Tabu. Jaargang 32
(2002)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 1/2]Expletieven en coverte verplaatsing
|
(1) | Er is een man gearriveerd |
Deze constructies ontlenen hun naam aan het feit dat de expletief ‘zuiver’ zou zijn, hetgeen wil zeggen dat die slechts één grammaticaal kenmerk bezit, namelijk het kenmerk [D]. Het kenmerk [D] staat voor [determiner] en is het categoriale kenmerk dat naamwoordsgroepen hebben die een specifieke interpretatie hebben; het kenmerk [D] is tevens de locus van specificiteit. Om die reden worden die naamwoordsgroepen ook wel ‘determiner phrases’ genoemd, oftewel DPs. Naamwoordsgroepen die een niet-specifieke interpretatie hebben zijn derhalve geen DPs, maar NPs, oftewel ‘noun phrases’.
De zogenaamde ‘onzuivere’ expletieven zouden naast het kenmerk [D], ook φ-kenmerken en een casus-kenmerk bezitten. De φ-kenmerken omvatten de drie kenmerken [persoon], [geslacht] en [getal] en komen dus typisch voor bij naam-woordsgroepen. Omdat een onzuiver expletief een getalskenmerk bezit, is het in staat de getalsaanduiding op het werkwoord te bepalen. Zuivere expletieven hebben dat kenmerk niet, en daardoor wordt de getalsaanduiding in zuivere expletief-constructies niet bepaald door de expletief, maar door de naamwoordsgroep.
De relatie tussen de zuivere expletief en het NP-onderwerp, hieronder aangeduid als de associate, vormt een klassiek vraagstuk in de generatieve grammatica, zie bijvoorbeeld Williams (1984), Bennis (1986) en Chomsky (1986). Ik bespreek hier alleen een recente benadering, namelijk die van Chomsky (1995). Daarin wordt gesteld dat de expletief in zinnen als (1) in de subjectspositie staat, hoewel het slechts een plaatshouder is voor de associate, die in een lagere positie staat. De associate ondergaat na het overte gedeelte van de derivatie een verplaatsing naar de subjects-positie. Dat is een ‘onzichtbare’ verplaatsing, ook wel coverte verplaatsing genoemd, omdat het resultaat niet te zien is in de woordvolgorde. De verplaatsing treedt immers pas op als de woordvolgorde zoals die uitgesproken wordt, al vaststaat. Op LF, i.e. ‘logical form’, het niveau van de interpretatie, is (1) dus eigenlijk hetzelfde als z'n nietexpletieve equivalent (2):
(2) | Een man is gearriveerd |
Aangezien verondersteld wordt dat (1) en (2) op het niveau van de interpretatie gelijk zijn, speelt de expletief volgens deze benadering geen rol in de betekenis
van de zin. De expletief is slechts aanwezig om te voldoen aan het Extended Projection Principle (EPP), het principe dat de aanwezigheid van een grammaticaal subject afdwingt. In gevallen zoals (1) is de subjectspositie leeg; het EPP vereist nu dat een expletief die positie opvult. In (1) hebben we echter te maken met een zuiver expletief, hetgeen wil zeggen dat de expletief niet de werkwoordsuitgang kan bepalen. De werkwoords-uitgang kan namelijk alleen bepaald worden door een element in preverbale positie dat φ-kenmerken bezit, om redenen die hieronder aan de orde komen. De associate onder-gaat daarom een coverte verplaatsing naar een preverbale positie.
2. Opbouw van het artikel
In dit artikel toon ik aan dat op grond van de gegeven argumenten geen coverte verplaatsing aangenomen hoeft te worden.Ga naar eind1 Er zijn verschillende conceptuele en empirische argumenten gegeven voor deze coverte verplaatsing. Conceptuele over-wegingen voor en tegen de analyse worden in paragraaf 3 uiteengezet. In paragraaf 4 tot en met 6 worden de empirische argumenten besproken. Ten eerste voorspelt de coverte verplaatsing het zogenaamde specificiteits-effect, dat in paragraaf 4 aan bod komt. Ten tweede moet coverte verplaatsing aan bepaalde lokaliteitseisen voldoen. Het is dus te verwachten dat constructies die die eisen respecteren, een expletief toestaan. Constructies waarin lokaliteitseisen geschonden zouden worden, zouden echter geen expletief toestaan, zoals uitgelegd in paragraaf 5. Ook wordt er een alternatieve verklaring aangedragen. Ten derde is het te verwachten dat de associate de controleur kan zijn voor PRO in een adjunct-zin, in tegenstelling tot het direct object van een transitief werkwoord. Dat wordt besproken in paragraaf 6. Tevens wordt er een aanzet gegeven voor een nieuwe benadering van controle in adjunct-zinnen. De belangrijkste conclusie van dit artikel, in paragraaf 7, is dat op empirische gronden coverte verplaatsing van de associate niet voor de hand ligt.
3. Conceptuele voordelen
Het Extended Projection Principle, voorts EPP, vereist dat zinnen een grammaticaal onderwerp hebben. Dit principe motiveert de aanwezigheid van zuivere expletieven in zinnen zoals (1). Het eigenlijke onderwerp van (1) staat niet in de subjectspositie, maar de zin is desondanks welgevormd, omdat er een expletief in de subjectspositie staat.
