met leraren veel meer u-gebruik dan bij respect over het algemeen. We zien tevens dat naast status de parameter solidariteit nodig is voor een juiste karakterisering van een bepaald geval. De factor respect kent [+status][±solidariteit] en de relatie met leraren [+status][-solidariteit]. Het verschil in u-gebruik wordt dus veroorzaakt door het verschil in solidariteit. In vergelijking met de oude en middengeneratie lijkt de jonge generatie minder gevoelig voor respect, maar het kan ook zijn dat de jonge generatie het niet belangrijk vindt bij respect u te gebruiken. Verder is het mogelijk dat de jonge generatie meer waarde hecht aan solidariteit.
Uit de gegeven enquêteresultaten is duidelijk geworden dat zowel ouderen als jongeren onderscheid in relaties, situaties en algemeen relationele factoren maken. Dus afhankelijk van een bepaald geval wordt meer of minder u gezegd en is de verandering daarin kleiner of groter dan in andere gevallen. Generatieverschillen geven die veranderingen aan en de groepen waartoe die generaties behoren lijken van invloed op meer of minder verandering. Zo is uit vergelijking van verschillende groepen gebleken dat onkerkelijken, katholieken en hoogopgeleiden meer tot de verschuiving van u naar jij/je hebben bijgedragen dan andere groepen binnen de religie en opleiding.
De systematiek in het gebruik van u en jij/je zit in de parameters status, solidariteit en formaliteit die met formules daarvan toepasbaar zijn op elke relatie, situatie en algemeen relationele factor. Uit de formules blijkt dat de parameters elkaar kunnen versterken en tegenspreken. In het laatste geval gaat het om de nadruk op bijvoorbeeld solidariteit, zoals we in de relatie kind - ouder ([+status][+solidariteit]) hebben gezien. Theoretisch gezien kunnen relaties, situaties en algemeen relationele factoren dus worden vergeleken aan de hand van formules op bases van status, solidariteit en formaliteit die bepalend zijn voor het gebruik van u of jij/je.
In de relatie kind - ouder heeft zich de grootste verandering voorgedaan. Als we er daarbij vanuit gaan dat het gezin de hoeksteen is van onze samenleving, zou de bron van de algemene verschuiving van u naar jij/je in het gezin kunnen liggen: kinderen hoeven geen u meer te zeggen tegen hun ouders en dat
| |
| |
heeft zijn doorwerking naar andere ouderen en gezagdragers. Toch is uit de enquêteresultaten gebleken dat evenals de oude en midden generatie de jonge generatie in veel gevallen u zegt. Daarbij zouden we ons kunnen afvragen of de verschuiving van u naar jij/je zich in deze nieuwe eeuw verder zal voortzetten, gezien nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen, waarin meer behoefte lijkt te ontstaan aan normen en waarden.
| |
4. U, jij en je in de media
Als aanvulling en bevestiging van de enquêteresultaten, komen hier resultaten van mijn vergelijkend onderzoek naar interviews en reclameteksten ter sprake, die weer worden aangevuld met bevindingen uit observaties. Het gaat om een registratie van tegen wie en wanneer u of jij, je wordt gezegd, waarbij de systematiek daarin herkenbaar is. Aan het einde van deze paragraaf worden voorlopige resultaten van het vervolgonderzoek in internationaal verband vermeld.
