Tabu. Jaargang 29
(1999)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. InleidingDe uitgang van infinitieven in het ABN is -E (schwa), behalve bij een handvol eenlettergrepige werkwoorden die op -N uitgaan. Deze schwa wordt doorgaans als -EN gespeld. Hoe zit het met de infinitiefuitgang in de dialecten? Is het daar ook -E, of wordt de -N daar uitgesproken? Of is de zaak ingewikkelder en vinden we afhankelijk van syntactische context -E of -EN als infinitief-uitgang? Dat laatste is in het Fries althans het geval, zoals hieronder geïllustreerd wordt:
Hulpwerkwoorden selecteren de infinitief op -E terwijl TE de infinitief op -EN selecteert (Tiersma 1985). Dit systeem vinden we ook nog in het Westfries van Noordholland (Hoekstra 1994). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De afgevraagde zin en de resultatenDe afgevraagde zin (lijst 69, vraag 27 van het Meertens Instituut, opgevoerd in 1994 door Cefas van Rossem) luidde als volgt:
Hier werd expliciet gevraagd naar de vertaling van het aspektuele hulpwerkwoord ‘liggen’. De informanten waren dus niet geattendeerd op de infinitiefuitgang. Er waren 251 informanten die een vertaling in hun dialect leverden. Daarvan hadden 35 een systeem waarbij TE een -EN uitgang selecteert en hulpwerkwoorden een -E (ik verwijs naar dit systeem als ‘infinitief op NE’, een -N bij TE en een -E bij modalen). Deze informanten bevinden zich overwegend in Friesland en Noordholland, en in Zeeland (zie kaart ‘Inf Op NE -35’). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Er waren 80 informanten die in beide gevallen de infinitief op -E kozen (zie kaart ‘Inf Op EE -80’). Die bevinden zich overwegend in het westelijk deel van Nederland. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tenslotte waren er 136 informanten die in beide gevallen -EN kozen (zie kaart ‘Inf Op NN-136’). De grootste concentratie vinden we ditmaal in het oosten des lands. Vier informanten hadden -EN na hulpwerkwoord, -E na TE; hier kan ik niks met zekerheid over zeggen en deze heb ik buiten beschouwing gelaten. Ook buiten beschouwing laat ik een informant uit Merksem, België die de (n) van de infinitieven tussen haakjes plaatste. Dat laatste kan trouwens een teken zijn dat de aan- of afwezigheid van -N aldaar fonologisch bepaald wordt. De publieksprijs gaat naar een pittige vertaling uit Opmeer (Noordholland) die eveneens buiten beschouwing blijft: ‘We moete bezûnige van de menister, leit ie eerst zellef maar erus beginne.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Correlatie met volgorde hoofdwerkwoord-hulpwerkwoordDe volgorde van de werkwoorden in de bijzin was overwegend hoofdinitieel (‘moeten bezuinigen’, 210 informanten), terwijl 41 informanten de hoofdfinale volgorde kozen (‘bezuinigen moeten’), overwegend in het noorden des lands. We laten nu de kruisclassificatie zien van volgorde en infinitiefselectie. De code NE staat voor ‘-EN na TE, -E na hulpwerkwoord’, de code EE staat voor ‘-E in beide gevallen’, de code NN voor ‘-EN in beide gevallen’.
Hoofdfinale volgorde bij NE komt vooral voor in Friesland en Noordholland, hoofdinitiële volgorde bij NE vooral in Zeeland. Sterker nog, het enige geval van NE bij hoofdinitiële volgorde uit Friesland betrof Stadsfries (Snits/Sneek). De hoofdfinale volgordes in de NN groep vertoonden een concentratie in Groningen en Drente. De 7 gevallen van hoofdfinale volgorde in de EE-groep komen alle uit het Noorden of Midden van Noordholland, met andere woorden, uit het gebied met Fries substraat. Laten we even op Noordholland focussen.
We zien hoe in het oude dialect nog hoofdfinale volgordes voorkomen, overeenkomstig onze kennis uit de wetenschappelijke literatuur. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Iets over de infinitief op -N na TEWe hebben gezien hoe Friese en Zeeuwse informanten beide een systeem hanteerden waarbij modale hulpwerkwoorden de infinitief op -E selecteren en TE de infinitief op - EN (voor een gedetailleerde studie naar variatie in de infinitiefuitgang na TE bij met name monosyllabische werkwoorden in Zeeuwse dialecten, zie Van Marle 1994). Ook in het Oud-Engels onderscheidde de infinitief na TE zich door een speciale uitgang: te weten -ENNE. Toch zijn het Friese en het Zeeuwse systeem verschillend. In het Zeeuws komt de uitgang van infinitieven na TE alleen voor bij infinitieven na TE, net zoals in het Oud-Engels de -ENNE uitgang alleen na TE voorkwam. In alle andere syntactische contexten hebben infinitieven een andere (zelfde) uitgang. In het Fries komt de infinitief op -N echter niet alleen na TE voor maar onder andere ook na werkwoorden van perceptie en na de hulpwerkwoorden gaan en blijven. Als we alleen naar de afgevraagde zinnen kijken, komt dat verschil tussen het Fries en het Zeeuws niet aan het licht. Een kaart van infinitiefuitgangen is trouwens ook verschenen in Hol (1940). Hol abstraheert in haar kaart echter van syntactische context, al is ze zich wel bewust van de syntactische conditionering van de infinitiefuitgang in Friesland en het Noorden van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Noordholland (Hol 1940: 171). Hol suggereert dat het behouden blijven van de werkwoordelijke uitgang -N samenhangt met accentverhoudingen die nog uit het Indogermaans stammen. Hoe dit ook zij, de syntactische distributie van infinitieven op -E en -N in het Fries en het Westfries treffen we eveneens aan in het Oostfries van Saterland en in het Noordfries van de Noordfriese eilanden in Duitsland. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Een methodologische noot over statistische significantieEr wordt door sociolinguïsten veel werk gemaakt van de vraag: Is het statistisch significant? Elk gegeven is significant maar de vraag is natuurlijk: significant waarvoor? In een discussie tussen dialectologen bleek dat men onderling allemaal dezelfde ervaring had: hoewel men vaak werkt met gegevens die statistisch niet significant zijn als het om de gehele bevolking gaat, kloppen de gevonden dialectgegevens met wat men om onafhankelijke redenen van het dialect in een gebied weet. Een mechanische toepassing van de soms dictatoriale eis van statistische significantie levert dus informatieverlies op. Men moet trouwens bedenken dat de gegevens van de informanten van het Meertens instituut niet representatief zijn voor de gehele Nederlandse bevolking, maar voor dialectsprekers, een veel kleinere groep. Een vergelijking is op zijn plaats: wie een zeldzame vogel of plaat aantreft, heeft geen boodschap aan de mededeling dat de vondst ‘niet statistisch representatief’ is. Wanneer we het begrip statistische significantie op plantengroei in het algemeen zouden toepassen zouden we alleen gras mogen bestuderen. Met andere woorden: wat zeldzaam is, is evengoed de moeite van het bestuderen waard als wat algemeen voorkomt. In de sociologie begint het besef trouwens door te dringen dat een domweg opleggen van een eis van statistische significantie in sommige gevallen contraproductief is, en daar heeft men daarom de methode van panelonderzoek ontwikkeld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|