In het minimalistisch programma van Chomsky (1995) is het EPP geformuleerd in termen van kenmerken checken. Ieder oninterpreteerbaar kenmerk moet gecheckt worden. Daarnaast is ieder kenmerk sterk of zwak. Voor sterke kenmerken geldt dat ze gecheckt moeten worden voor de derivatie de vorm bereikt waarin die uitgesproken wordt (i.e. Spell Out); voor zwakke kenmerken geldt dat ze daarna gecheckt kunnen worden, dus in het onzichtbare gedeelte van de derivatie. Een zin kan alleen geïnter-preteerd worden op LF wanneer alle oninterpreteerbare kenmerken gecheckt zijn. Het checken van een
kenmerk van een hoofd vindt plaats als er een element met een gelijk kenmerk in de projectie van het betreffende hoofd staat; beide kenmerken worden nu gedeleerd.Ga naar eind2
Het EPP wordt nu opgevat als een sterk [nominaal-] kenmerk op het hoofd Tense, of T.Ga naar eind3 De subjectsconditie vereist dus dat er een naamwoord in de subjectspositie staat. Als het zo is dat de aanwezigheid van een zuiver expletief terug te voeren is op het EPP, en het EPP een [nominaal-] kenmerk is, dan moet het dus zo zijn dat zuivere expletieven het [nominaal-] kenmerk hebben. Aangenomen dat zuivere expletieven slechts plaatshouders zijn, ligt het voor de hand dat zuivere expletieven dan ook alleen dit kenmerk bezitten. De andere kenmerken van T, namelijk de φ-kenmerken en het casus-kenmerk, kunnen worden gecheckt door de associate, na coverte verplaatsing naar T. Ook het [D] kenmerk van de expletief wordt bij deze coverte verplaatsing gecheckt. Zo hoeft er geen nieuwe checking configuratie aan-genomen te worden om de φ-kenmerken en het casus-kenmerk te checken in expletief-constructies.Ga naar eind4 Expletief-constructies gedragen zich in dit opzicht dus net als andere constructies.
Een analyse in termen van coverte verplaatsing heeft implicaties voor de rol die aan de expletief wordt toegeschreven. Het is daarom van belang om te onderzoeken of zuivere expletieven inderdaad armere versies van DPs zijn. Ik denk dat die aanname niet juist hoeft te zijn. In het ideale geval is het EPP verantwoordelijk voor alle realisaties van de subjectspositie. In veel talen zijn echter ook niet-nominale realisaties van de subjectsposite mogelijk, namelijk in locatief-inversie constructies. Ik geef hier een Engels voorbeeld van, omdat locatief-inversie in het Nederlands niet altijd onderscheiden kan worden van topicalisatie:
(3) | Into the room entered a man |
in de kamer kwam-binnen een man | |
‘In de kamer kwam een man binnen’ |
Er zijn verscheidene argumenten om aan te nemen dat de PP in de subjectspositie staat, zie daarvoor onder andere Hoekstra & Mulder (1990). Het punt is, dat sommige locatieve PP's kennelijk aan het EPP kunnen voldoen. De huidige formulering van het EPP is echter te beperkt om PP's te omvatten.
Zou het EPP zodanig geformuleerd worden dat locatieve PP's er ook aan kunnen voldoen, dan wordt ook de aanname dat zuivere expletieven verarmde naam-woorden zijn, minder vanzelfsprekend. Zuivere expletieven zijn vaak homoniem met een locatief adverbium, zoals het Nederlandse er, het Engelse there en het Duitse da.Ga naar eind5 Maar ook buiten de Germaanse talen vinden we dit verschijnsel. Het lijkt me daarom niet uitgesloten dat zuivere expletieven in de subjectspositie toegestaan zijn vanwege hun locatieve karakter, en niet vanwege het feit dat ze een [D] kenmerk bezitten.
De keuze tussen de twee mogelijkheden lijkt af te hangen van theorieinterne overwegingen. Maar ik denk dat er toch een empirische test te bedenken is. Als Chomsky's analyse juist is, is de expletief alleen een [D] kenmerk. Dat kenmerk wordt aan het eind van de derivatie gedeleerd (zie boven). De
resulterende structuur is dezelfde als die van een niet- expletief-constructie.Ga naar eind6 In dat geval is geen verschil in interpretatie te verwachten tussen (1) en (2). Als de expletief echter vanwege z'n locatieve karakter aan de EPP voldoet, is het waarschijnlijk dat dat locatieve karakter een rol speelt op LF.Ga naar eind7 In dat geval is wel degelijk een verschil in interpretatie te verwachten tussen expletief-zinnen en niet-expletief-zinnen. Volgens Milsark (1974) is er inderdaad verschil tussen zinnen als (4) en (5):
(4) | Er zijn veel mensen bij de TT geweest |
(5) | Veel mensen zijn bij de TT geweest |
Het verschil tussen (4) en (5) ligt in het feit dat zin (5) twee lezingen heeft, maar zin (4) slechts één. De twee lezingen van (5) kunnen geparafraseerd worden als (6):
(6) | a. | Het aantal mensen dat bij de TT is geweest, is groot te noemen |
b. | Voor veel mensen geldt dat ze bij de TT geweest zijn, maar voor andere mensen geldt dat niet. |
Zin (4) heeft echter alleen de lezing in (6a). Het lijkt daarom waarschijnlijk dat expletief bijdraagt aan de betekenis van de zin.
Daarvan kan afgeleid worden dat de expletief niet slechts plaatshouder is voor de associate. In het licht van de locatief-inversie die hierboven beschreven is, is dat ook geen verrassing; door die data weten we immers dat de subjectspositie ook door locatieve elementen gevuld kan worden. Deze conclusie heeft echter implicaties voor de coverte verplaatsing die Chomsky (1995) voor de associate in (1) en (3) voorstelt. Mocht die verplaatsing reëel zijn, dan moet de landingsplaats opnieuw vastgesteld worden. De positie van de expletief ligt in dit opzicht niet voor de hand omdat er geen sprake is van deletie van kenmerken van de expletief. Hiermee wordt de coverte verplaatsing minder aannemelijk.