Evenals in relaties en situaties spelen in interviews, debatten en reclameteksten de parameters status, solidariteit en formaliteit een belangrijke rol, waarbij ze ook dienen om elkaar te versterken of tegen te spreken. Dat is vooral te zien in politieke debatten waarin het u-gebruik verklaarbaar is door het formele karakter dat versterkt wordt door non-solidariteit. Een voorbeeld hiervan zijn de debatten in de Tweede Kamer waarin politici elkaar met u aanspreken. Ook interviews met hooggeplaatste personen als een minister, een generaal of een directeur worden gekenmerkt door de formule [+status][-solidariteit] [+formeel] waarmee een veelvuldig gebruik van u verklaarbaar is. Gaat het om een formule waarin sprake is van solidariteit ([+solidariteit]) dan zien we in vergelijking met andere deelformules meer gebruik van jij/je, dus ook in de formule [+status][+solidariteit][+formeel]. In een dergelijk geval, zoals in een interview met een schrijfster, ligt de nadruk op [+solidariteit]. Een voorbeeld daarvan is: ‘Op het oog beweeg jij je inderdaad moeiteloos in het openbaar,’ zegt Elisabeth Lockhorn tegen de schrijfster Nelleke Noordervliet. (Opzij, mei 1997). Daartegenover staat u-gebruik in andere gevallen; bijvoorbeeld: ‘Als u terugkijkt op uw loopbaan stelt u vast dat u..’, zegt Aukje Holtrop tegen oud-politicus en schrijver Jan Terlouw. (Vrij Nederland, 7-12-1996). Hier ligt de nadruk op status. Ook in interviews gaat het dus erom, als de parameters elkaar tegenspreken op welke parameter dan de nadruk ligt. Daarmee is tevens verklaarbaar waarom in een politiek debat
u gezegd wordt en daarbuiten, in de wandelgangen, jij/je.
Over het algemeen lijkt men in de media meer waarde te hechten aan solidariteit dan aan status. Dat blijkt uit vragen of er getutoyeerd mag worden en uit afspraken elkaar te tutoyeren. ‘Wij kennen elkaar wat langer.’ horen we dan zeggen. Een typerend voorbeeld is het interview met een oud-journalist die door de veel jongere journaliste niet met u aangesproken wilde worden. (Radio 1, 6-11-2002, 19.15 uur) Dat gesprek werd onderbroken door een mededeling die werd aangeduid als ‘een technisch probleem’, waarin werd vermeld dat de oud- | |
| |
journalist door het gebruik van u een afstand voelde die er volgens hem niet was. De journaliste gaf aan dat ze door zijn ouderdom geneigd was u te zeggen. De mededeling werd afgesloten met de afspraak elkaar te tutoyeren. Een recenter voorbeeld uit de media is de vraag van een journalist aan een oudere politicus: ‘Sloegen bij jou de stoppen door?’ naar aanleiding van de oorlog in Irak. (Radio 1, De ochtenden, 20-03-2003).
Ondanks de over het algemeen toegenomen solidariteit zien we een bepaalde onzekerheid die tot uiting komt in zowel u als jij/je in één gesprek tegen dezelfde persoon. Daarin gaat het meestal om de formule ([±status] [±solidariteit]); bij een verschuiving van [±solidariteit] naar [+solidariteit] wordt dan jij/je gezegd wat vaak samengaat met een persoonlijk aspect en spontaniteit in een zakelijk gesprek. In gesprekken met meerdere personen komt het wel eens voor dat de één met u en de ander met jij/je wordt aangesproken, wat te maken heeft met de nadruk op [+status] en [-status]. Een recent voorbeeld hiervan zag ik bij de journalist Paul Witteman die in het discussieprogramma Buitenhof (Nederland 3) van zondag 2 maart 2003 de oud-politicus Hans van Mierlo met u aansprak, en tegen een jonge politieke activist jij/je zei. De parameter solidariteit moeten we dus niet overschatten, omdat in veel gevallen, vooral bij publieke omroepen en in de schriftelijke media, de nadruk wordt gelegd op de status met het daarbij behorend u-gebruik. Toch zal voorlopig ook onzekerheid bestaan. Een voorbeeld dat ik persoonlijk meemaakte is de vraag van de NOVIB aan mij, haar advies te geven over een juist gebruik van u en jij/je. De NOVIB had de gewoonte iedereen met jij/je aan te spreken, maar was daaraan gaan twijfelen. Aan de hand van de onderzoeksresultaten kon ik duidelijk maken waar de meeste mensen het gebruik van u en
jij/je van laten afhangen.