4. Het specificiteits-effect
Chomsky (1995) neemt aan dat het [D] kenmerk waaruit een zuiver expletief bestaat, op zichzelf een oninterpreteerbaar kenmerk is. Het moet dus gecheckt worden door een ander nominaal kenmerk. Deze checking vindt plaats nadat de associate een coverte verplaatsing naar T ondergaan heeft. Hieruit volgt dat een expletief alleen kan voorkomen in zinnen waarin de associate een NP is, oftewel een niet-specifieke naamwoordsgroep. Als die een DP zou zijn, dus een specifieke naamwoordsgroep, zou het [D] kenmerk van de expletief niet gecheckt kunnen worden.
Deze redenering voorspelt correct dat zuivere expletieven compatibel zijn met niet-specifieke associate, zoals in (7a). Ook voorspelt die dat specifieke
associates niet voor kunnen komen met een zuiver expletief, zoals in (7b). Dit is het zogenaamde specificiteitseffect:
(7) | a. | Er zijn [NP drie meisjes] gearriveerd |
b. | *Er zijn [DP de meisjes] gearriveerd |
Het specificiteitseffect treedt echter ook op in gevallen waarin geen sprake is van coverte verplaatsing. In die gevallen kan de noodzaak om het [D] kenmerk van de expletief te checken niet verantwoordelijk worden gehouden voor het specificiteits-effect. Voorbeelden van zulke gevallen staan in (8) en (9). In (8) vinden we een transitieve expletief-constructie. Het lijkt erop dat bij zulke zinnen zowel de associate als het direct object niet-specifiek moeten zijn (zie ook Bennis (1986)):
(8) | a. | Er heeft iemand man een geest gezien |
b. | *Er heeft de man een geest gezien | |
c. | ?Er heeft iemand de geest gezien |
Zelfs als het zo is dat de associate niet-specifiek moet zijn omdat anders het [D] kenmerk van de expletief niet gecheckt wordt, dan blijft het onverklaard dat ook het direct object niet-specifiek moet zijn.Ga naar eind8 Het effect is echter sterker in (8b) dan in (8c), dus sterker bij associates dan bij directe objecten. Ook dat wijst erop dat het specificiteits-effect een semantische kwestie zou kunnen zijn.
In (9) vinden we de Franse vertaling van (7). Merk op dat de Franse expletief van het onzuivere type is; de associate ondergaat geen LF-verplaatsing.
(9) | a. | Il | est arrivé | trois filles |
Exp is gearriveerd-3 M sg drie meisjes | ||||
‘Er zijn drie meisjes gearriveerd’ | ||||
b. | ?Il | est arrivé | les filles | |
Exp is gearriveerd-3 M sg de meisjes | ||||
‘Er arriveren de meisjes’Ga naar eind9 |
Ook in het Frans doet het specificiteits-effect zich voor. De Franse expletief il heeft echter de vorm van een pronomen en hoeft daarom z'n categoriale kenmerk niet te checken. Toch treedt het effect op. Het lijkt mij dan ook waarschijnlijk dat er een andere factor is, wellicht een semantische of pragmatische factor, die verantwoordelijk is voor het specificiteits-effect. Dat blijkt ook uit zinnen als (10), waarin de associate qua vorm een DP is, maar een niet-specifieke interpretatie heeft:
(10) | A: | Is er iets leuks op TV vanavond? |
B | Er is [DP de finale van een tennis toernooi]... |
Als een DP-associate tot een ongrammaticale zin leidt, is het niet te verklaren dat zinnen als (10) bestaan.Ga naar eind10 Ik vermoed daarom dat het specificiteitseffect niet te
maken heeft met het checken van het [D] kenmerk van de expletief. Zolang de bron van het effect niet is vastgesteld, is het niet uit te sluiten dat die ook bij zuivere expletieven als in (7) verantwoordelijk is voor het specificiteits-effect. Met deze stand van zaken durf ik niet te zeggen of het effect in (7) gevolg is van de operatie die Chomsky (1995) voorstelt, of van de onbekende factor die in andere constructies een rol speelt.
5. Coverte verplaatsing en lokaliteitscondities op A-verplaatsing
Het is waarschijnlijk dat de coverte verplaatsing die de associate ondergaat, aan dezelfde lokaliteitscondities moet voldoen als de overte verplaatsing die optreedt wanneer de expletief afwezig is. De analyse voorspelt dus dat (11) grammaticaal is, in tegenstelling tot (12):
(11) | a. | Een mani schijnt ti te arriveren |
b. | Er schijnt een man te arriveren | |
(12) | a. | *Een mani schijnt dat ti arriveert |
b. | *Er schijnt dat een man arriveert |
In (11a) verplaatst een man vanuit de bijzin naar de subjectspositie van de hoofdzin. Aangenomen dat niet-finiete bijzinnen IP's zijn, schendt deze verplaatsing geen lokaliteitsconditie. In (12b) ondergaat een man eveneens verplaatsing vanuit de bijzin naar de hoofdzin, alleen is de verplaatsing in dit geval covert.
Anders is het in (12). In (12) verplaatst een man vanuit de finiete bijzin naar de hoofdzin. Finiete bijzinnen zijn echter CP's. Aangezien A-verplaatsing niet over een CP mag gaan, is de verplaatsing in (12a) niet toegestaan. In (12b) ondergaat een man een vergelijkbare verplaatsing, maar dan covert, hetgeen dus een ongrammaticaal resultaat oplevert.
Het feit dat deze expletief-constructies alleen voorkomen met niet-finiete bijzinnen, ziet Chomsky (1995) als evidentie dat de associate een coverte verplaatsing ondergaat. Als er geen verplaatsing zou zijn, zou lokaliteit naar verwachting ook geen rol spelen, en zou de ongrammaticaliteit van (12b) onverklaard blijven.
De feiten worden echter ook verklaard door Moro (1991). Moro (1991) neemt aan dat de associate en de expletief als small clause gegenereerd worden. De associate is het subject en de expletief het predicaat; de small clause als geheel is het complement van de VP. Bij expletief zinnen verplaatst het predicaat van de small clause naar de subjectspositie. De derivaties van (11b) en (12b) zien er dan als volgt uit:
(11') | b. | Eri schijnt een manj te arriveren [sc tj ti] |
(12') | b. | *Eri schijnt dat een manj arriveert [sc tj ti] |
In de benadering van Moro (1991) is (12b) dus ongrammaticaal vanwege een schending van een lokaliteitsconditie, net als in Chomsky (1995). De verklaringen verschillen echter in het punt in de derivatie waarop de schending zich voordoet. In Chomsky (1995) is er sprake van een schending in het coverte gedeelte van de derivatie, in Moro (1991) is de fatale verplaatsing overt. Naar mijn mening is de opvatting van Moro (1991) echter te verkiezen boven die van Chomsky (1995) omdat die erkent dat de expletief een betekenisvol element is. Merk op dat de analyse van Moro (1991) niets zegt over hoe het getalskenmerk van het hoofdwerkwoord bepaald wordt in (12). Men zou daartoe de coverte verplaatsing kunnen aannemen die Chomsky (1995) voorstelt. De ongrammaticaliteit van (12b) is in dat geval toch te wijten aan de verplaatsing van de expletief, omdat die een fatale schending inhoudt. Dit punt is cruciaal omdat in het contrast tussen (11) en (12) nu geen argument ligt voor een coverte verplaatsing van de associate. De zinnen in (12) zijn namelijk ongrammaticaal om een reden die niets met coverte verplaatsing te maken heeft. De coverte verplaatsing kan evenwel aangenomen worden om te verklaren hoe het getalskenmerk van het hoofdwerkwoord gecheckt wordt, maar dat is een conceptuele overweging.Ga naar eind11 De empirische ondersteuning die uit het contrast tussen (11) en (12) volgt, vervalt mijns inziens als de analyse van Moro (1991) in beschouwing wordt genomen.Ga naar eind12
6. Coverte verplaatsing en controle
Er is een contrast tussen expletief-zinnen en niet-expletief-zinnen met een transitief werkwoord met betrekking tot controle in een adjunct. Het contrast is het makkelijkst aan te tonen in het Engels:
(13) | a. | There arrived three men without PRO identifying themselves
EXP arriveerden drie mannen zonder PRO identificeren zichzelf ‘Er arriveerden drie mannen zonder zich te identificeren’ |
b. | *I met three men without PRO identifying themselves
ik ontmoette drie mannen zonder identificeren zichzelf ‘Ik heb drie mannen ontmoet zonder zich te identificeren’ (Chomsky 1995: 274) |
Ik neem aan dat de adjunct-zin direct boven de VP staat in (13a), en direct boven de vP in (13b).Ga naar eind13 In beide voorbeelden staat three men in de complementspositie van VP op S-structuur. In (13a) is three men de controleur voor PRO in de adjunctzin, maar dat is niet mogelijk in (13b). De analyse van Chomsky (1995) verklaart dit contrast. Aangenomen dat controle op LF geldt, c-commandeert three men PRO in (13a), maar niet in (13b), daar three men in (13a) een coverte verplaatsing ondergaat. In (13b) is geen sprake van coverte verplaatsing en derhalve c-commandeert three men PRO niet.
Het Frans is in dit opzicht interessant. Zoals boven gezegd, is de Franse expletief il onzuiver. De expletief checkt de oninterpreteerbare kenmerken van T, en maakt daardoor verplaatsing van de associate overbodig. Deze analyse voorspelt correct dat de associate in een Franse expletief-zin niet de controleur kan zijn voor PRO in een adjunct-zin:
(14) | *Il est entré trois hommes sans PRO s'annoncer
Exp is binnengekomen drie mannen zonder PRO zich voorstellen ‘Er zijn drie mannen binnen gekomen zonder zich voor te stellen’ (Chomsky 1995: 274)Ga naar eind14 |
Het contrast tussen het Engels en het Frans met betrekking tot controle in een adjunct-zin biedt dus een sterk argument voor de analyse van coverte verplaatsing van de associate in zuivere expletief-zinnen.
Het Nederlands gedraagt zich in dit opzicht als het Engels. De associate in een expletief-constructie kan de controleur zijn voor PRO, zoals te zien in (15a), maar (15b) toont aan dat het direct object van een transitief werkwoord niet de controleur kan zijn:
(15) | a. | Er zijn drie mannen gearriveerd zonder PRO zich te identificeren |
b. | *Ik heb drie mannen ontmoet zonder PRO zich te identificeren |
Op het eerste gezicht lijkt dat de analyse van Chomsky (1995) te ondersteunen, de Nederlandse expletief is immers zuiver. Toch is de Nederlandse vertaling van (13) een probleem voor de analyse. Als de Universal Base Hypothesis (cf. Kayne (1994)) in acht genomen wordt, hebben alle talen op het diepste niveau dezelfde woordvolgorde. De onderliggende woordvolgorde van het Nederlands is dan VO. Als dat zo is, moet het zo zijn dat het interne argument verplaatst naar een preverbale positie. Ik volg Koster en Zwart (2000) in de aanname dat de associate in (15a) verplaatst is naar de specifier van T.Ga naar eind15 In dat geval is er in (15a) inderdaad sprake van een c-commandeer relatie tussen de associate en PRO, en kan de associate dus de controleur zijn voor PRO. Merk op dat het Nederlands echter geen evidentie biedt voor een coverte verplaatsing van de associate, omdat de associate mogelijk in het overte gedeelte van de derivatie al in een positie staat van waaruit die PRO kan controleren.