In reclameteksten kan iedereen voorbeelden van verschillen tussen u en jij/je zien. Hebben die reclameteksten jongeren als de belangrijkste doelgroep dan zien we, in tegenstelling tot 20-30 jaar geleden, hoofdzakelijk het gebruik van jij/je. Ook als reclameteksten hoofdzakelijk gericht zijn op vrouwen en het middenkader zien we vaak jij/je. Waarschijnlijk heeft dat te maken met een grotere gevoeligheid voor solidariteit dan voor status bij de genoemde doelgroepen. Gerichtheid op mensen met een hoog niveau, gaat in de meeste gevallen nog gepaard met u, waaruit de gevoeligheid voor status blijkt. Verder komen we in veel reclameteksten zowel u als jij/je tegen: jij/je in de slogan of de openingszin; u in de tekst daaronder. Hier is waarschijnlijk dezelfde onzekerheid aan de orde als bij plus/minus status en solidariteit in bepaalde relaties en situaties.
Opmerkelijk is dat in plaats van u of jij vaak je wordt gebruikt. Denk bijvoorbeeld aan IKEA die als één van de eerste je in reclameteksten is gaan gebruiken, wat aanvankelijk bij veel mensen opviel maar nu bij de meeste als gewoon beschouwd lijkt te worden. Ik heb wel eens de indruk dat je als een tussenvorm wordt gebruikt: men wil niet nadrukkelijk tutoyeren, maar ook geen gevoel van afstand (met u) creëren. Het Nederlands heeft in dit opzicht een uniek systeem: we kunnen jij of je zeggen, terwijl andere talen die differentiatie- | |
| |
mogelijkheid niet hebben. Het Duits kent alleen du en het Frans alleen tu als onderwerp.
Hoewel over het algemeen veranderingen in de aanspreekvormen worden geaccepteerd, ergeren sommige Nederlanders zich zodanig aan het toegenomen jij/je-gebruik dat zij in het openbaar hun mening verkondigen. Dat blijkt uit praatprogramma's over normen en waarden, waarin vooral personen van de midden en oude generatie laten blijken het niet eens te zijn met de terugdringing van het u-gebruik. Ofschoon de meeste gesprekken en artikelen over normen en waarden niet gaan over aanspreekvormen, treffen we wel eens uitspraken over het u- en jij/je-gebruik aan. Uit mijn verzameling voorbeelden daarvan koos ik: ‘Ik houd nog steeds niet van gejij en gejou. (...) Ik denk dat het vaak heel onnatuurlijk is: het wordt gebruikt om gezagsverhoudingen te verdoezelen die er wel degelijk zijn’ aldus Hans Gruijters (Haagse Post 16-7-1988). Op het IVN congres in 1997 was het opvallend dat docenten Nederlands zich ergerden aan het jij/je-gebruik van sprekers tegen de toehoorders. Een dergelijke ergernis zagen we ook ten opzichte van Pim Fortuyn wanneer hij koos voor de j-vorm die door bepaalde groepen werd opgevat als minachting of als populair willen zijn. Verder zei een journalist tijdens een interview met mij dat hij zijn kinderen leert u tegen ouderen te zeggen, omdat hij zich ergert aan al het jij/je-gebruik door kinderen.
Voor zover ik heb kunnen nagaan wordt er in Vlaanderen veel meer u tegen allerlei groepen gezegd dan in Nederland. Bovendien lijkt men in Vlaanderen consequenter in het u-gebruik. Zo zien we in reclameteksten en interviews in Nederland een veelvuldig gebruik van jij/je, vooral als het jongere generaties en vrouwen betreft, terwijl in Vlaanderen nog steeds voornamelijk u wordt gebruikt in vooral Vlaamse dagbladen. Een voorbeeld daarvan zijn reclameteksten van ‘KBC, Bank & Verzekering’, waarin alleen de u-vorm wordt gebruikt. Bijvoorbeeld: ‘We hebben het voor u.’ en ‘Zodat u zich helemaal thuis voelt.’ Daarentegen zien we in reclameteksten van banken en verzekeringen in Nederlandse dag- en weekbladen het gebruik van je, vaak naast dat van u, zoals in herhaalde advertenties van ‘Nationale Nederlander’, waaruit: ‘Een hypotheek waarmee je aan je toekomst bouwt.’ Als opvallende openingszin, en daaronder: ‘En toch wilt u niet dat uw hypotheek uw leven gaat bepalen.’ In Vlaamse amusementsprogramma's is het opmerkelijk dat j-vormen steeds meer gebruikt worden, vaak gecombineerd met u- en gij-vormen. Ook bij moderne Vlaamse mediagroepen lijkt het gebruik van jij/je steeds meer te gaan overheersen. Zie verder mijn toekomstig artikel over aanspreekvormen in Vlaanderen.