Het probleem ligt echter in (15b). De ongrammaticaliteit van (15b) is namelijk onverwacht. Ik veronderstel dat object verplaatsing in het Nederlands een verplaatsing naar de specifier van AgrO is, zie bijvoorbeeld Vanden Wijngaerd (1989). Verder neem ik aan dat adjunct-zinnen direct boven de VP staan, net als in het Engels. Het direct object in (15b) c-commandeert PRO dan wel, maar kan niet de controleur zijn voor PRO. Als c-command de enige factor van belang is, is dat niet te verklaren. Er moet dus een andere factor zijn die doorslaggevend bij de keuze van de controleur in gevallen als (15b), waarbij er op grond van de c-commandeer relatie twee kandidaten zijn.
Dat de controle relatie niet alleen afhangt van de aanwezigheid van een c-commandeer relatie tussen de controleur en PRO, is te zien in (16) en (17).
Controlewerkwoorden vereisen veel vaker object controle dan subject controle. Object controle is te zien in (16), subject controle in (17):
(16) | a. | Jan verzocht Pieti PROi te vertrekken |
b. | *Jani verzocht Piet PROi te vertrekken | |
c. | Jan moedigde Pieti aan PROi een week vrij te nemen | |
d. | *Jani moedigde Piet aan PROi een week vrij te nemen | |
e. | Jan dwong Pieti PROi zijn spullen te pakken | |
f. | *Jani dwong Piet PROi zijn spullen te pakken | |
(17) | a. | Jan beloofde Piet PROi Marie te dumpen |
b. | *Jan beloofde Pieti PROi Marie te dumpen |
De voorbeelden in (16) kunnen eindeloos uitgebreid worden, maar het aantal werkwoorden dat in (17) zou passen is beperkt. Toch zijn subject en object beide mogelijke controleurs voor zover het om c-command gaat. Er moet dus een tweede factor zijn die maakt dat object controle ongemarkeerd is in complementszinnen, en subject controle gemarkeerd. Hoe deze factor precies gekarakteriseerd wordt, doet in dit artikel niet terzake.Ga naar eind16
Ik wil nu voorstellen dat controle in adjunct-zinnen ook bepaald wordt door een factor die maakt dat controle door het subject ongemarkeerd is, maar controle door het object juist gemarkeerd.Ga naar eind17 Controle door het object lijkt zelfs zo gemarkeerd te zijn, dat het helemaal niet voorkomt, hoewel object controle in theorie mogelijk is in het Nederlands, voor zover het de c-command eis betreft.Ga naar eind18 De factor die object controle in (15b) uitsluit, moet dus zo sterk zijn dat het object controle in alle gevallen uitsluit. Evidentie daarvoor vinden we wanneer complementszinnen vergelijken met adjunct-zinnen:
(18) | a. | Jan verzocht Pieti PROi te vertrekken | (=16a) |
b. | Jani verzocht Piet PROi te mogen vertrekken | ||
(19) | a. | Jani beloofde Piet PROi Marie te dumpen | (=17a) |
b. | Jan beloofde Pieti PROi Marie te mogen dumpen | ||
(20) | a. | Jani versierde Marie zonder PROi te blijven logeren | |
b. | *Jan versierde Mariei zonder PROi te mogen blijven logeren |
Bij de complementszinnen in (18) en (19) vinden we een ‘control shift’ als er een modale uitdrukking aan de complementszin toegevoegd wordt (cf. Manzini (1983)). Dat wil zeggen dat de controleur in (18a) en (19a) niet dezelfde is als die in (18b) en (19b). Voor controle in adjunct-zinnen geldt dat echter niet, zoals (20) laat zien. De controleur moet het subject zijn; de lezing (20b) waarin het object de controleur is, is ongrammaticaal. Controle in adjunct-zinnen lijkt dus subject controle te zijn. Daar leid ik uit af dat de controle relatie in adjunct-zinnen op een andere manier tot stand komt dan in complementszinnen. Aan het
eind van deze paragraaf geef ik enkele hints voor een nieuwe opvatting over de controle relatie in adjunct-zinnen.
Een belangrijke aanname bij die opvatting heeft betrekking op c-command. Ik speculeer dat de beslissende factor niet de keuze tussen twee c-commanderende kandidaten bepaalt, maar dat c-command in het geheel geen rol speelt bij controle in adjunct-zinnen. Niet-c-commanderende controleurs komen namelijk ook voor:
(21) | Deze conclusies zijn getrokken [pp door Jani] zonder PROi de feiten te kennen |
De controleur Jan in (21) zit in een PP en c-commandeert PRO daardoor niet. Toch is het de controleur voor PRO. Men zou nu kunnen veronderstellen dat de controleur van PRO in een adjunct-zin bepaald wordt op grond van kennis van de wereld. Het subject van ‘de feiten kennen’ moet een mens zijn. Het subject van de hoofdzin de conclusies valt dan af. Jan komt qua betekenis wel in aanmerking en is derhalve de controleur. Subject controle is dus niet mogelijk bij passieve zinnen als dat een semantisch onwaarschijnlijke lezing oplevert:
(22) | a. | De cadeautjes zijn uitgepakt door de kindereni zonder PROi het spelletje af te maken |
b. | *De cadeautjesi zijn uitgepakt door de kinderen zonder PROi het spelletje af te maken | |
c. | De cadeautjesi zijn uitgepakt door de kinderen zonder PROi geruild te kunnen worden | |
d. | *De cadeautjes zijn uitgepakt door de kindereni zonder PROi geruild te kunnen worden |
In (22a) moet het subject van ‘het spelletje afmaken’ een mens zijn. Het subject van de hoofdzin de cadeautjes voldoet daar niet aan, maar de PP door de kinderen wel. De controleur is dan de semantisch meer plausibele kandidaat. Subject controle door een semantisch onplausibel subject zoals in (22b) levert een ongrammaticaal resultaat op. Het voorbeeld in (22c) laat zien dat subject controle door een niet-levende kandidaat mogelijk is mits de adjunct-zin dat qua betekenis toestaat. De data in (22) tonen schijnbaar aan dat de controleur van PRO in een adjunct-zin vastgesteld wordt door kennis van de wereld. Hieronder beargumenteer ik echter dat kennis van de wereld niet bepalend is voor de keuze van de controleur.