Uit voorlopige resultaten van mijn vervolgonderzoek naar veranderingen in aanspreekvormen in het Duits en Frans blijkt dat hierin minder sprake is van verandering dan in het Nederlands. Zo is uit vergelijkingen van taalkundige werken gebleken dat in Duitse en Franse grammatica's duidelijk staat vermeld wanneer de ene en wanneer de andere aanspreekvorm gebruikt moet worden, terwijl in de Nederlandse grammatica's gewezen wordt op verschillende mogelijkheden. Een voorbeeld is de regel dat in het Duits en Frans tegen
| |
| |
iedereen die men niet kent respectievelijk Sie en vous wordt gezegd, terwijl in het Nederlands ook jij/je gezegd kan worden. Op het internationaal congres over aanspreekvormen in Parijs op 7 en 8 maart 2003 hoorde ik bevestigingen van verschillen, hoewel uit voorbeelden bleek dat er ook nieuwe ontwikkelingen waarneembaar zijn.
| |
5. Het gebruik van jullie
Tot in de twintigste eeuw kon de combinatie gij/u in zowel enkelvoud als meervoud en in alle gevallen worden gebruikt, waardoor er waarschijnlijk weinig behoefte was aan een aparte meervoudsvorm. Wel zien we hier en daar de toevoeging van -lieden aan gij (gijlieden) in vooral toneelstukken. De verdwijning van gij/ge in Nederland en de algemene invoering van jij/je in het enkelvoud veroorzaakte waarschijnlijk een behoefte aan een nieuwe meervoudsvorm, gericht op vertrouwelijkheid. Aansluitend bij de andere j-vormen en met het oog op combinaties die met -lui en -lieden gemaakt werden, zou jullie ontstaan kunnen zijn. De onzekerheid hierover is groot. ‘Jullie is een probleem: het kan verklaard worden uit jij-lui of uit jou-lui. Het behoort in ieder geval vanouds tot de pluralisvormen met -lieden/-lui etc.: gijlieden, ulieden etc.’, aldus Van Bree (1987, 252).
Tegenwoordig lijken er verschillende betekenissen aan de aanspreekvorm jullie toegekend te worden, waardoor formules op bases van status, solidariteit en formaliteit moeilijk toepasbaar zijn. Bovendien zou dat kunnen betekenen dat jullie, evenals de vroegere gij/u, in alle gevallen gebruikt zou kunnen worden en er dus geen sprake is van een systeem zoals in de aanspreekvormen in het enkelvoud. Hoewel de tweede en derde betekenis nog niet gestoeld zijn op een systematisch onderzoek, gaat het om:
1. | meervoud van vertrouwelijkheid; |
2. | neutrale vorm tussen u en jij/je; |
3. | indirecte aanspreekvorm van jij/je. |
De tweede betekenis blijkt uit relaties en situaties waarin men u of jij/je zou kunnen verwachten. Zo is vooral uit mijn observaties gebleken dat een groep en een enkeling daaruit met jullie wordt aangesproken. Ik denk aan reisleiders en obers die wel eens de vraag stellen: ‘Kan ik nog iets voor jullie doen?’ Een ander voorbeeld is een realistische weergave van hoe het er in een huisartsenpraktijk aan toe gaat. Een vrouw zegt tegen haar huisarts: ‘Jullie moeten zorgen dat ze nu wordt opgenomen!’ naar aanleiding van haar hulpbehoevende moeder. Uit het artikel ‘Praktijk gesloten’ van Ed Croonenberg. (HP/De Tijd, 25-01-2002, p. 34-38). Een oud voorbeeld van het gebruik van jullie als neutrale vorm is van Van Haeringen (1954). Tegen een motorrijder zei hij: ‘Maar jullie motorrijders
| |
| |
rijden ook wel hard.’ U zou in die situatie te veel afstand scheppen en jij/je zou op solidariteit kunnen lijken die de spreker niet wenst.