Kennis van de wereld speelt ook geen doorslaggevende rol bij actieve hoofdzinnen:
(23) | a. | *De kogel raakte Mariei zonder PROi het te bemerken |
b. | De kogeli raakte Marie zonder PROi haar te verwonden |
Op grond van kennis van de wereld ligt het in (23a) voor de hand dat het direct object Marie de controleur voor PRO zou zijn. Het subject van ‘het bemerken’
moet immers een levend wezen zijn. Deze lezing geeft echter een ongrammaticaal resultaat. Controle door een direct object lijkt dus onmogelijk. Sterker nog, (23a) is grammati-caal in de lezing waarin het subject van de hoofdzin de kogel het subject van ‘het bemerken’ is, hoewel die lezing semantisch gezien onwaarschijnlijk is:
(23) | c. | De kogeli raakte Marie zonder PROi het te bemerken |
Ik leid hieruit af dat de controleur van PRO in een adjunct-zin bij actieve hoofdzinnen niet wordt gestuurd door kennis van de wereld. Het tegendeel lijkt eerder te gelden: bij actieve transitieve hoofdzinnen is de controleur van PRO in een adjunct-zin altijd het subject van de hoofdzin. Deze observatie levert een gedeeltelijke verklaring op voor de ongrammaticaliteit van (15b) en (13b): controle door het direct object is uitgesloten vanwege een conditie die object controle verbiedt, waarover onder meer, en niet vanwege het ontbreken van een c-commandeer relatie.
Deze observaties met betrekking tot de keuze van de controleur bij actieve en passieve hoofdzinnen vallen op hun plaats in een alternatieve opvatting over controle in adjunct-zinnen, die in beschouwing neemt dat adjunct-zinnen zinsmodificeerders zijn, in tegenstelling tot complementszinnen. In complementszinnen zou de controleur heel goed bepaald kunnen worden op de manier die Chomsky (1995) voorstelt, namelijk op grond van c-command en een lexicale factor.Ga naar eind19 Voor adjunct-zinnen werkt dit mechanisme echter niet, omdat adjunct-zinnen een modificerende rol hebben. Adjunct-zinnen zeggen iets over de event of toestand die door de hoofdzin wordt uitgedrukt. Dit is begrijpen aan de hand van een voorbeeld:
(24) | Jan strikte z'n veters zonder PRO z'n duim te gebruiken |
De hoofdzin in (24) drukt een event uit, die te omschrijven is als een ‘strik-event’ die door Jan uitgevoerd wordt. Deze event wordt gemodificeerd door een adjunct-zin, die uitdrukt dat de event geschiedt zonder dat er een duim aan te pas komt. Het strikken gebeurt dus zonder duim, maar het is en blijft een ‘strik-event’.
Ik speculeer dat de relatie tussen een adjunct-zin en de hoofdzin niet gevormd wordt door een relatie tussen PRO en z'n controleur, maar door een relatie tussen de adjunct-zin en de event of toestand die de hoofdzin uitdrukt. De controleur is dan de figuur die in de event of toestand centraal staat. Ik neem dus aan dat de controle relatie geen afhankelijkheidsrelatie tussen twee NPs is, die aan structurele eisen als c-command moet voldoen. De controle relatie in adjunct-zinnen is meer een semantische relatie die op een hoger niveau dan LF geldt.
Voor (24) betekent dit dat we weten dat degene die geen duim gebruikt, Jan moet zijn, omdat Jan het centrum van de ‘strik-event’ is. Het feit dat het veters zijn die gestrikt worden, staat niet centraal in de event. Dit verklaart dat het direct object geen controleur kan zijn.
De modificatie van passieve hoofdzinnen is vergelijkbaar. Ik herhaal voorbeelden (22a) en (22c):
(22) | a. | De cadeautjes zijn uitgepakt door de kindereni zonder PROi het spelletje af te maken |
c. | De cadeautjesi zijn uitgepakt door de kinderen zonder PROi geruild te kunnen worden |
De adjunct zin modificeert hetgeen in de hoofdzin wordt uitgedrukt. Passieve zinnen kunnen echter een event en een toestand uitdrukken. In (22a) zou de hoofdzin een ‘uitpak-event’ kunnen uitdrukken die door de kinderen uitgevoerd is, maar ook een ‘uitgepakt-zijn-toestand’, waarin de cadeautjes centraal staan. De eerste lezing vinden we in (22a). De hoofdzin beschrijft een ‘uitpak-event’, en dus staan de uitvoerders centraal.Ga naar eind20 Dat het cadeautjes zijn die uitgepakt worden, is niet direct van belang. De tweede lezing vinden we in (22b). De zin beschrijft de toestand van ‘uitgepakt-zijn’ waarin de cadeautjes zich bevinden. Dat die toestand ontstaan is door toedoen van de kinderen is niet de centrale informatie van de zin. De ambiguïteit tussen event en toestand heeft tot gevolg dat zowel het subject als de door-PP het centrum van de zin kunnen zijn. Derhalve kunnen beide de controleur zijn voor PRO in een adjunct-zin.