Jullie in de betekenis van ‘indirecte aanspreekvorm van jij/je’ baseer ik op situaties waarin het gebruik van jij/je voor de hand ligt: tegen een jongen of een meisje, tegen een goede kennis. Men vindt jij/je waarschijnlijk te direct of te nadrukkelijk, waarom men dan voor jullie kiest. Soms lijkt het gebruik van jullie bij de aangesprokene te veel de associatie met het directe jij op te roepen, wat blijkt uit reacties als: ‘Wie bedoelt u met jullie?’ en ‘Ik hoor daar niet bij.’ in gesprekken over een ernstige situatie. Ik denk aan de gesprekken met verschillende jonge milieuactivisten na de moord op de politicus Pim Fortuyn (6 mei 2002). Wellicht zou men liever met u aangesproken worden, vanwege een grotere afstand die daarbij gevoeld wordt.
Af en toe wordt in de plaats van jullie ‘je’ als meervoud gebruikt, zoals te horen is in oude documentaires op de radio. ‘Jongens, je zult er van opzien.’ zei oud-bisschop Hamer tegen aanstaande priesters, ongeveer vijftig jaar geleden. (OVT, VPRO, Radio 1, 25-4-1999). Een verklaring voor je als meervoud is, dat deze vorm van de zeventiende t/m de negentiende eeuw in zowel enkelvoud als meervoud gebruikt werd als variant van ge.
| |
6. Dialectische aanspreekvormen
Ofschoon in de dialectische aanspreekvormen nauwelijks sprake is van een systeem, besteed ik hier in het kort aandacht aan, omdat deze vormen een niet te onderschatten functie hebben. In plaats van dialectische aanspreekvormen zou in deze paragraaf ook gesproken kunnen worden van regionale aanspreekvormen. Geen specifieke dialecten (van bepaalde plaatsen) maar dialectische aanspreekvormen in bepaalde regio's komen ter sprake. Daaraan voorafgaand worden de vragen beantwoord: hoe vaak een dialectische aanspreekvorm wordt gebruikt tegen de ouders en in hoeverre daarin verandering is opgetreden. In tabel 3 staan de enquêteresultaten daarvan.
Tabel 3: wel of geen dialectische aanspreekvormen tegen de ouders per generatie
|
|
wel dialect |
geen dialect |
|
oude generatie |
164 |
131 |
|
55.6% |
44.4% |
|
middengeneratie |
245 |
280 |
|
46.7% |
53.3% |
|
jonge generatie |
171 |
425 |
|
28,7% |
71.3% |
| |
| |
Uit tabel 3 blijkt dat van de jonge generatie 28.7 procent wel eens een dialectische aanspreekvorm gebruikt, terwijl 46.7 procent van de midden en 55.6 procent van de oude generatie dat doet. De grootste verandering heeft dus tussen de midden en jonge generatie plaatsgevonden. Mogelijke verklaringen voor de terugdringing van het dialectgebruik zijn dat ouders hun kinderen stimuleren alleen de standaardtaal te gebruiken en dat de jonge generatie met een veel groter bereik van allerlei communicatiemiddelen opgroeit. Toch zien we een groter wordende waardering voor dialecten wat onder meer blijkt uit de populariteit van personen en groepen die van het dialect gebruik maken bij hun optredens.
In vergelijking met de verschillen in het u-gebruik (zie tabel 1) zijn de verschillen tussen de generaties in het gebruik van dialectische aanspreekvormen minder groot. Zou ook de jonge generatie zich nog betrokken voelen bij het dialect van de ouders? Waar men bij wil horen, daar past men zich in het taalgebruik bij aan is een bekende sociolinguïstische wijsheid. Bovendien is uit mijn observaties gebleken dat een dialectische aanspreekvorm ook wordt gebruikt als men in een thuissituatie niet goed weet of er u of jij/je gezegd zou moeten worden. ‘Thuis zeg ik ie/oe, omdat ik dan geen problemen hoef te maken’, zei een derdejaars studente tegen mij. Samenhangend met dit probleem lijkt met een dialectische vorm u of jij/je te worden vermeden. Zo spreekt een priester in het Brabantse dorp Aarle-Rixtel zijn parochianen aan met gij/ge, en horen we in gesprekken tussen vooral oudere Brabanders vaak gij/ge. Wellicht doe deze vorm ook dienst als tussenvorm tussen u en jij/je.
Als het ware met de klok rond, noem ik vanaf Zuid- en Noord-Holland de aanspreekvormen die waarschijnlijk nog steeds bekend zijn en worden gebruikt. Daarbij geef ik voorbeelden die ik vond in boeken, tijdschriften en artikelen over dialecten.
In de Hollandse provincies worden sinds de zeventiende eeuw de pronomina je en jij (jy) gebruikt, die aanvankelijk alleen in Noord- en Zuid-Holland werden gesproken totdat ze in de negentiende eeuw tot standaard-pronomina werden verheven.
In Friesland kent men de eigen standaardpronomina do en jo(o), die als subject en object worden gebruikt. Do is de vertrouwde aanspreking van één persoon; jo(o) de beleefde aanspreking van één persoon en de meervoudsvorm. Soms wordt de oudere vorm jimme in het meervoud gebruikt. In een artikel over de ‘Leeuwarder stadstaal’ van Jonkman (1992) trof ik het volgende voorbeeld van jimme aan: ‘Wie het jimme (= jullie) dat seid?’
In het noordoosten en het oosten van Nederland kent men de dialectische of regionale aanspreekvormen ie als subject en oe als object. Ie/oe staan etymologisch op één lijn met gij/ u, en kunnen in alle situaties en in zowel enkelvoud als meervoud worden gebruikt. In deze aanspreekvormen bestaat dus geen onderscheid in bijvoorbeeld status. Toch kent men nog wel hier en daar het enkelvoud doe/die. Een voorbeeld van ie/oe trof ik aan in het artikel van
| |
| |
Hottenhuis (1993) over dialect in Twente: ‘As ie het Twents zo veurnaam veindt, waarum proat ie het dan nich met oew kinder?’
In het zuidoosten, met name in Limburg, treffen we de aanspreekvormen doe/dich en geer/uch aan: doe/dich voor de vertrouwelijke omgang in het enkelvoud, geer/uch voor beleefdheid enkelvoud en in het meervoud. Status en solidariteit spelen hier dus een rol. Een voorbeeld van de objectvorm dich is: ‘Ich sjlaon dich op dien gezich.’ (Kras, 2002); en in een verhaal door Leo Huijs (2002) vond ik het gebruik van de subjectvorm doe: ‘Jungske’, zag hae, ‘as doe good braaf bös moogs doe...’ Plaatselijke Limburgse dialectvormen, zoals de Venlose geej/óg laat ik hier buiten beschouwing, omdat dit artikel anders te lang zou worden. Bovendien staat dit artikel niet in het teken van specifieke gevallen.
In Brabant wordt gij/ge met als objectvorm oe gebruikt, zoals in de vragen: ‘Weet gij hoe dat moet?’ ‘Wil gij nog wat hebben?’, die wel eens aan mij worden gesteld door aangetrouwde familieleden in Brabant. Een voorbeeld uit een Brabants woordenboek (Swanenberg, 1987, 225) is: ‘ik zeg oe dè't zoo is’. Wil men deze vorm echter benadrukken dan zegt men: aow: ‘èn ik zeg aow dè't zoo is en niej anders!’. Evenals ie/oe in het noordoosten en het oosten kan gij/oe altijd en tegen iedereen worden gebruikt.