Deze opvatting heeft consequenties voor de verklaring die Chomsky (1995) geeft voor het contrast tussen (13a), (15a) en (13b), (15b). In mijn opvatting is (13) analoog aan (15); ik herhaal daarom alleen de eerste:
(13) | a. | There arrived three men without PRO identifying themselves
EXP arriveerden drie mannen zonder PRO identificeren zichzelf ‘Er arriveerden drie mannen zonder zich te identificeren’ |
b. | *I met three men without PRO identifying themselves
ik ontmoette drie mannen zonder PRO identificeren zichzelf ‘Ik heb drie mannen ontmoet zonder zich te identificeren’ |
In (13a) is three men de enig mogelijke controleur, en is de keuze van de controleur onproblematisch. In (13b) moet de controleur de centrale referent zijn in de event die de hoofdzin uitdrukt. Zoals hierboven gezegd, is de centrale referent in een actieve zin die een event uitdrukt, over het algemeen de uitvoerder van de event. Het direct object valt dus af, maar om een reden die niet met de afwezigheid van c-command te maken heeft. Het contrast tussen (13a) en (13b) kan dus niet naar voren gebracht worden als een argument voor de positie van de associate op LF.
Mijn opvatting lijkt dus te verkiezen boven die van Chomsky (1995), omdat het contrast tussen (13a) en (13b) kan verklaren, en bovendien voorspelt dat directe objecten geen controleurs kunnen zijn, maar door-PPs in sommige gevallen wel. Ik moet echter toegeven dat ik het andere belangrijke contrast niet kan verklaren, namelijk het contrast tussen (13a) en (14), hier herhaald:
(14) | *Il est entré trois hommes sans PRO s'annoncer
Exp is binnengekomen drie mannen zonder PRO zich voorstellen ‘Er zijn drie mannen binnen gekomen zonder zich voor te stellen’ |
Om mijn opvatting te kunnen handhaven, zou ik moeten aannemen dat de onzuivere expletief il het centrum van de event is. Die aanname ligt niet voor de hand. Ik laat de kwestie daarom voor wat het is. Wellicht zal nader onderzoek een verklaring kunnen bieden.
8. Conclusie
In dit artikel heb ik de argumenten onderzocht die gegeven zijn voor de coverte verplaatsing die Chomsky (1995) aanneemt voor de associate in zuivere expletiefzinnen. Het conceptuele argument dat expletief-zinnen wat betreft de betekenis gelijk zijn aan niet-expletief-zinnen is mijns inziens niet geldig, omdat er wel degelijk betekenisverschil is. Daarom, en naar analogie met locatief-inversie constructies, heb ik beargumenteerd dat de expletief geen plaatshouder is, en dus niet als zodanig geanalyseerd zou moeten worden. Een analyse die dat erkent, zoals die van Moro (1991), biedt bovendien verklaring voor de lokaliteitseffecten die op coverte verplaatsing lijken te wijzen.
Verder is het specificiteitseffect aan de orde geweest. Ik heb aangetoond dat dat argument onhoudbaar is omdat het zich voordoet bij een bredere klasse zinnen dan Chomsky (1995) voorspelt. Het sterkste argument betreft echter controle in een adjunctzin. Het contrast tussen associates in zuivere expletief-zinnen en onzuivere expletief-zinnen enerzijds, en tussen expletief-zinnen en niet-expletief-zinnen met een transitief werkwoord lijkt erop te wijzen dat associates van zuivere expletieven op LF in de subjectspositie staan. De structuur van het Nederlands ondersteunt die analyse echter niet. Bovendien lijkt c-commando geen rol te spelen in een nieuwe mogelijke benadering van controle in adjuncten.
Ik concludeer dat de coverte verplaatsing niet onomstotelijk kan worden vastgesteld, omdat alle empirische argumenten die ervoor gegeven kunnen worden, ook op een andere manier geïnterpreteerd kunnen worden. Ook lijkt het uitgangspunt van de analyse, het feit dat de expletief semantisch leeg zou zijn, niet vanzelfsprekend. Het is daarom wenselijk om de analyse van coverte verplaatsing los te laten.
Bibliografie
Beek, J. ter
2002 |
‘Against Covert Raising in Expletive Constructions.’ Doctoraalscriptie, Rijksuniversiteit Groningen, Groningen. |
Bennis, H.
1986 |
Gaps and Dummies. Foris, Dordrecht. |
Chomsky, N.
1986 |
Knowledge of Language. Praeger, New York. |
1995 | The Minimalist Program. Cambridge: MIT Press. |
2001 | ‘Derivation by Phase.’ in: Kenstowicz, M. (ed.) Ken Hale: A Life in Language. Cambridge: MIT Press. |
Farkas, D.
1988 |
‘On Obligatory Control.’ Linguistics and Philosophy 11: 27-58. |
Hoekstra, T. & R. Mulder
1990 |
‘Unergatives as Copular Verbs; Locational and Existential Predication.’ The Linguistic Review 7: 1-79. |
Kayne, R.
1994 |
The Antisymmetry of Syntax. Cambridge: MIT Press. |
Koster, J. & C.J.W. Zwart
2000 |
‘Transitive Expletive Constructions and the Object Shift Parameter.’ Ongepubliceerd, University of Groningen. |
Manzini, M.R.
1983 |
‘On Control and Control Theory.’ Linguistic Inquiry 14-3: 421-446. |
Milsark, G.L.
1974 |
Existential Sentences in English. Proefschrift, MIT, Cambridge, Massachusetts. |
Moro, A.
1991 |
‘The Raising of Predicates: Copula, Expletives and Existence.’ MIT Working Papers in Linguistics 15: 119-181. |
Wijngaerd, G. vanden
1989 |
Object Shift as an A-Movement Rule.’ MIT Working Papers in Linguistics 11: 256-271. |
Williams, E.
1984 |
‘There-Insertion.’ Linguistic Inquiry 15-1: 131-153. |
Zwart, C.J.W.
1992 |
‘Dutch Expletives and Small Clause Predicate Raising.’ Proceedings of NELS 22: 477-491. |
Adres auteur:
Janneke ter Beek
Taalwetenschap, RU Groningen
Postbus 716
9700 AS Groningen
- eind1
- Hoe de relatie tussen de expletief en associate dan wel beschreven moet worden, wordt daarmee natuurlijk niet duidelijk.
- eind2
- Dat wil zeggen, als het oninterpreteerbare kenmerken betreft. Interpreteerbare kenmerken blijven ook na checking aanwezig.
- eind3
- Het kenmerk [nominaal-] is de supercategorie van de ‘naamwoordskenmerken’ [D] en [N] die in paragraaf 1 beschreven zijn. Het [nominaal-] kenmerk op Tense kan dus door zowel een [D] kenmerk als een [N] kenmerk gecheckt worden. Overigens zijn er auteurs die aannemen dat het getalskenmerk niet op het hoofd Tense wordt gecheckt, maar op het hoofd Agr; zie bijvoorbeeld Koster & Zwart (2000).
- eind4
- Chomsky (2001) suggereert dat een checking relatie tussen een hoofd en een element in een lagere projectie ook kan bestaan. De afwezigheid van een checking configuratie bij het checken van de φ-kenmerken in een analyse zonder coverte verplaatsing, hoeft dus geen onoverkomelijk probleem te zijn.
- eind5
- Da lijkt voornamelijk spreektaal te zijn. In geschreven taal komt es vaker voor. Es heeft geen betekenis als locatief adverbium, maar kent ook een gebruik als pronomen.
- eind6
- De LF-structuren van een expletief-constructie en z'n niet expletieve equivalent verschillen in bepaalde details. Op grond van dergelijke verschillen kunnen geen verschillen in interpretatie worden verwacht.
- eind7
- Het gaat er dan met name om dan de expletief bijdraagt aan de interpretatie van de zin. Of die bijdrage met locativiteit in verband gebracht kan worden, doet in dit artikel niet ter zake.
- eind8
- Wellicht zou ook het niet-specifieke direct object het [D] kenmerk kunnen checken. In dat geval rijst de vraag waarom de associate dan niet specifiek kan zijn.
- eind9
- Mijn glos en vertaling.
- eind10
- Zie Milsark (1974) voor een bespreking van dit soort zinnen.
- eind11
- In recenter werk, bijvoorbeeld Chomsky (2001) lijkt het mogelijk om kenmerken te checken buiten de standaard checking configuratie. Verder onderzoek moet uitwijzen of de analyse van coverte verplaatsing kan worden losgelaten.
- eind12
- Met de aannames van Chomsky (1995) is nog een andere verklaring voor het contrast tussen (11) en (12) mogelijk. Men zou kunnen stellen dat de ongrammaticaliteit van (12) het gevolg is van een schending van Greed; overt in (12a) en covert in (12b). In (12) kan namelijk het casus-kenmerk van de associate in de bijzin gecheckt worden; er is dan geen oninterpreteerbaar kenmerk over om de verplaatsing naar de hoofdzin te motiveren.
- eind13
- Voor de zogenaamde onaccusatieve werkwoorden, zoals arriveren, neemt Chomsky (1995) aan dat ze in een VP staan. Transitieve werkwoorden hebben boven de VP, een tweede werkwoordsprojectie, de vP. Het subject van transitieve werkwoorden in actieve zinnen wordt in deze projectie gegenereerd. Onaccusatieve werkwoorden hebben deze projectie niet omdat ze geen subject hebben. De associate in zulke zinnen wordt veronderstelt als complement gegenereerd te zijn.
- eind14
- Mijn glos en vertaling.
- eind15
- Koster & Zwart (2000) nemen aan dat er een aparte AgrSP en TP is. AgrSP staat in dat geval hoger in de boom dan TP. Verder nemen ze aan dat de expletief in de specifier van TP staat, en de associate in de specifier van AgrSP.
- eind16
- Zie daarvoor Farkas (1988).
- eind17
- De voorbeelden in (16) en (17) laten zien dat er naast c-command, een onbekende factor moet zijn. Daar de keuze van de controleur bij complementszinnen nog niet volledig begrepen wordt, is het niet onwaarschijnlijk dat er bij de keuze van de controleur bij adjunct-zinnen eveneens een tweede factor in het spel is. Ik denk echter niet dat de onbekende factor die in complementszinnen een rol speelt, ook een rol in adjunct-zinnen speelt.
- eind18
- Chomsky (1995) speelt met de gedachte dat LF-structuren gelijk zouden moeten zijn voor alle talen. Een gevolg van zo'n conditie kan zijn dat op LF, subject, werkwoord en object een positie hoog in de boom hebben. In sommige talen is dat in de overte syntaxis al het geval, in talen zoals het Engels zou dat door coverte verplaatsing van het werkwoord en het object bewerkstelligd moeten worden. Als zulke verplaatsingen reëel zijn, speelt de factor die in (15b) doorslaggevend is, ook in het Engels en Frans een rol.
- eind19
- Maar zie Farkas (1988) voor een semantische benadering.
- eind20
- Zelfs als die niet expliciet genoemd worden: De cadeautjes zijn uitgepakt zonder PRO het spelletje af te maken.