In de provincie Zeeland kent men de vormen jie en joe maar ook je. ‘Al naar gelang de nadruk wordt jie, joe of je gebruikt.’, aldus De Vin (1953, 38). Voorbeelden uit zijn dissertatie (1953) zijn: ‘jie bimmen der eane!’ (jij bent me er een!) ‘je mach nohhes omme’ (je mag nog eens komen) ‘da sak joe noh wäles vertääle’ (dat zal ik jou nog wel eens vertellen,) ‘ksa je der wa briene’ (ik zal je er wel brengen.) Het subject én de objectvorm in de tweede persoon meervoud is julder met nadruk, en je zonder nadruk. Evenals in de meeste andere dialecten spelen status en solidariteit in de Zeeuwse dialecten geen rol.
In vergelijking met de standaardpronomina kennen de meeste dialectische vormen niet het probleem van de juiste vorm bij een bepaalde relatie en situatie. Dat is een voordeel, maar het heeft als nadeel dat men niet weet in hoeverre er verschillen bestaan tussen status, solidariteit en formaliteit.
| |
7. Conclusies
Gezien de overeenkomende resultaten van verschillende onderzoekmethoden kunnen we stellen dat het gebruik van u en jij/je steeds meer bepaald is gaan worden door status, solidariteit en formaliteit. Dit zijn factoren die elkaar kunnen versterken ([+status][-solidariteit][+formeel]>u), maar elkaar ook kunnen tegenspreken ([+status][+solidariteit]). In het laatste geval geeft de nadruk op status of solidariteit de doorslag. Zo is in relatie met ouders de nadruk komen te liggen op [+solidariteit] waarmee de verschuiving van u naar jij/je verklaarbaar is. Op alle relaties, situaties en algemeen relationele factoren zijn de parameters status, solidariteit en formaliteit toepasbaar in de vorm van bovengenoemde formules. Met die formules konden vergelijkingen worden gemaakt, waardoor de mate van
| |
| |
het u- en jij/je-gebruik en de verandering daarin verklaard konden worden. In de grammatica's zijn die parameters nog niet aan u en jij/je gekoppeld. Dat kan ook nog niet, omdat dit systeem pas door het verschijnen van de dissertatie over aanspreekvormen (Vermaas, 2002) duidelijk is geworden.
Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen de verandering in aanspreekvormen over het algemeen en in specifieke gevallen. Dus afhankelijk van de relatie, situatie en algemeen relationele factor wordt meer of minder u gezegd door zowel ouderen als jongeren. Wel zien we dat over het algemeen meer nadruk is komen te liggen op solidariteit, maar de rol van status en formaliteit moet niet worden onderschat. Hooggeplaatste personen worden meestal met u aangesproken, en wanneer het gaat om formele situaties zeggen de meeste mensen u. De parameter solidariteit treedt op de voorgrond bij vrouwen onderling en bij jongeren, wat samengaat met het gebruik van jij/je. Bestaat er onzekerheid over status en solidariteit, dan wordt er zowel u als jij/je tegen dezelfde persoon gezegd. Maar als formaliteit daarbij een rol speelt, zien we een consequent gebruik van u of jij/je: u in een formele discussie, jij/je in een ontspannen samenzijn.
De meervoudsvorm jullie heeft ook veranderingen ondergaan. Naast de algemeen bekende betekenis ‘vertrouwelijkheid’ wordt jullie gebruikt als ‘indirecte vorm van jij/je’ en als ‘neutrale vorm tussen u en jij/je’. Een systematiek zoals in het gebruik van u en jij/je is in het gebruik van jullie nog moeilijk te bepalen.
In vergelijking met het gebruik van u, jij/je en jullie zijn dialectische aanspreekvormen in Nederland minder veranderd. Dat wil zeggen dat bij het gebruik van een dialectische vorm de verschillen tussen de drie onderzochte generaties minder groot zijn dan bij het gebruik van u. Bovendien speelt het systeem op basis van de parameters status, solidariteit en formaliteit bij de dialectische aanspreekvormen nauwelijks een rol.
| |
Bibliografie
Niet alle gebruikte teksten en artikelen zijn hierin opgenomen; waar nodig zijn die in de tekst vermeld.
Bree, Cor van
1987 |
Historische grammatica van het Nederlands. Foris, Dordrecht. |
Brinkgreve, Christien
2002 |
‘Hoeksteen én schopsteen’. NRC Handelsblad, 30-11 en 1-12-2002, blz. 45. |
Brown, R. and A. Gilman
1960 |
‘The pronouns of power and solidarity’. In: Language and social class red. P.P. Giglioli, Harmondsworth 1972, p.252-282. Zie ook de vertaling ‘De voornaamwoorden van macht en solidariteit,’ vertaald door Hans Wegman, in: Taalgebruik, red. Dolf Hartveldt, 1978, blz. 58-88. |
| |
| |
Deichsel, Alexander
1985 |
Sociologie. Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen. |
Dittmar, N.
1978 |
Handboek van de Sociolinguïstiek. Red. W.K.B. Koning. Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen. |
Haeringen, C.B. van
1954 |
‘Dialect en cultuurtaal’. In Taalkunde in artikelen, red. J. Hoogteijling, Wolters-Noordhoff, Groningen 1968. |
Hottenhuis, André
1993 |
‘Dialectverlies in Twente’. In: Taal & Tongval, themanummer 6 ‘Dialectverlies en Regiolectvorming’. |
Huijs, Leo
2002 |
‘Leugebieëste’ canberra Australië (Aad Tegels) Tegelen. In: De Kroèdwis, Veldeke kring Venlo, 21ste jrg nr. 1, april 2002. blz. 17-21. |
Jonkman, Reitze, J.
1992 |
‘De historische ontwikkeling van de Leeuwarder stadstaal’. In: Taal & Tongval, themanummer 5 (1992) ‘Stadsdialecten’ |
Kars, Henk
2002 |
‘Ich versop d'r dich ein!’ In: Roerstreek 2002, jaarboek 2002, 34. |
Labov, William
1972 |
‘On the mechanism of the linguistic change’. In: Sociolinguistic Patterns. Philadelphia 1972, blz. 160-182. |
Leeuwen, Arthur van, en Paul de Hen
1998 |
‘Weten ouders wel aan wie zij hun kinderen toevertrouwen? De normen en waarden van de Nederlandse leraar - privé en in de klas.’ In: Elsevier, 7-11-1998, p. 38-65. |
Swanenberg, Cor
1987 |
‘... diej he' wè...’, 'n oostbrabants woordebuukse. Eburon Delft. |
Toorn, M.C. van den & J.A.M. Vermaas
1988 |
‘Veranderingen in de aanspreking van ouders’. In Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde, nr. 104, blz. 210-228. |
Vermaas, J.A.M.
1990 |
‘U of jij/je zeggen tegen ouders’. Onze Taal, 108-110. |
1998 |
‘U of jij/je zeggen tegen moeder of ma’. In ‘Kris-Kras door het Nederlands,’ red. Fr. Jansen en L. Gijsbers, Sdu Uitgevers, Den Haag en Standaard Uitgeverij, Antwerpen, blz. 123-129. |
2002 |
Veranderingen in de Nederlandse aanspreekvormen van de dertiende t/m de twintigste eeuw. Dissertatie, Universiteit van Utrecht. |
Vin, Adriaan de
1953 |
Het dialect van Schouwen-Duiveland. Grammatica en historie, Van Gorcum en Prakke & Prakke, Assen. |
Wal, Marijke van der, i.s.m. Cor van Bree
1992 |
‘Geschiedenis van het Nederlands’. Het Spectrum, Utrecht. |
Woltjer J.J.
1992 |
Recent verleden. Nederland in de twintigste eeuw. Balans, Amsterdam. |
|
|